In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V. en een gedaagde partij, die in verband met effectenleaseovereenkomsten een verklaring voor recht vorderde. DEXIA stelt dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat er geen verdere verplichtingen jegens de gedaagde zijn. De gedaagde heeft echter de vernietiging van twee van de overeenkomsten ingeroepen, omdat zijn echtgenote zou hebben gehandeld zonder toestemming, zoals vereist onder artikel 1:89 BW. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De zaak is complex, omdat het ook vragen oproept over de verjaring van de vernietigingsverklaring en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie van DEXIA. De kantonrechter heeft besloten de zaak te verwijzen naar een rolzitting op 27 oktober 2015, in afwachting van een antwoord van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die door het Hof Amsterdam zijn gesteld. Dit betreft de vraag of de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot de verjaring van de buitengerechtelijke bevoegdheid tot vernietiging van rechtshandelingen. De kantonrechter heeft de beslissing om de zaak te verwijzen genomen om ervoor te zorgen dat beide partijen hun standpunten kunnen verduidelijken en dat er een definitieve uitspraak kan worden gedaan zodra er meer duidelijkheid is over de juridische vragen die zijn opgeworpen.