In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Enschede en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De zaak betreft de verrekening van een proceskostenvergoeding en griffierecht met een openstaande vordering van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Sociale Verzekeringsbank, ten onrechte heeft besloten om de proceskostenvergoeding en het griffierecht te verrekenen met een openstaande vordering van de eiser. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 31 juli 2014, waarin de rechtbank de Sociale Verzekeringsbank had veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de eiser recht had op de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, en dat deze vergoedingen niet mochten worden verrekend met de openstaande vordering. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke grondslag voor verrekening, zoals genoemd in artikel 60a van de Wet Werk en Bijstand, niet van toepassing was op de proceskostenvergoeding die aan de eiser was toegekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Sociale Verzekeringsbank vernietigd en de verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank het door de eiser betaalde griffierecht van € 45,- moet vergoeden en dat de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 490,-, aan hem moeten worden uitbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.