ECLI:NL:RBOVE:2015:3862

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
C/08/164872 / FA RK 14-2746
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie bij samengesteld gezin met rekening houdend met onderhoudsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 mei 2015 een beschikking gegeven over de vaststelling van kinderalimentatie in een samengesteld gezin. De man, verzoeker, heeft verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde alimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren in respectievelijk 1999 en 2002. De man woont samen met zijn nieuwe partner [X] en heeft ook een kind, [Y], uit deze relatie. De vrouw, verweerder, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, waarbij zij stelde dat de man voldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw beiden onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen en dat de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn nieuwe gezinssituatie, moet worden herberekend. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 541,- per kind per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van de man en zijn nieuwe partner [X] berekend en geconcludeerd dat de man in staat is om bij te dragen aan de kosten van zijn kinderen, maar dat zijn draagkracht niet voldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen te voorzien.

De rechtbank heeft de alimentatie voor [minderjarige 1] per 1 april 2014 op nihil gesteld, omdat deze bij de man woont, en de bijdrage voor [minderjarige 2] vastgesteld op € 96,- per maand voor 2014 en € 91,- per maand voor 2015. De ingangsdatum van de alimentatieverplichting is vastgesteld op 27 november 2014, de datum waarop de man het verzoekschrift heeft ingediend. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/164872 / FA RK 14-2746

beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.

22 mei 2015

inzake

[verzoeker] ,

verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. B.L. van Riel te Arnhem,
en

[verweerster] ,

verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. L.J.G. de Haas te Tilburg.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 27 november 2014;
- het verweer met bijlagen, binnengekomen op 12 december 2014;
- een op 20 februari 2015 binnengekomen brief van mr. De Haas van 19 februari 2015 met bijlagen;
- een op 27 februari 2015 binnengekomen F9-formulier van mr. De Haas van 26 februari 2015 met bijlagen;
- een op 4 maart 2015 binnengekomen F9-formulier van mr. Werker van 3 maart 2015 met bijlagen;
- een op 6 maart 2015 binnengekomen brief van mr. De Haas van 6 maart 2015 met bijlagen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op
10 maart 2015. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.

De feiten

Partijen zijn [1998] te [plaats] , met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1]geboren te [geboorteplaats 1] op [1999] , hierna ook als [minderjarige 1] aangeduid;
- [minderjarige 2]geboren te [geboorteplaats 1] op [2002] , hierna ook als [minderjarige 2] aangeduid.
Bij beschikking van 6 juli 2005 heeft de rechtbank Utrecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 21 juli 2005 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
Bij die beschikking is voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 6 juli 2005 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen € 130,- per kind per maand zal voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2011 is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen gewijzigd met ingang van 9 maart 2011 en vastgesteld op € 400,- per kind per maand.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage inmiddels € 419,13 per kind per maand.

Het verzoek

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2011 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te wijzigen en deze bijdrage met ingang van 1 oktober 2013 op nihil te stellen, waarbij de vrouw de door de man teveel betaalde kinderalimentatie dient terug te betalen, dan wel op een zodanig bedrag te bepalen als de rechtbank juist acht.
De omstandigheden zijn gewijzigd in die zin dat de man samenwoont met zijn huidige partner [X] , en hun zoon [Y] . De man is thans ook onderhoudsplichtig voor [Y] . Daar komt bij dat [minderjarige 1] per oktober 2013 bij de man woont. De vrouw is gehuwd met [Z] . [minderjarige 2] woont bij de vrouw en [Z] . [Z] is als stiefvader met de vrouw en de man onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] .

Het verweer

De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank:
- de man in zijn verzoek met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 1] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat partijen daar zelf afspraken over gemaakt hebben en deze bijdrage per
1 april 2014 op nihil is gesteld;
- het verzoek van de man met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 2] af te wijzen.
De vrouw stelt dat [minderjarige 1] in oktober 2013 naar de man is gegaan. Partijen hebben toen afgesproken dat zij per 1 mei 2014 de verblijfsituatie van [minderjarige 1] zouden evalueren en afhankelijk daarvan de wijziging van onder meer de onderhoudsbijdrage zouden doorvoeren. De man heeft de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] betaald tot en met maart 2014. Voorts is er onvoldoende aanleiding om de bijdrage voor [minderjarige 2] te verlagen, aangezien de man over voldoende draagkracht beschikt om in de kosten van [minderjarige 2] bij te dragen. De man wil deze onderhoudsverplichting voor [minderjarige 2] afwentelen op de stiefvader. Bij het berekenen van de draagkracht van de stiefvader dient rekening te worden gehouden met de maandelijkse onderhoudsbijdrage van € 1.440,- en € 7.080,- collegegeld per jaar die hij betaalt voor zijn vier studerende kinderen uit een eerder huwelijk, alsmede de partneralimentatie ten behoeve van zijn ex-echtgenote van € 2.360,- bruto per maand.

De beoordeling

De ontvankelijkheid
Nu de vrouw erkent dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwd onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd maakt, kan de man in zijn verzoek worden ontvangen.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
De man en de vrouw zijn het eens dat de geïndexeerde behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen € 541,- per kind per maand bedraagt, zodat die behoefte in rechte vaststaat. Gelet op het gezinsinkomen van zowel de man als dat van de vrouw maken zij beiden geen aanspraak op kindgebonden budget.
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht in de behoefte van [minderjarige 1] dienen bij te dragen. Beide ouders en [Z] dienen naar rato van hun draagkracht in de behoefte van [minderjarige 2] bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen uit van de navolgende gegevens.
De man woont samen met [X] die in eigen levensonderhoud voorziet. Uit die relatie is geboren: [Y] , op [2013] te [geboorteplaats 2] .
Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedraagt het belastbare loon van de man in dat jaar € 79.494,-. Dit belastbare loon verminderd met de fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto bedraagt € 73.288,- per jaar. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man voor het jaar 2014 op € 3.677,- per maand.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de man voor het jaar 2015 op € 3.721,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man voor het jaar 2014 aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)] op € 1.200,- per maand. Omdat de man aanspraak kan maken op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen (tot 1 januari 2015 in verband met onderhoudsplicht [minderjarige 2] ) verhoogt de rechtbank de berekende draagkracht met een fiscaal voordeel van € 50,- per maand. De draagkracht van de man in 2014 komt daarmee op € 1.250,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man voor het jaar 2015 aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 1.210,- per maand.
Omdat de man zowel voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als voor [Y] onderhoudsplichtig is, ziet de rechtbank aanleiding om de beschikbare draagkracht van de man over alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te verdelen.
De behoefte van [Y]
Het NBI van de man in het jaar 2014 bedraagt € 3.677,- per maand. Het inkomen van [X] in het jaar 2014 bedraagt volgens de overgelegde specificatie over de periode van 3 november 2014 tot en met 30 november 2014 € 2.426,29 bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag. Rekening houdend met het voorgaande en in aanmerking nemend de premie pensioen en de premie WIA-hiaat, becijfert de rechtbank het belastbaar loon van [X] op € 31.448,- per jaar. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank voorts rekening met de verschuldigde premieheffing, de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond hiervan heeft [X] een NBI van € 2.118,- per maand.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de man en [X] bedraagt aldus € 5.795,- per maand. Van het gezin van de man en [X] maakte tot oktober 2013 alleen [Y] deel uit. Gelet op de hoogte van het verzamelinkomen van de man en [X] van € 104.736,- (73.288 + 31.448) is het niet aannemelijk dat zij in 2013 en 2014 voor dit kind in aanmerking kwamen voor een kindgebonden budget. Voor de vaststelling van de behoefte van het kind van de man en zijn huidige partner gaat de rechtbank daarom uit van een netto gezinsinkomen van € 5.795,- per maand. De rechtbank zal dit inkomen verminderen met de bijdrage die de man aan de vrouw betaalde voor de kinderen van partijen van (afgerond) totaal netto € 738,- per maand, nu dit bedrag de man en [X] nimmer ter vrije besteding stond en aldus de welstand waaraan [Y] gewoon was beïnvloedde. Voor de vaststelling van de behoefte van [Y] gaat de rechtbank daarom uit van een besteedbaar gezinsinkomen van € 5.057,- netto per maand.
Op basis van de tabel 2014 en voormeld netto gezinsinkomen van de man en [X] berekent de rechtbank de behoefte van [Y] (uitgaande van de tabel voor een kind) aan een bijdrage van zijn ouders op € 800,- per maand. Om redenen zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit aandeel van de man en [X] kindgebonden budget in mindering te brengen.
De draagkracht van [X]
Omdat niet alleen de man maar ook [X] onderhoudsplichtig is voor [Y] dient ook zij een bijdrage te leveren in de kosten van dit kind.
Het NBI van [X] voor het jaar 2014 bedraagt € 2.118,- per maand. Op basis van de hiervoor voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van [X] voor het jaar 2014 op € 436,- per maand.
Het NBI van [X] voor het jaar 2015 bedraagt € 2.132,- per maand. Op basis van de hiervoor voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van [X] voor het jaar 2015 op € 432,- per maand.
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [Y]
Omdat de draagkracht van de man onvoldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te voorzien, ziet de rechtbank aanleiding om de beschikbare draagkracht van de man te verdelen naar rato van de behoefte van de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. De behoefte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [Y] bedraagt respectievelijk € 541,-, € 541,- en € 800,- per maand, ofwel totaal € 1.882,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt voor 2014 € 1.250,- per maand en voor 2015 € 1.210,- per maand. Op grond van deze gegevens becijfert de rechtbank het aandeel dat de man in 2014 van zijn draagkracht dient aan te wenden ter bestrijding van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 719,- ((541 + 541 / 1.882) x 1.250,-) per maand. Voor [Y] resteert voor 2014 een draagkracht van € 531,- ((800 / 1882) x 1250) per maand.
Voor het jaar 2015 becijfert de rechtbank op grond van deze gegevens het aandeel dat de man van zijn draagkracht dient aan te wenden ter bestrijding van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 696,- ((541 + 541 / 1.882) x 1.210,-) per maand. Voor [Y] resteert voor 2015 een draagkracht van € 514,- ((800 / 1882) x 1.210) per maand.
Bovenstaande leert dat voor het jaar 2014 de gezamenlijke draagkracht van de man van
€ 531,- per maand en [X] van € 436,- per maand voldoende is om in de kosten van hun gezamenlijke kind [Y] van € 800,- per maand te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man in de kosten van [Y] vastgesteld op (afgerond) € 39,- per maand (531 : 967 x 800).
Van zijn draagkracht ten behoeve van [Y] resteert aldus een bijdrage van € 92,- (531 minus 439) per maand. Dit restant laat de rechtbank geheel ten goede komen aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikbare draagkracht komt dan in 2014 op € 811,- (719 + 92) per maand.
Voor het jaar 2015 is de gezamenlijke draagkracht van de man van € 514,- per maand en [X] van € 432,- per maand voldoende om in de kosten van hun gezamenlijke kind [Y] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man in de kosten van [Y] vastgesteld op (afgerond) € 435,- per maand (514 : 946 x 800).
Van zijn draagkracht ten behoeve van [Y] resteert aldus een bijdrage van € 79,- (514 minus 435) per maand. Dit restant laat de rechtbank geheel ten goede komen aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikbare draagkracht komt dan in 2015 op € 775,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
Het gemiddeld inkomen van de vrouw bedraagt blijkens de salarisspecificaties van oktober 2014 tot en met januari 2015 € 1.073,04 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Dit inkomen verminderd met de pensioenpremie levert een belastbaar loon uit werk op van € 12.538,- per jaar. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de inkomsten die de vrouw op dit moment geniet uit haar recent gestarte onderneming zeer beperkt zijn en houdt daarmee bij de berekening van haar NBI geen rekening.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw op € 911,- per maand, maar nu de vrouw zelf een NBI hanteert van € 1.425,- per maand, hetgeen door de man niet weersproken is, zal de rechtbank daar eveneens van uitgaan.
De rechtbank stelt de draagkracht van de vrouw voor het jaar 2014 aan de hand van de draagkrachttabel 2014 op € 131,- per maand, ofwel € 66,- per kind per maand.
De rechtbank stelt de draagkracht van de vrouw voor het jaar 2015 aan de hand van de draagkrachttabel 2015 op € 121,- per maand, ofwel € 61,- per kind per maand.
Het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van [minderjarige 1]
is in oktober 2013 bij de man gaan wonen. De man heeft sinds 1 april 2014 geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de vrouw betaald. De rechtbank acht het aannemelijk dat het, gelet op de inhoud van de email van de man aan de vrouw van 2 april 2014 (productie 1 bij het verweerschrift) en het feit dat de man tot 1 april 2014 een bijdrage voor [minderjarige 1] heeft betaald, de bedoeling van partijen was om de verblijfsituatie van [minderjarige 1] gedurende een half jaar aan te zien en vervolgens de onderhoudsbijdrage zo nodig te wijzigen na evaluatie van de situatie.
De rechtbank zal derhalve in lijn met de intentie van partijen de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] per 1 april 2014 op nihil stellen.
De draagkracht van de stiefvader [Z]
Omdat niet alleen de man maar ook de stiefvader onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 2] dient ook hij een bijdrage te leveren in de kosten van dit kind.
Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedraagt het belastbare loon van [Z] in dat jaar € 201.109,-. [Z] heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van [Z] voor het jaar 2014 en voor het jaar 2015 op € 8.754,- per maand.
Onweersproken is dat [Z] bijdraagt aan het levensonderhoud en collegegeld van zijn vier studerende kinderen en dat hij alimentatie betaalt aan zijn ex-partner voor respectievelijk
€ 410,-, € 360,-, € 360,-, € 360,-, € 590,- en € 2.379,47 per maand. De man stelt weliswaar dat [Z] ten opzichte van zijn (jong)meerderjarige kinderen met de leeftijden van 23 en 20 jaar geen wettelijke onderhoudsplicht heeft, maar onweersproken is dat het betalen van de maandtoelages, collegegeld en partneralimentatie verplichtingen zijn die voortvloeien uit het echtscheidingsconvenant en de afwikkeling van de echtscheiding met zijn ex-partner. De vrouw meent dat bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader met deze verplichtingen rekening gehouden moet worden. De rechtbank ziet aanleiding om een correctie op het in voormelde formule opgenomen draagkrachtloos inkomen toe te passen van € 4.153,- per maand, nu de verplichtingen tot betaling van genoemde bedragen reeds zijn ontstaan voordat de stiefvader door zijn huwelijk met de vrouw onderhoudsplichtig werd voor [minderjarige 2] . De rechtbank zal de draagkracht van [Z] daarom baseren op de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875 + 410 + 360 + 360 + 360 + 590 + 2.073)]. De rechtbank gaat er van uit dat het door de vrouw gestelde bedrag van € 2.073,- het door [Z] te betalen netto bedrag ter zake van partneralimentatie is. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van [Z] op € 770,- per maand.
De draagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van de man, de vrouw en [Z] ter bestrijding van de kosten van [minderjarige 2] in 2014 tezamen € 1.242,-
(€ 406,- + € 66,- + € 770,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 541,- per maand, dient het aandeel van de man, de vrouw en [Z] in de kosten van [minderjarige 2] te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man voor 2014 vastgesteld op (afgerond) € 177,- per maand (€ 406,- : € 1.242,- x € 541,-), het aandeel van de vrouw op (afgerond) € 29,- per maand (€ 66,- : € 1.242,- x € 541,-) en het aandeel van [Z] op € 335,- per maand (€ 770,- : € 1.242,- x € 541,-).
In 2015 bedraagt de totale draagkracht van de man, de vrouw en [Z] tezamen € 1.219,- (€ 388,- + € 61,- + € 770,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 541,- per maand, dient het aandeel van de man, de vrouw en [Z] in de kosten van [minderjarige 2] te worden berekend. Dit aandeel wordt eveneens berekend met behulp van bovenstaande formule.
Aan de hand van deze formule wordt het aandeel van de man voor 2015 vastgesteld op (afgerond) € 172,- per maand (€ 388,- : € 1.219,- x € 541,-), het aandeel van de vrouw op (afgerond) € 27,- per maand (€ 61,- : € 1.219,- x € 541,-) en het aandeel van [Z] op € 342,- per maand (€ 770,- : € 1.219,- x € 541,-).
De zorgkorting
Door de man is gesteld dat hij aanspraak maakt op een zorgkorting van 15%. Nu dit door de vrouw niet is weersproken, zal de rechtbank een zorgkortingspercentage van 15% toepassen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige 2] bedraagt € 541,- per maand, zodat de zorgkorting € 81,- per maand bedraagt.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor [minderjarige 2] van € 96,- (€ 177,- minus de zorgkorting van € 81,-) per maand voor het jaar 2014 en van € 91,- (€ 172,- minus de zorgkorting van € 81,-) per maand voor het jaar 2015. Met de resterende draagkracht van in 2014 van € 635,- per maand (€ 406,- + (406,- minus € 177)) en in 2015 van € 604,- per maand (388,- + (388,- minus 172)) is de man voldoende in staat om de (resterende) kosten van [minderjarige 1] te dragen. Voormelde bijdragen acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De ingangsdatum
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 27 november 2014, nu de man eerst op deze datum het verzoekschrift heeft ingediend en de rechtbank het niet wenselijk acht dat er een enorme terugbetalingsverplichting ontstaat, nu zij er van uitgaat dat de betaalde bijdragen inmiddels zijn opgesoupeerd aan de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] .
De proceskosten
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2011 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [1999] ,
en stelt die bijdrage met ingang van 1 april 2014 vast op nihil;
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2011 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 1] op [2002] ,
en stelt die bijdrage met ingang van 27 november 2014 op
€ 96,- (zesennegentig EURO)per maand, en met ingang van 1 januari 2015 op
€ 91,- (eenennegentig EURO)per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. J. de Ruiter, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015 in tegenwoordigheid van A. van der Weide, griffier.