5.2Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de onder 1 A tenlastegelegde doodslag kan worden bewezen.
Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de verklaring van de deskundige
dr. Van de Goot is af te leiden dat sprake is geweest van herhaaldelijk zeer heftig geweld op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] met een dermate magnitude dat hiervan redelijkerwijs verwacht mocht worden dat dit voor ernstig letsel en zelfs het intreden van de dood verantwoordelijk kon worden gehouden, welk standpunt door dr. Kubat is onderschreven. Op basis van de deskundigenverklaringen en de verklaring van verdachte dat hij uit ervaringen in het verleden wist dat hij agressief wordt van alcohol en cocaïne, als ook dat hij op kerstavond meermalen heeft aangegeven dat hij [slachtoffer] dood wilde maken - hetgeen zijn extreme woede weergeeft op een dergelijk moment – en nu hij wist dat [slachtoffer] onder invloed van sterke cocaïne verkeerde wat haar lichaam kon verzwakken, is volgens de officier van justitie bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Voorts heeft de officier van justitie op basis van de jurisprudentie van de redelijke toerekening volgend uit het HIV-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:20122:BT6362) gesteld dat de gedragingen van verdachte een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, te weten de dood van [slachtoffer], hebben geleid. Ook heeft de officier van justitie gesteld dat aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt, nu het op [slachtoffer] toegepaste geweld naar haar aard geschikt is om de dood te weeg te brengen, dit geweld naar ervaringsregels van dien aard is dat dit het vermoeden wettigt dat dit heeft geleid tot het intreden van de dood en dat het alternatieve scenario (intoxicatie) hoogst waarschijnlijk niet op zichzelf tot de dood heeft geleid. Concluderend heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] en dat de dood in voldoende causaal verband staat met het door verdachte toegepaste geweld en dat daarmee de onder 1 A tenlastegelegde doodslag kan worden bewezen. De officier van justitie acht alle gedachtestreepjes bewezen, nu al het door verdachte toegepaste geweld van invloed is geweest op de mate waarin het hart van [slachtoffer] moest werken en de zuurstofbehoefte van [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 A tenlastegelegde betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake was van voorwaardelijk opzet, nu beiden onder invloed waren van vrijwillig ingenomen middelen en er bij de vervolgens ontstane ruzie over en weer is gevochten waarbij beiden een actieve rol vervulden. Naar de mening van de raadsman kan slechts van voorwaardelijk opzet worden gesproken als er sprake zou zijn van eenzijdig door verdachte uitgeoefend geweld. Verdachte heeft tijdens de ruzie ook verwondingen opgelopen. Over de in de tenlastelegging genoemde elementen ‘samendrukkend geweld op de hals’ en ‘het zitten of liggen op het lichaam, mechanische asfyxie’ en de overige benoemde verwondingen is door de deskundigen geen eenduidigheid gegeven over de vraag of deze verwondingen tot de dood hebben geleid. De raadsman heeft gesteld dat pas tot een bewezenverklaring van doodslag kan worden gekomen als geconcludeerd wordt dat de geweldshandelingen de doodsoorzaak zijn en niet dat deze de doodsoorzaak
kunnen zijn.Met betrekking tot de mogelijkheid van een combinatie van cocaïne en het uitgeoefende geweld heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte, hoewel hij wist dat [slachtoffer] onder invloed was, [slachtoffer] niet opzettelijk is gaan mishandelen zodat hij niet opzettelijk haar dood heeft veroorzaakt. De opzet daartoe, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
Met betrekking tot het onder 1 B tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de deskundigen over de inwerking van het geweld geen eenduidige conclusie hebben gegeven, zodat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van een poging doodslag. Indien de rechtbank de conclusies van deskundige Van de Goot volgt, kan het onder 1 B tenlastegelegde wel worden bewezen.
De raadsman heeft gesteld dat het onder 1 C tenlastegelegde niet kan worden bewezen nu het lichamelijk letsel op zichzelf door de deskundigen onvoldoende is geacht om de dood te veroorzaken.
Over het onder 1 D tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat indien de rechtbank deskundige Van de Goot in zijn conclusies volgt, de subsidiaire variant van mishandeling kan worden bewezen, met uitzondering van het bestanddeel de dood ten gevolge hebbende nu daarover onvoldoende duidelijkheid bestaat.
De bevindingen van de deskundigen
Verklaring deskundige dr. B. Kubat, patholoog:
Op het lichaam van het slachtoffer is door dr. B. Kubat, als patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), sectie verricht. In het naar aanleiding van de sectie opgestelde rapport van 17 maart 2014 worden, voor zover hier relevant, de volgende conclusies verwoord.
Dr. Kubat heeft, voor zover hier relevant, het navolgende bij het slachtoffer geconstateerd:
in het gelaat beiderzijds uitgebreide en talrijke paarse tot blauwe onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging, verschillend grote, streepvormige, tot in het onderhuidse weefsel reikende huidbeschadigingen achter beide oren (huidscheuren) met omgevende bloeduitstortingen en uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen in grote delen van de hoofdhuid (rechts meer dan links);
kleine oppervlakkige huidbeschadiging met aansluitende kleine blauwe onderhuidse bloeduitstorting links in de hals;
uitgebreide en talrijke paarse tot blauwe onderhuidse bloeduitstortingen aan de voor-/bovenzijde van de borst;
deels zeer uitgebreide en talrijke paarse tot blauwe onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging aan beide armen;
aan de binnenzijde van de linkeronderarm oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging en omgevende onderhuidse bloeduitstorting gelegen in een circulair patroon (diameter circa 4 cm);
talrijke paarse tot blauwe bloeduitstortingen aan de voor-/binnen-/ en buitenzijde van de benen;
kleine bloeduitstortingen in de spieren van de voorste rompwand beiderzijds;
zeer talrijke bloeduitstortingen in de spieren en onderhuidse weke delen van het bovenste gedeelte van de rug beiderzijds en een bloeduitstorting in de spieren naast de wervelkolom links laag in de rug;
kleine bloeduitstortingen in de oppervlakkige spieren rechts op het niveau van het strottenhoofd en diepe spieren gelegen op het linkerschild van het strottenhoofd, kleine bloeduitstorting in de weke delen tussen de slokdarm en de halswervelkolom;
bloeduitstortingen in de spieren van de mondbodem beiderzijds en in de tongspier rechtszijwaarts;
abnormale bewegelijkheid van het tongbeen berustend op een gewricht, geen letsels van het elastische strottenhoofd;
enkele stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de ogen en op het hartoppervlak;
breuk van de 2e rib links met omgevende bloeduitstorting;
abnormale bewegelijkheid van de onderkaak na uitname van de halsorganen (oropharynx);
te zware longen (gewicht samen 1120 gram, normaal circa 750-850 gram) met tekenen van vochtophoping (longoedeem);
afgeplatte hersenwindingen en discrete tekenen van zuurstoftekort in de hersenen.
In het rapport worden samenvattend en voor zover hier relevant de volgende conclusies verwoord.
Bij de sectie werden zeer veel en deels uitgebreide, recente uitwendige (1 t/m 4, 6) en inwendige (7, 8 en 13) letsels gezien, welke het gevolg zijn van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, slaan, schoppen of stevig vastpakken. De letsels waren talrijk maar niet dusdanig ernstig dat zij op zich het overlijden kunnen verklaren of daaraan direct kunnen hebben bijgedragen.
De abnormale bewegelijkheid van de onderkaak (14) kan passen bij ontwrichting van de kaak ten gevolge van inwerking van botsend geweld of bij zeer losse banden van het kaakgewricht.
Het letsel aan de binnenzijde van de linkeronderarm (5) was het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch tamelijk scherprandig geweld en kan zijn veroorzaakt door bijten.
De bloeduitstortingen in de halsspieren (9) en de mondbodem (10) kunnen zijn veroorzaakt door inwerking van botsend geweld of door samendrukkend geweld op de hals. De abnormale bewegelijkheid van het tongbeen (11) berust op de aanleg van een extra gewricht.
Indien er sprake was van samendrukkend geweld op de hals dan kan dit geweld aan het overlijden hebben bijgedragen, of het overlijden verklaren, door verstikking en daardoor opgetreden weefselschade. Ook het belemmeren van de bewegingen van de borstkas door bijvoorbeeld op de borstkas zitten, kan leiden tot verstikking en kan bijdragen aan het overlijden of leiden tot het overlijden (mechanische asfyxie). De stipvormige bloeduitstortingen (12) passen bij verstikking, die echter ook in het kader van het falen van de ademhaling bij bijvoorbeeld intoxicaties kan optreden.
Het longoedeem (15) was ontstaan ten gevolge van de intoxicatie al dan niet in combinatie met verstikking. De afgeplatte hersenwindingen (16) wijzen op hersenzwelling en herseninklemming, opgetreden in het kader van het proces van overlijden.
Kubat heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door een intoxicatie met cocaïne, verstikking of een combinatie van deze twee factoren. Verstikking kan zijn opgetreden door samendrukkend geweld op de hals (wurghandeling), op de romp (mechanische asfyxie) of een combinatie van deze twee.
Ter zitting van 1 december 2014 heeft Kubat in aanvulling op voormeld rapport geconcludeerd dat er een redelijk verse beschadiging van de hartspier is geconstateerd. Zij heeft de conclusie van dr. Van de Goot, inhoudende dat in de vaten bij de hartspier een toename van granulocyten is aangetroffen, dat dit ontstekingsinfiltraat pas zichtbaar wordt wanneer de beschadiging al een uur of enkele uren aanwezig is en dat het slachtoffer aan hartspierweefselversterf is overleden, onderschreven. Kubat heeft verklaard dat er herhaaldelijk, multiple en excessief geweld heeft ingewerkt op het lichaam en het hoofd van het slachtoffer. Het botsende geweld is op zich niet dodelijk. In hoeverre samendrukkend geweld op de hals dodelijk is, hangt af van de duur van het samendrukken van de hals, maar dit kan op zich dodelijk zijn. De hoeveelheid ingenomen cocaïne kan ook dodelijk zijn. Door de inname van cocaïne is het risico op overlijden ten gevolge van verwurging dan wel asfyxie verhoogd. Er waren veel factoren, geweld, stress, de inname van drugs en het geweld op de hals, die allemaal een rol hebben gespeeld. Volgens Kubat gaat het om een combinatie van factoren.
Verklaring deskundige dr. F.R.W. van de Goot, patholoog:
Door dr. F.R.W. van de Goot, als patholoog verbonden aan The Maastricht Forensic Institute (TMFI), is een contra-expertise uitgevoerd. In het rapport worden samenvattend en voor zover hier relevant de volgende conclusies verwoord.
Er is sprake van zeer uitgebreid kneuzingletsel aan het gelaat met een veronderstelde luxatie van een der kaakgewrichten, uitgebreide bloeduitstorting onder de schedelhuid, mogelijke bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen aan de linkerzijde en rekverscheuring van de huid achter het rechteroor, hetgeen het gevolg is van herhaaldelijk en zeer heftig uitwendig botsend mechanisch geweld zoals kan passen bij herhaaldelijk slaan, stompen, vallen of combinaties daarvan. Het optreden hiervan uitsluitend door een enkelvoudige val al dan niet na een enkelvoudige slag is gezien de verdeling uitgesloten. De mate van geweldinwerking moet substantieel zijn geweest. Het is vrijwel niet anders uit te leggen dan dat het slachtoffer na oplopen hiervan evidente beïnvloeding van het bewustzijn moet hebben doorgemaakt. De mate van geweld is van dien aard dat dit op zich ernstig letsel, in casu levensbedreigend letsel kan veroorzaken. Positionele verstikking door mechanische belemmering van de ademhaling (mechanische asfyxatie) is geen redelijke overweging.
De aanwezigheid van opkomend ontstekingsinfiltraat in de hartspier, met name de immunokleuring (MPO), is indrukwekkend. Er bestaat geen twijfel dat er sprake is van hartspierbeschadiging met een ouderdom van mogelijk reeds één of enkele uren.
Van de Goot heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van zeer heftige en herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend en samendrukkend geweld. Er heeft zeer heftig geweld op het hoofd en lichaam plaatsgevonden met een dermate magnitude dat hiervan redelijkerwijs verwacht mag worden (ook door een leek) dat dit voor ernstig letsel en zelfs het intreden van de dood verantwoordelijk kan worden. Het intreden van de dood is vrijwel zeker het gevolg geweest van hartspierweefselversterf waarbij het begin van dit versterf reeds een uur of enkele uren voor het intreden van de dood kan zijn begonnen.
Ter zitting heeft Van de Goot aanvullend opgemerkt dat er aanwijzingen zijn voor samendrukkend geweld op de hals, maar dat het voor verwurging typische stuwingsbeeld in de hersenen niet aanwezig is.
De aanwezigheid van cocaïne zal volgens Van de Goot absoluut een rol van betekenis hebben gespeeld. Doordat cocaïne de zuurstofbehoefte van de hartspier verhoogt en tot vaatvernauwing leidt, is er door het gebruik van cocaïne een situatie van verhoogde gevoeligheid. Er is een proces bezig en daarbij komt een cascade aan geweldsinwerkingen die lichamelijke stress opleveren, waardoor er zonder meer al beschadiging van weefsel optreedt. Bij forse letsels gaat de hartspier ook harder werken. Verder heeft Van de Goot opgemerkt dat bij de hartspier granulocyten zijn aangetroffen en dat deze pas zichtbaar worden als de beschadiging al een uur of enkele uren aanwezig is.
Verklaring deskundige dr. K.J. Lusthof, toxicoloog ERT:
Naar het lichaamsmateriaal van het slachtoffer is toxicologisch en biochemisch onderzoek gedaan door dr. K.J. Lusthof, als toxicoloog ERT verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut. In het door hem opgestelde rapport van 20 februari 2014 worden, voor zover hier relevant, de volgende conclusies verwoord.
In het femoraalbloed van het slachtoffer is een concentratie van 0,8 mg/L ethanol aangetroffen, alsmede een concentratie van 0,015 mg/L THC. Tevens is een concentratie van 0,98 mg/L cocaïne aangetroffen in het femoraalbloed en is de aanwezigheid van de cocaïnemetabolieten (omzettingsproducten van cocaïne) benzoylecgonine, methylecgonine, ethylcocaïne en hydroxycocaïne aangetoond.
Lichamelijke effecten van cocaïne zijn onder andere stijging van de bloeddruk en toename van de hartslag. Bij een acute cocaïne intoxicatie kunnen negatieve effecten op het hart optreden, zoals een verminderde doorbloeding van het hart, vernauwing van de bloedvaten van het hart, hartritmestoornissen en een hartinfarct. Daarnaast kunnen ook centrale effecten optreden zoals agitatie, agressie, een delier, een psychose, epileptische aanvallen en/of hyperthermie (verhoogde lichaamstemperatuur).
Het effect van cocaïne hangt niet alleen af van de concentratie, maar ook van het tijdstip van toediening of inname. Op grond van alleen de gemeten concentraties in bloed kan geen absoluut onderscheid worden gemaakt tussen fatale concentraties en werkzame concentraties die bij recreatief gebruik van cocaïne worden gemeten. Dat komt onder andere door mogelijke postmortale herverdeling en doordat de effecten van cocaïne sterk afhankelijk zijn van de mate van gewenning.
Lusthof heeft geconcludeerd dat het bewustzijn/gedrag van het slachtoffer ten tijde van het overlijden zal zijn beïnvloed door cocaïne en alcohol. De mate waarin effecten zullen zijn opgetreden is afhankelijk van de gewenning aan deze stoffen. Uit een onderzoek is gebleken dat bij autobestuurders die in de periode van 1995 tot 1998 werden aangehouden wegens verdenking van rijden onder invloed en waarbij cocaïne is aangetoond, de gemiddelde concentratie van cocaïne 0,09 mg/L en de hoogste gemeten concentratie 0,87 mg/L betrof. Uit onderzoek is voorts gebleken dat in de periode oktober 2002 tot oktober 2003 dertien fatale overdoseringen van cocaïne zijn onderzocht, waarbij de concentraties van cocaïne in femoraalbloed varieerden van 0,23 tot 17 mg/L. De scheidslijn tussen overdosering en recreatief gebruik is zeer moeilijk te trekken. De hoge concentratie van cocaïne in het bloed past beter bij personen die zijn overleden ten gevolge van een overdosis van cocaïne dan bij personen die hier niet aan zijn overleden. Bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak kan het overlijden van het slachtoffer worden verklaard door een overdosering van cocaïne. Echter, op grond van alleen de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan het overlijden niet zonder meer worden verklaard.
Ter zitting heeft Lusthof aanvullend opgemerkt dat op basis van de metingen niets kan worden gezegd over het moment van inname van cocaïne. Op basis van de verklaring van verdachte dat de laatste dosis van 0,7 gram is verdeeld in twee lijnen waarbij het slachtoffer meer zou hebben gekregen dan verdachte, schat Lusthof dat het overlijden binnen twee á drie uur na het gebruik van de laatste dosis is ingetreden. Bij regelmatig gebruik en lichamelijke en geestelijke gewenning is de door verdachte gestelde gebruikte hoeveelheid niet ongebruikelijk. Lusthof heeft verder verklaard dat de gemeten concentratie cocaïne na overlijden vrijwel nooit gelijk is aan wat er op het tijdstip van overlijden aanwezig was. De concentratie cocaïne kan na overlijden hoger worden door herverdeling, maar kan ook lager worden door afbraak. Meestal worden concentraties hoger na overlijden.
Lusthof onderschrijft de conclusie van dr. Pennings dat het gebruik van cocaïne en cannabis de zuurstofbehoefte doet toenemen. Als er sprake is van enige vorm van ademhalingsbelemmering, dan versterken die belemmering en de stoffen elkaar. Het zou nadelig kunnen zijn wanneer iemand in staat van opwinding is, wat in casu ook is geconstateerd, plus de effecten van de stoffen zelf waardoor het hart een grotere zuurstofbehoefte heeft. Doordat het hart sneller gaat slaan, is iemand gevoeliger voor ademnood.
Verklaring deskundige dr. E.J.M. Pennings, toxicoloog:
Door dr. E.J.M. Pennings, als toxicoloog verbonden aan The Maastricht Forensic Institute (TMFI), is een contra-expertise uitgevoerd. In het rapport worden samenvattend en voor zover hier relevant de volgende conclusies verwoord.
Alcohol, cocaïne en THC zijn psychoactieve stoffen die diverse hersenfuncties beïnvloeden, hetgeen kan leiden tot nadelige effecten op gedrag, bewustzijn en geheugen van de gebruiker. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van de ingenomen hoeveelheid en van individuele kenmerken, zoals de gevoeligheid voor de effecten van een stof en de mate van gewenning aan die stof. In zijn algemeenheid veroorzaken alcohol en THC een verlaging van het bewustzijn en een vertraagde reactiesnelheid. Cocaïne verhoogt alertheid/waakzaamheid en impulsiviteit. Alcohol en cocaïne zijn geassocieerd met agressie en geweld. Cocaïne vergroot het zelfvertrouwen en kan (evenals alcohol) emotionele ontremming geven en daarnaast agitatie, hyperactiviteit, psychose en delier veroorzaken.
Cocaïne vernauwt de bloedvaten en kan zo de doorbloeding van het hart verminderen. Daarnaast veroorzaakt cocaïne een toename van de hartslag en de bloeddruk. Hierdoor neemt de zuurstofbehoefte van het hart toe onder gelijktijdige vermindering van de doorbloeding van de hartspier. Deze gezamenlijke effecten kunnen leiden tot overbelasting van het hart, hartritmestoornissen en een hartinfarct. Bij ernstige intoxicaties kan cocaïne hartspierweefselversterf veroorzaken, vermoedelijk door verstoring van de prikkelgeleiding in de zenuwen naar het hart en/of onvoldoende doorbloeding van de hartspier. Het is aannemelijk dat hoge doses de zuurstofbehoefte aanzienlijk vergroten en kunnen leiden tot zuurstoftekort en daarmee samenhangende cyanose. Het risico op zuurstoftekort neemt verder toe indien de ademhaling wordt belemmerd. Het risico op overlijden ten gevolge van verwurging/asfyxie is verhoogd bij iemand onder invloed van cocaïne en THC.
De aangetoonde concentratie van 0,98 mg/L is relatief hoog, maar niet ongebruikelijk, wanneer vergeleken met concentraties bij gebruikers in leven. Vergeleken met postmortale waarden bij fatale intoxicaties, is de gevonden waarde relatief laag. Postmortaal gemeten concentraties zijn lang niet altijd een goede afspiegeling van de feitelijke concentraties in het bloed ten tijde van het overlijden door postmortale processen, zoals herverdeling, waardoor concentraties na het overlijden kunnen af- of toenemen. Bovendien geven concentraties niet nauwkeurig de omvang van de effecten weer ten tijde van het overlijden, omdat er aanzienlijke verschillen bestaan in de gevoeligheid van personen voor de effecten van een stof. Deze verschillen kunnen van nature aanwezig zijn (individuele aanleg) of zijn ontstaan door regelmatig gebruik van een stof (gewenning).
Uit de gemeten concentratie van 0,98 mg/L mag niet worden geconcludeerd dat het slachtoffer aan cocaïne is overleden, maar wel dat het niet uitgesloten is dat zij hieraan is overleden. Bij uitsluiting van een andere doodsoorzaak is de diagnose overlijden door acuut zuurstoftekort bij toegenomen zuurstofbehoefte door cocaïne- en cannabisgebruik aannemelijk. Het gebruik van cocaïne en cannabis (THC) kan hebben bijgedragen aan het hartspierweefselversterf doordat deze stoffen het hart extra belasten en de zuurstofbehoefte van hart doen toenemen. In geval van onvoldoende zuurstoftoevoer, zoals zou kunnen gebeuren bij belemmering van de ademhaling en/of samendrukkend geweld op de hals, kan de door cocaïne en THC toegenomen zuurstofbehoefte leiden tot acuut zuurstofgebrek in de hartspier en hartspierweefselversterf.
Uit concentraties van lichaamsvreemde stoffen in postmortaal bloed kunnen geen conclusies worden getrokken over het tijdstip van overlijden.
Ter zitting heeft Pennings aanvullend opgemerkt dat op basis van de gemeten concentraties niet achteraf kan worden vastgesteld of een cocaïne-intoxicatie de doodsoorzaak is. Zowel verstikking als verwurging kan tot overlijden leiden. Cocaïnegebruik kan ook tot overlijden leiden. Beiden gebeuren via het mechanisme van tekort aan zuurstof. Het versterkt elkaar. Achteraf is niet te zeggen welke de belangrijkste bijdrage heeft geleverd. Pennings heeft verder verklaard dat tot anderhalve mg/liter bij chronische gebruikers niet uitzonderlijk is. De aangetroffen hoeveelheden zijn niet ongebruikelijk. Voorts heeft Pennings uiteengezet dat de halfwaardetijd van cocaïne ongeveer een uur is. Het is een vuistregel dat na vijf uur leven de stof niet meer zal worden aangetroffen in het bloed.
De overwegingen van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is onder 1A doodslag ten laste gelegd. Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van oorzakelijk verband tussen de handelingen van verdachte en de dood van [slachtoffer]. Daarbij is naar juridische maatstaven niet zozeer doorslaggevend of wetenschappelijk (medisch) komt vast te staan wat de exacte doodsoorzaak is geweest, maar veeleer of het gevolg, de dood van [slachtoffer], in redelijkheid aan verdachte is toe te rekenen.
Daarnaast speelt de vraag of verdachte opzettelijk dodelijk geweld heeft toegepast. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of verdachte boos opzet heeft gehad, in die zin dat hij de dood van [slachtoffer] heeft gewild, maar ook om de vraag of verdachte zogenaamd voorwaardelijk opzet heeft gehad. Dat wil zeggen: of verdachte moet hebben geweten dat de aanmerkelijke kans bestond dat de dood zou intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Bij de beantwoording van die vragen zijn de hiernavolgende, door de rechtbank vastgestelde, omstandigheden van belang.
Gebruik cocaïneVaststaat dat [slachtoffer] in de avond van 22 januari 2014 en de daaropvolgende nacht en vroege ochtend van 23 januari 2014 middelen heeft gebruikt, waaronder cocaïne. De laatste hoeveelheid cocaïne is door verdachte aan [slachtoffer] verstrekt op 23 januari 2014 om ongeveer 4:39 uur, of kort daarna.
Verdachte heeft verklaard dat hij in die betreffende avond/nacht vier keer cocaïne heeft gekocht, te weten: driemaal 0,6 gram en eenmaal 0,7 gram. Uit de verklaring van verdachte ter zitting leidt de rechtbank af dat van de eerste drie hoeveelheden aangeschafte cocaïne verdachte en [slachtoffer] per bestelling elk drie keer een lijn cocaïne van 0,1 gram hebben gesnoven. De laatst aangekochte hoeveelheid van 0,7 gram is volgens verdachte door hem verdeeld in twee lijnen, waarvan hij de grootste aan [slachtoffer] heeft gegeven.
In het femoraalbloed van [slachtoffer] is een concentratie van 0,98 mg/L cocaïne aangetroffen. Tevens zijn cocaïnemetabolieten aangetoond in het femoraalbloed en hartbloed.
Zowel dr. Lusthof als dr. Pennings heeft geconcludeerd dat postmortaal gemeten concentraties van cocaïne niet altijd een goede afspiegeling zijn van de feitelijke concentraties in het bloed ten tijde van het overlijden, omdat concentraties door postmortale processen na het overlijden kunnen af-, maar meestal toenemen. Bovendien hebben beide deskundigen geconcludeerd dat aan de hand van gemeten concentraties, ook al waren deze betrouwbaar, niet nauwkeurig de omvang van de effecten ten tijde van het overlijden kunnen worden afgeleid, omdat de gevoeligheid voor de effecten van cocaïne per persoon verschilt ten gevolge van individuele aanleg of gewenning. Ook waarderen de deskundigen de aangetoonde concentratie in het bloed wanneer vergeleken met concentraties bij gebruikers in leven (Pennings) of de door verdachte gestelde gebruikte hoeveelheid bij regelmatig gebruik en lichamelijke en geestelijke gewenning (Lusthof) als “niet ongebruikelijk”.
De rechtbank kan op basis van de verklaring van verdachte over het cocaïnegebruik van [slachtoffer] en de aangetroffen concentratie in het postmortale bloed geen eenduidige conclusies trekken, anders dan dat aannemelijk is dat [slachtoffer] in de avond van 22 januari 2014 en de daaropvolgende nacht en vroege ochtend van 23 januari 2014 een hoeveelheid cocaïne heeft gebruikt en dat ten tijde van het overlijden cocaïne in het bloed van [slachtoffer] heeft gezeten.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat overlijden ten gevolge van intoxicatie, pas kan worden aangenomen wanneer een niet-toxische doodsoorzaak is uitgesloten.
Geweld
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 23 januari 2014 om 05:00 uur wakker werd van het geschreeuw van verdachte en [slachtoffer], dat hij tot 06:00 uur wakker heeft gelegen van het geschreeuw en dat daarna zijn wekker afging en hij verder niets meer heeft gehoord. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 05:35 uur wakker werd van geschreeuw, gestamp en gedreun alsof verdachte en [slachtoffer] achter elkaar aan renden. [getuige 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] hoorde gillen en huilen, terwijl hij verdachte hoorde schreeuwen. Na 05:35 uur duurde de ruzie nog een klein half uur volgens [getuige 2].
Verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij [slachtoffer] heeft gebeten, aan haar haren heeft getrokken en dat hij met zijn knieën op haar armen heeft gezeten. Ook heeft hij aan haar getrokken, haar geduwd waardoor ze tegen de bank viel en haar een klap op haar hoofd gegeven.
Gelet op de hiervoor vermelde verklaringen van de getuigen en verdachte stelt de rechtbank vast dat in de vroege ochtend van 23 januari 2014, omstreeks 05:00 uur tot 06:00 uur, een ruzie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij geweld is gebruikt.
Uit het sectierapport blijkt dat aan het gelaat en het hoofd van [slachtoffer] talrijk en heftig letsel is toegebracht. Bij [slachtoffer] zijn uitgebreide en talrijke onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen geconstateerd in het gelaat, alsmede tot in het onderhuidse weefsel reikende huidscheuren achter beide oren met omgevende bloeduitstortingen en uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen in grote delen van de hoofdhuid. De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van dr. Van de Goot dat de letsels aan het gelaat en het hoofd niet passen bij en derhalve niet kunnen zijn veroorzaakt door een enkelvoudige val, al dan niet na een enkelvoudige duw of slag. Gelet op het geconstateerde letsel acht de rechtbank niet aannemelijk dat het door verdachte op [slachtoffer] toegepaste geweld beperkt is gebleven tot het slechts eenmaal (met de vlakke hand) slaan en duwen van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] al dan niet daardoor tegen de bank is gevallen. Gelet op de ernst van het letsel en de verdeling van de verwondingen over het hoofd en het gelaat acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen met kracht geweld heeft uitgeoefend op het gelaat en hoofd van [slachtoffer].
Bij [slachtoffer] is bovendien letsel aan de halsstreek aangetroffen, te weten een huidbeschadiging en bloeduitstorting links in de hals, alsmede kleine bloeduitstortingen in de oppervlakkige spieren rechts op het niveau van het strottenhoofd en diepe spieren gelegen op het linkerschild van het strottenhoofd en een kleine bloeduitstorting in de weke delen tussen de slokdarm en de halswervelkolom. Verder zijn bloeduitstortingen in de spieren van de mondbodem beiderzijds aangetroffen. Dit letsel past zowel bij botsend geweld als samendrukkend geweld.
[slachtoffer] heeft voorts een bijtwond aan de linkeronderarm en uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen aan de voor-/ bovenzijde van de borst en beide armen, alsmede talrijke bloeduitstortingen aan de voor-/binnen-/ en buitenzijde van de benen en in de spieren en onderhuidse weke delen van het bovenste gedeelte van de rug beiderzijds. Daarnaast heeft [slachtoffer] bloeduitstortingen in de spieren van de voorste rompwand beiderzijds en in de spieren naast de wervelkolom links laag in de rug.
Op grond van hetgeen in het kader van het sectierapport en de rapporten van dr. Kubat en
dr. Van de Goot aan letsel is waargenomen en de hiervoor genoemde conclusies van de beide deskundigen, stelt de rechtbank vast dat verdachte herhaaldelijk zeer heftig geweld op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgeoefend.
Deskundigen Kubat en Van de Goot hebben beiden geconcludeerd dat het gebruikte botsende geweld op zichzelf beschouwd niet dodelijk was. Samendrukkend geweld kan dodelijk zijn, maar volgens de deskundigen kan niet worden vastgesteld in welke mate sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals.
Causaal verband
Uit de deskundigenrapporten blijkt dat [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk is overleden ten gevolge van hartspierweefselversterf, maar dat niet zonder meer kan worden vastgesteld waardoor dat hartspierweefselversterf (en daarmee de dood van [slachtoffer]) is ingetreden: door intoxicatie, door het geweld of door een combinatie daarvan.
De rechtbank dient te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het intreden van de dood van [slachtoffer]. De beantwoording van de vraag of een dergelijk causaal verband bestaat, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf van de redelijke toerekening, met andere woorden of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vaststelling van het causaal verband tussen het feit en de dood niet nodig is dat het gebezigde bewijsmateriaal de mogelijkheid uitsluit dat het gevolg zich ook zou hebben voorgedaan als de verdachte geen geweld zou hebben gepleegd jegens [slachtoffer]. Dat niet onomstotelijk vaststaat of [slachtoffer] ook zou zijn overleden ten gevolge van de inname cocaïne, wanneer verdachte geen geweld op [slachtoffer] zou hebben uitgeoefend, betekent niet dat er geen causaal verband kan worden aangenomen tussen de gedragingen van verdachte en de dood van [slachtoffer]. Voor het aannemen van causaal verband is immers enkel vereist dat ten minste wordt vastgesteld dat de gedragingen een
onmisbare schakelkunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het
gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die gedraging is veroorzaakt.
“Onmisbare schakel”
In dat verband overweegt de rechtbank dat vaststaat dat [slachtoffer] in de avond van 22 januari 2014 en de daaropvolgende nacht en vroege ochtend van 23 januari 2014 cocaïne heeft gebruikt. Cocaïne vernauwt de bloedvaten en kan zo de doorbloeding van het hart verminderen. Cocaïne veroorzaakt tevens een toename van de hartslag en de bloeddruk. De zuurstofbehoefte van het hart neemt daardoor toe onder gelijktijdige vermindering van de doorbloeding van de hartspier. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer] ten gevolge van het innemen van cocaïne dergelijke lichamelijke effecten heeft ondervonden, waardoor haar zuurstofbehoefte is toegenomen. Op grond van de verklaring van verdachte, het tijdstip van verstrekken van de laatste hoeveelheid cocaïne en het tijdstip waarop de buren horen dat er ruzie is, in samenhang bezien met de bevindingen van dr. Kubat en dr. Van de Goot, stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte kort na de laatste inname van cocaïne veelvuldig heftig geweld op [slachtoffer] heeft toegepast en wel “met een dermate magnitude dat (ook door een leek) redelijkerwijs verwacht mag worden dat ernstig letsel zal ontstaan en zelfs de dood zal intreden” (Van de Goot). Daarbij komt, aldus Van de Goot, dat een dergelijke “cascade van geweldsinwerkingen” stress oplevert voor het slachtoffer en dat de hartspier harder moet gaan werken. Terwijl aannemelijk is dat [slachtoffer] reeds een grotere zuurstofbehoefte had ten gevolge van de inname van cocaïne, heeft verdachte [slachtoffer] in stresserende omstandigheden gebracht, waardoor haar zuurstofbehoefte nog groter is geworden. Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de geweldstoepassingen van verdachte een
onmisbare schakelkunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid.
“Aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid”
Vervolgens overweegt de rechtbank dat voor de beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die gedraging is veroorzaakt, de concrete omstandigheden van het geval van belang zijn. Er zijn geen algemene maatstaven aan de hand waarvan kan worden aangenomen dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het door verdachte ingewerkte geweld is veroorzaakt.
Bij de beoordeling van de vraag of aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die gedraging is veroorzaakt, kan volgens de Hoge Raad als hulpmiddel dienen, de beantwoording van de vraag of in de gegeven omstandigheden de gedraging
naar haar aard geschiktis om dat gevolg teweeg te brengen en die gedraging bovendien
naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg.Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de bewezenverklaarde gedraging gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid.
Gelet op de ernst van de geweldsuitoefening en de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het uitgeoefende geweld
naar haar aard geschiktis om de dood te weeg te brengen. De rechtbank leidt daarnaast uit de deskundigenrapportage van dr. Van de Goot af dat het geweld
naar ervaringsregels van dien aard is dat dit het vermoeden wettigt dat dit heeft geleid tot het intreden van de dood.Uit het vorenoverwogene volgt dat het uitgeoefende geweld onder de gegeven omstandigheden op relevante wijze kan hebben bijgedragen aan het intreden van de dood van [slachtoffer].
Bij de beoordeling van de vraag of hoogstwaarschijnlijk is dat de handelingen van verdachte in relevante mate hebben bijgedragen aan het ingetreden gevolg, dient tevens te worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk niet aan de gevolgen van alleen de cocaïne-intoxicatie is overleden.
Dr. Van de Goot heeft vermeld dat het slachtoffer weliswaar middelen heeft gebruikt, zodanig dat dit zonder meer een rol kan spelen bij het optreden of verergeren van hartspierweefselversterf, maar dit daarvoor niet bewijzend is. Ook dr. Lusthof heeft geconcludeerd dat het overlijden niet zonder meer kan worden verklaard door een overdosering cocaïne.
In het bloed van [slachtoffer] is een concentratie van 0,98 mg/L cocaïne aangetroffen. Uit de verklaringen van beide toxicologen komt naar voren dat uit deze meting moeilijk conclusies getrokken kunnen worden omdat de concentratie door postmortale herverdeling ook hoger kan worden dan bij leven het geval was. Indien van deze concentratie uit zou moeten worden gegaan is dit naar oordeel van de deskundigen een concentratie die ook bij recreatief gebruik niet ongebruikelijk is. Vergeleken met postmortale waarden bij fatale intoxicaties is deze concentratie bovendien relatief laag.
De rechtbank constateert dat er, gelet op het vorenstaande, slechts een hypothetische mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer] enkel door overdosis is overleden. Aldus moet worden geconcludeerd dat aannemelijk is dat [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk niet ten gevolge van een enkele overdosis is overleden.
Nu de handelingen van verdachte naar haar aard geschikt zijn en naar ervaringsregels van dien aard zijn dat dit het vermoeden wettigt dat dit heeft geleid tot het intreden van de dood van [slachtoffer], alsmede dat aannemelijk is dat [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk niet aan de gevolgen van een overdosis is overleden, is de rechtbank van oordeel dat het
hoogst waarschijnlijk is dat de handelingen van verdachte in relevante mate hebben bijgedragen aan het ingetreden gevolg.
De rechtbank is alles overziend van oordeel dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid, als gevolg van het door verdachte uitgeoefende geweld, aan verdachte moet worden toegerekend.
Opzet
Resteert de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Derhalve dient te worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], met andere woorden of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou sterven. Dat zijn wil daarbij zou zijn beïnvloed door drugs- en drankgebruik doet daaraan niet af, aangezien verdachte zichzelf in die toestand heeft gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat het toepassen van het hiervoor omschreven heftige geweld tegen een persoon die kort daarvoor cocaïne heeft gebruikt, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat deze persoon daardoor zal komen te overlijden.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).Uit het dossier kan niet worden opgemaakt wat ten tijde van het geweld in verdachte is omgegaan. Om te kunnen bepalen of sprake was van voorwaardelijk opzet, zijn daarom de feitelijke omstandigheden van het geval bepalend. Daarbij zijn de aard en de omstandigheden waaronder het feit is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Daarbij is van belang dat [slachtoffer] ten tijde van de geweldsinwerking onder invloed van cocaïne, THC en alcohol was. Verdachte heeft deze middelen in die nacht aan [slachtoffer] verstrekt en samen met [slachtoffer] genuttigd. Vlak voor de geweldsinwerking heeft verdachte een substantieel grotere hoeveelheid aan [slachtoffer] gegeven dan hij normaliter deed. Verdachte was dan ook op de hoogte van het gegeven dat en in welke mate het slachtoffer recent alcohol en drugs had gebruikt. Algemeen bekend is dat het gebruik van dergelijke middelen slecht is voor de gezondheid.
Desondanks heeft verdachte, terwijl [slachtoffer] onder invloed was, veelvuldig en heftig geweld uitgeoefend op het gelaat, het hoofd, de halsstreek en de rest van het lichaam van [slachtoffer]. Volgens dr. Van de Goot is hier sprake van zeer heftig geweld op het hoofd en lichaam met een dermate magnitude dat hiervan ook door een leek verwacht mag worden dat dit tot ernstig letsel of zelfs tot het intreden van de dood kan leiden.
Die geweldsinwerking is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de overige omstandigheden van het geval, zodanig dat dit naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.