In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 15 juli 2015, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst en de verbeurde boetes. [eiser] en [gedaagde] waren tot 17 januari 2014 aandeelhouders van de besloten vennootschap Mercatel Groep B.V. De aandeelhoudersovereenkomst, opgesteld op 17 november 1997, bevatte een boetebeding voor het geval een partij bepalingen uit de overeenkomst niet nakomt. De relatie tussen partijen is in 2010 verstoord, wat leidde tot verschillende juridische procedures, waaronder bindend adviesprocedures via de Kamer van Koophandel.
Op 20 december 2013 gaf de bindend adviseur een eindadvies waarin werd vastgesteld dat [gedaagde] de aandelen van [eiser] zou kopen tegen een door een onafhankelijke accountant vastgestelde waarde. Na de aandelenoverdracht op 16 januari 2014, vorderde [eiser] van [gedaagde] betaling van een bedrag van € 175.336,05, als gevolg van vermeende boetes die zouden zijn verbeurd wegens tekortkomingen in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst.
[gedaagde] verweerde zich door te stellen dat [eiser] geen aandeelhouder meer was en dat er geen deugdelijke ingebrekestelling had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de boete pas verbeurd was na een ingebrekestelling en dat [eiser] niet had aangetoond dat hij [gedaagde] op de juiste wijze in gebreke had gesteld. Bovendien werd vastgesteld dat er een finale kwijting was overeengekomen, waardoor [eiser] geen aanspraak meer kon maken op de boetes. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten.