5.3De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen uit van de navolgende gegevens.
Blijkens de salarisspecificaties over de maand december 2014 en maart 2015 bedraagt het inkomen van de man € 4.200,11 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt hij een eindejaarsuitkering van afgerond € 4.183,-- bruto per jaar.
De rechtbank houdt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, geen rekening met een terugval van het inkomen van de man. De man heeft ter zitting verklaard
dat hij met zijn werkgever in gesprek is over de mogelijkheid om 5 uur minder te gaan werken per twee weken. Nu het op dit moment nog onzeker is of deze omstandigheid zich zal voordoen, houdt de rechtbank hiermee geen rekening.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremies en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 3.055,-- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 884,-- per maand.
De man is van mening dat in zijn draagkrachtberekening rekening moet worden gehouden met een totaalbedrag van € 360,-- per maand ter aflossing op zijn schulden. De rechtbank begrijpt dat de man wenst dat op voormelde formule een correctie wordt toegepast. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een drietal leningsovereenkomsten overgelegd. De eerste overeenkomst dateert van 25 januari 2015 en betreft een lening die de man heeft afgesloten met zijn vader ten behoeve van het betalen van de kosten van zijn voormalige advocaat. De tweede leningsovereenkomst dateert eveneens van 25 januari 2015 en is door de man aangegaan met zijn vader voor de aanschaf van een auto (Volkswagen Polo) en de inrichting van zijn huidige woning. Ter zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze geldlening is een pandrecht verstrekt op de auto en motor van de man. De derde leningsovereenkomst dateert van 28 december 2014 en is tussen de man en zijn vader aangegaan voor de financiering van de huidige woning van de man. Van de laatste twee overeenkomsten heeft de man een overzicht verstrekt met de maandelijkse betalingen aan rente en aflossing, zijnde een bedrag van € 299,99 per maand respectievelijk
€ 59,48 per maand. Tevens heeft de man betalingsbewijzen overgelegd over de maanden januari tot en met maart 2015.
De vrouw is van mening dat met deze schulden geen rekening moet worden gehouden, nu de noodzaak voor het aangaan van die schulden niet is aangetoond. Er heeft volgens de vrouw een verdeling plaatsgevonden van onder meer de inboedel na het verbreken van de relatie en de vrouw betwist dat de man met niets is achtergebleven. Verder heeft de vader van de vrouw financieel bijgedragen om partijen schuldenvrij uit de scheiding te laten komen. Volgens de vrouw wordt in de draagkrachtformule van de man reeds rekening gehouden met een forfait voor woonlasten en indien daarnaast rekening zou worden gehouden met de door de man opgevoerde schuld, zou indirect alsnog rekening worden gehouden met een extra woonlast.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de man opgevoerde schulden het volgende. Conform het rapport van de expertgroep Alimentatienormen dient allereerst onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds schulden aangegaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding vóór de samenwoning van partijen werd verbroken (en andere uit die tijd stammende verplichtingen) en anderzijds schulden aangegaan ná het verbreken van de samenwoning. De eerste categorie schulden worden in beginsel altijd in aanmerking genomen. Dit kan anders zijn met schulden aangegaan na het verbreken van de samenwoning. Weliswaar zijn dit ten tijde van de alimentatievaststelling bestaande verplichtingen, maar bekeken zal moeten worden of het aangaan van deze schulden zo noodzakelijk was, dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot het betalen van alimentatie.
Vaststaat dat het in dit geval gaat om schulden die door de man zijn aangegaan na het verbreken van de samenwoning van partijen, nu de leningsovereenkomsten dateren van respectievelijk 28 december 2014 en 25 januari 2015.
Ten aanzien van de schuld die door de man is aangegaan ter bestrijding van de advocaatkosten oordeelt de rechtbank als volgt. Advocaatkosten worden in het rapport van de expertgroep Alimentatienormen expliciet vermeld. Hiervoor geldt de aanbeveling dat advocaatkosten gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure in het algemeen niet als een noodzakelijke last wordt beschouwd die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting, in ieder geval niet voor de vaststelling van kinderalimentatie. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van deze aanbeveling af te wijken en laat de door de man gestelde aflossing op de schuld ter zake de advocaatkosten dan ook buiten beschouwing. De door de man aangehaalde jurisprudentie op dit punt maakt dit niet anders, nu het in dat geval gaat om partneralimentatie.
Ten aanzien van de schuld die de man is aangegaan voor de aanschaf van een auto (Volkswagen Polo) en de inrichting van zijn huidige woning is de rechtbank van oordeel dat de man de noodzaak voor het aangaan van deze schuld niet, althans onvoldoende, heeft aangetoond.
Als reden voor het aangaan van de lening voor de aanschaf van zijn auto, heeft de man ter zitting toegelicht dat hij bij zijn vorige werkgever een auto van de zaak had en bij zijn huidige werkgever niet. De man was dan ook genoodzaakt om zelf een auto aan te schaffen. Deze verklaring klinkt plausibel, echter hiermee heeft de man de noodzaak voor het aangaan van de geldlening nog niet aangetoond. De man heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat hij niet over andere middelen of vermogen beschikte voor de aanschaf van de auto. Gelet op de onderhoudsplicht die de man heeft jegens zijn kinderen, had het op de weg van de man gelegen om één en ander nader te onderbouwen en aannemelijk te maken dat het aangaan van deze schuld zo noodzakelijk was, dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, heeft de man eveneens niet aannemelijk gemaakt dat de man noodzakelijkerwijs een geldlening heeft moeten afsluiten voor de kosten van herinrichting van zijn huidige woning. De man heeft evenmin aangetoond dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hetgeen volgens de aanbeveling van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen wel zou moeten.
Ten aanzien van de aflossing op de schuld die is aangegaan voor de financiering van zijn woning, deelt de rechtbank het standpunt van de vrouw dat hiermee reeds rekening wordt gehouden in de draagkrachtformule. In deze formule wordt immers op forfaitaire wijze rekening gehouden met een redelijke netto woonlast van 30% van het netto inkomen van de onderhoudsplichtige. Van dit forfait wordt niet zo snel afgeweken, nu de onderhoudsplichtige wordt geacht zijn eventuele hogere woonlast te compenseren met andere lagere lasten. De man heeft bovendien niet aangetoond dat zijn woonlast hoger is dan 30 % van zijn netto inkomen.
Gelet op het vorenstaande, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om het draagkrachtloos inkomen van de man te verhogen in de draagkrachtformule van de man.
De draagkracht van de vrouw