ECLI:NL:RBOVE:2015:3923

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
ak_15_328
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp in natura in verband met dreigende overbelasting van de inwonende dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser had een indicatie voor huishoudelijke hulp aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het primaire besluit, genomen op 16 januari 2014, kende de eiser voor de periode van 2 februari 2014 tot en met 2 februari 2015 een indicatie voor 3 uur huishoudelijke hulp per week toe in de vorm van zorg in natura. Dit besluit werd later door het college bevestigd, ondanks dat de eiser bezwaar had gemaakt en beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit van 8 januari 2015, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft op 17 juni 2015 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en dochter. De rechtbank overwoog dat de eiser eerder een indicatie had ontvangen voor 4 uur huishoudelijke hulp per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), maar dat deze was beëindigd omdat zijn inwonende kinderen in staat werden geacht om huishoudelijke taken uit te voeren. De eiser voerde aan dat hij en zijn kinderen niet om hulp in de vorm van zorg in natura hadden verzocht, maar dat dit door de gemeente was opgelegd.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente op goede gronden had besloten om de hulp in de vorm van zorg in natura toe te kennen, gezien de medische situatie van de eiser en de belastbaarheid van zijn dochter. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de huishoudelijke taken niet adequaat konden worden uitgevoerd met de toegekende zorg in natura. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/328

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Zwolle, eiser,
gemachtigde: [naam 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder
gemachtigde: N.J.J. Massier.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de periode van 2 februari 2014 tot en met 2 februari 2015 een indicatie voor huishoudelijke hulp toegekend voor 3 uur per week in de vorm van zorg in natura (zin).
Bij besluit van 8 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door zijn dochter,
[naam 2] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 augustus 2013 op grond
van de Wmo een indicatie toegekend voor 4 uur huishoudelijke hulp per week in de vorm
van een persoonsgebonden budget (pgb). Naar aanleiding van een (telefonisch) verzoek om
herindicatie heeft verweerder bij besluit van 5 augustus 2013 aan eiser medegedeeld deze
indicatie te zullen beëindigen. Ingevolge een afbouwregeling zou eiser per
2 februari 2014 geen huishoudelijke hulp meer ontvangen. Aan dit besluit ligt ten grondslag
dat eisers inwonende zoon en dochter in staat worden geacht huishoudelijk werk te
verrichten.
Volgens verweerder was het pgb bedoeld om eisers zoon en dochter te ontlasten. Verweerder
heeft in het besluit van 5 augustus 2013 aan eiser medegedeeld dat wanneer hij zijn zoon en
dochter toch wil ontlasten, hij opnieuw een aanvraag kan indienen, waarna huishoudelijke
hulp in de vorm van zorg in natura (zin) zou kunnen worden verleend. Eiser heeft een
bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 18 december 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een herindicatie.
Hierop heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals die hiervoor onder
‘Procesverloop’ is uiteengezet.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit huishoudelijke hulp in de vorm van zin
toegekend in verband met de dreigende overbelasting van eisers inwonende dochter. In het
bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser eigenlijk in het geheel niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden, omdat in bezwaar van de zijde van eiser naar voren is gebracht dat eisers zoon en dochter de zorgtaken prima aankunnen. Gelet echter op het verbod op reformatio in peius heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat hij, noch zijn kinderen hebben verzocht om huishoudelijke hulp in de vorm van zin in plaats van in de vorm van een pgb . Wel is door verweerder telefonisch meegedeeld dat alleen nog huishoudelijke hulp in de vorm van zin kon worden verstrekt, hetgeen eiser bevreemdt, nu de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011 (hierna: Verordening 2011) de keuze biedt tussen zin en een pgb. Verweerder heeft het bestreden besluit ten onrechte gebaseerd op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2015 (hierna: Verordening 2015). Eiser wil graag alsnog huishoudelijke hulp in de vorm van een pgb.
Verweerder ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen. Anders dan door eiser gesteld, is het bestreden besluit volgens verweerder wel degelijk genomen op grond van de Verordening 2011.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden en is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingetrokken.
Op grond van het overgangsrecht, geregeld in artikel 8.9, tweede lid, van de Wmo 2015, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wmo 2015 van toepassing ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wmo. In dit geval is het bestreden besluit genomen op grond van de Wmo, zodat met toepassing van die wet zal worden beslist.
Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Op grond van het tweede lid houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van de kosten zelf in de maatregelen te voorzien.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Ter uitvoering van deze bepaling is, ten tijde hier van belang, door de gemeenteraad de Verordening 2011 vastgesteld.
Op grond van artikel 17 van de Verordening 2011 kan een aanvrager voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen indien het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is vanwege:
  • aantoonbare beperkingen, of;
  • problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.
Artikel 18 van de Verordening 2011 bepaalt dat, in afwijking van het gestelde in artikel 17, een aanvrager niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
4.2
Verweerder heeft in het kader van de nu voorliggende indicatie onderzoek doen verrichten door Scio Consult. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van
7 november 2014. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zorgvuldig onderzoek. Daartoe acht de rechtbank van belang dat zowel de medische situatie van eiser als de belastbaarheid van zijn dochter is onderzocht. In het onderzoek zijn alle beschikbare medische gegevens betrokken en meegewogen. De rechtbank leidt uit het rapport af dat de beperkingen van eiser en zijn zorgbehoefte niet ter discussie staan. In het kader van de beoordeling van de belastbaarheid van eisers dochter heeft de medisch adviseur van Scio telefonisch contact met haar gehad. Eisers dochter heeft in het betreffende telefoongesprek gemeld dat zij de volledige huishoudelijke taken en de persoonlijke verzorging van eiser op zich neemt. Mede door de nachtelijke zorgbehoefte van eiser en de psychische belasting in de thuissituatie is er sprake van vermoeidheidsklachten bij eisers dochter en wordt haar eigen sociale leven fors beperkt. Op basis hiervan heeft de medisch adviseur van Scio geconcludeerd dat sprake is van een dreigende overbelasting. Eiser heeft geen (medische) gegevens overgelegd die aan de juistheid van deze conclusie doen twijfelen.
De medisch adviseur van Scio heeft in zijn rapport voorts geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat overname van de huishoudelijke taken door een vaste ervaren persoon in de woning, op vaste tijden, niet gerealiseerd zou kunnen worden, mede gezien het belang van de ontlasting van eisers dochter. Daartoe heeft hij overwogen dat er geen persoonlijk contact nodig is tussen eiser en de huishoudelijke hulp en dat eiser in staat is gebleken om uiteindelijk drie keer per week de persoonlijke verzorging door Buurtzorg te accepteren.
Ook deze conclusie is door eiser niet onderbouwd bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook van de juistheid hiervan worden uitgegaan.
Eisers betoog dat een pgb moet worden toegekend, omdat met de inzet van zin gelet op zijn medische problematiek niet alle huishoudelijke taken kunnen worden ondervangen, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Immers, niet valt in te zien dat met de toekenning van een pgb voor hetzelfde aantal uren meer huishoudelijke taken zouden kunnen worden verricht dan met de toekenning van zin.
4.3
Al hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden hulp bij het huishouden in de vorm van zin heeft geïndiceerd.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. drs. G. Edelenbos, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.