In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Enschede en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met terugwerkende kracht zou worden herzien. Dit besluit was gebaseerd op de inschrijving van een tweede persoon op het adres van eiser, zonder dat hij toestemming had gegeven voor deze inschrijving.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feiten en belangen van eiser. Eiser stelde dat hij nooit toestemming had gegeven voor de inschrijving van een medebewoner en dat de gemeente Enschede geen controle uitvoert op de juistheid van de aangiften van verhuizing. De rechtbank oordeelde dat de enkele digitale aangifte van verhuizing niet als voldoende bewijs kon worden aangemerkt voor de toestemming van eiser. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering had, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 980,-- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.