ECLI:NL:RBOVE:2015:3596

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
08/025291-15, 08/075781-14 en 08/011033-14 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, bezit van een ploertendoder en harddrugs

Op 28 juli 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 16 oktober 2014 in Enschede, waar de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], hebben geslagen en geschopt, terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan zware mishandeling, maar wel aan poging tot zware mishandeling, omdat het slachtoffer niet ernstig letsel had opgelopen. De verdachte had ook een ploertendoder en een geringe hoeveelheid harddrugs (heroïne en cocaïne) bij zich. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van één maand en twee dagen, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 120 uur, eventueel te vervangen door 60 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de persoon van de verdachte, die eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/025291-15, 08/075781-14 en 08/011033-14 (gevoegd ttz)
Datum vonnis: 28 juli 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Agelink en van wat namens de verdachte door zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met betrekking tot feit 1:
primair:al dan niet met een ander [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld, of
subsidiair:al dan niet met een ander geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, of
meer subsidiair:al dan niet met een ander op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
met betrekking tot feit 2:
primair:een woninginbraak heeft gepleegd, of
subsidiair:goederen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of had moeten vermoeden dat deze gestolen waren;
met betrekking tot feit 3:
een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
met betrekking tot feit 4:
heroïne en/of cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2014 in de gemeente Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash,
heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen liet hoofd/gezicht
en/of (overige) lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met
kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam te
trappen en/of te schoppen;
(parketnumrner 08/025291-15)
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2014 in de gemeente Enschede
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht
en/of (overige) lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal,
(met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam
heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 08/025291-15)
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2014 in de gemeente Enschede,
met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Stationsplein, in elk
geval op aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen
in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam van die [slachtoffer 1]
en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal,
(met kracht) in/op/tegen liet hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam
trappen en/of schoppen van die [slachtoffer 1] ;
(parketnummer 08/025291-15)
2.
hij op of omstreeks 18 december 2013
in de gemeente Enschede
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen
aan de [adres] ) heeft weggenomen drie, althans een of meer
computers/tablets (Apple, Samsung en/of Toshiba) en/of een (mobiele) telefoon
(Iphone) en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(parketnummer 08/011033-14)
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 december 2013
in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland,
een computer/tablet (Ipad) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die tablet wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(parketnummer 08/011033-14)
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2014
in de gemeente Enschede
een of meer wapens van categorie 1, onder 3, te weten een ploertendoder, heeft
vervoerd en/of voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(parketnummer 08/011033-14)
4.
hij op of omstreeks 8 februari 2014 te Enschede,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,30 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
ongeveer 0,54 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens liet vijfde lid
van artikel 3e van die Wet;
(parketnummer 08/075781-14).

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest, alsmede tot een werkstraf van 120 uur. Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat hij niet ontvankelijk wordt verklaard, aangezien het strafdossier met betrekking tot dit feit ontbreekt.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de civiele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk wordt verklaard.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging voor zover dat de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten betreft. Aangezien het strafdossier met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde (parketnummer 08/011033-14) ontbreekt is de officier van justitie met betrekking tot de vervolging van dit feit niet ontvankelijk.
Overigens zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen [1] .
Feit 3
Op 17 januari 2014 had verdachte in Enschede een ploertendoder in zijn bezit. [2]
5.2
Feit 1 (parketnummer 08/025291-15)
5.2.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling aangezien verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] hebben geslagen. Zij hebben hem daarnaast niet alleen tegen zijn lichaam, maar ook tegen zijn hoofd geschopt. Dat blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] dat hij samen met verdachte die [slachtoffer 1] geschopt heeft, maar dat blijkt ook uit diverse getuigenverklaringen. [getuige 1] verklaarde dat twee jongens (waaronder een met beige jas, zijnde verdachte) een man trapten en schopten, onder meer op zijn hoofd, en ook de getuige [getuige 2] zag dat twee mannen op een man, die op de grond lag, insloegen en inschopten. Ten slotte blijkt uit een door laatstgenoemde getuige gemaakte opname dat twee mannen [slachtoffer 1] hebben mishandeld. Daarbij passen de verwondingen van [slachtoffer 1] bij een schop tegen het hoofd. Aangezien het hoofd kwetsbaar is en denkbaar was dat [slachtoffer 1] als gevolg van dat schoppen ernstige kwetsuren zou oplopen, is het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Volgens de raadsman is zware mishandeling niet bewezen aangezien er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel: niet is aangetoond dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de mishandeling een whiplash heeft opgelopen, daarbij is herstel waarschijnlijk. Voorts is het aandeel van verdachte, zoals blijkt uit zijn verklaring en uit de camerabeelden, gering geweest. Hij heeft weliswaar met [medeverdachte] het slachtoffer geslagen, maar verdachte heeft hem niet geschopt. Hij had niet het opzet om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, te meer daar hij heeft geprobeerd om [medeverdachte] tegen te houden toen [medeverdachte] [slachtoffer 1] te lijf ging. Daarbij heeft hij [slachtoffer 1] niet tegen het hoofd geslagen. Wel was er sprake van openlijke geweldpleging.
5.2.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 16 oktober 2014 doet [slachtoffer 1] aangifte waarbij hij verklaart dat hij die dag bij het station in Enschede fietste en daar een groep van vier of vijf jongens zag staan. Hij herkende één van de jongens die, aldus [slachtoffer 1] , geld had gestolen van zijn stiefzoon. Hij sprak de betreffende jongen aan, vervolgens zou deze jongen [slachtoffer 1] hebben gedreigd dood te steken, waarna [slachtoffer 1] hem een kopstoot gaf. Vervolgens probeerde [slachtoffer 1] weg te rennen maar werd hij door twee jongens naar de grond gewerkt, waarna zij hem met kracht tegen zijn lichaam en hoofd sloegen en trapten. [3]
Uit een medische verklaring die dezelfde dag is opgemaakt blijkt dat [slachtoffer 1] een pijnlijke rechteronderarm en -hand en een zwelling en hematoom onder zijn linkeroog heeft. [slachtoffer 1] klaagde over pijnlijke ribben, rug en nek en oogkas. [4]
Uit een verklaring van de getuige [getuige 1] blijkt dat zij op 16 oktober 2014 vanaf haar positie bij de parkeerautomaat op het Stationsplein vier jongens zag staan die tegen een man stonden te schreeuwen. Vervolgens liepen twee jongens, waarvan één met een licht beige jas aan met een bontkraag, naar de man en sloeg één van de jongens, namelijk die met een witte jas, de man met een vuist in het gezicht. Daarop probeerde, aldus de getuige, de man weg te komen door met zijn fiets weg te rennen, waarna hij door beide jongens van zijn fiets wordt getrokken. Vervolgens vlogen de jongens bovenop de man en, terwijl de man op de grond lag, trapten en schopten zij de man. De getuige verklaarde ook gezien te hebben dat de jongens op het hoofd van de man stonden te trappen; omstanders hebben de jongens van de man afgehaald. [5] Hoewel deze verklaring niet door de getuige is ondertekend – kennelijk omdat de verklaring ter plaatse is opgenomen – is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om die door de verbalisant ambtsedig opgemaakte verklaring in twijfel te trekken.
De getuige [getuige 2] was eveneens – vanuit een ander gezichtspunt, te weten gezeten in de auto - getuige van het incident. Zij verklaarde weliswaar niet alles te hebben gezien, maar wel dat een man van zijn fiets werd getrokken door twee mannen, die vervolgens op hem insloegen en inschopten. Zij verklaarde voorts te hebben gezien dat de man op de grond zichzelf probeerde te beschermen door zijn handen boven zijn hoofd te houden. [6] Hoewel deze getuige verklaarde de mishandeling te hebben gefilmd, beschikt de rechtbank niet over deze filmbeelden. Niettemin is er een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin de verbalisant een beschrijving geeft van wat hij op de beelden ziet, namelijk dat iemand met een fiets wegloopt, waarna twee jongens op hem duiken en op hem inslaan en één verdachte met volle kracht op de persoon op de grond intrapt. [7] Voorts constateert een verbalisant aan de hand van die filmbeelden dat hij daarop de hem bekende [verdachte] met een witte/crèmekleurige jas met een bontkraag herkent als een van de twee daders. [8]
Wanneer de medeverdachte [medeverdachte] door de politie wordt geconfronteerd met die filmbeelden, verklaart hij dat hij samen met [verdachte] [slachtoffer 1] een stomp heeft gegeven en dat hij, toen [slachtoffer 1] weg wilde fietsen, met [verdachte] [slachtoffer 1] van de fiets heeft geduwd, waarna zij beiden [slachtoffer 1] klappen gaven en [medeverdachte] hem ook trapte, maar hij weet niet meer waar hij hem geraakt heeft. [9]
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan zware mishandeling. De verwondingen die [slachtoffer 1] heeft opgelopen, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde medische verklaring die op de dag van het incident is opgemaakt, zijn niet zodanig ernstig zijn dat deze passen bij een zware mishandeling. Daarbij heeft de chirurg-traumachirurg niet geconcludeerd dat er sprake was van blijvend letsel. Op basis van de verklaringen van voornoemde getuigen is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte tegen het hoofd van het slachtoffer hebben geschopt en geslagen, zijnde een onderdeel van het lichaam dat zeer kwetsbare plekken bevat, totdat zij door omstanders werden tegengehouden. Door zo te handelen hebben zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor ernstig letsel zou oplopen. Dat het slachtoffer de eerdere schermutselingen is begonnen met het uitdelen van een kopstoot geeft verdachte en zijn mededader niet het recht om het op de grond liggende en dus weerloze slachtoffer vervolgens te slaan en te schoppen. De rechtbank acht aldus het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij sprake is van medeplegen.
5.3
Feit 3 (parketnummer 08/011033-14)
5.3.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is met de raadsman van mening dat er geen sprake was van het vervoer van een ploertendoder, maar uitsluitend van het bezit daarvan.
5.3.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ook de rechtbank is van oordeel dat weliswaar wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte een ploertendoder in zijn bezit had, maar dat niet is komen vast te staan dat hij die ploertendoder vervoerd heeft. Verdachte had dit wapen immers in zijn onmiddellijke nabijheid en niet wettig en overtuigend bewezen is dat het opzet van verdachte (vooral) gericht was op het vervoer daarvan.
5.4
Feit 4 (parketnummer 08/075781-14)
5.4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens de officier van justitie zien verbalisanten dat er vermoedelijk een drugsdeal gaande is, waarop zij verdachte staande houden en harddrugs bij hem aantreffen: uit onderzoek van het NFI blijk dat het gaat om heroïne en cocaïne, boven de hoeveelheid voor eigen gebruik. Verdachte bekende dat de harddrugs van hem waren.
De raadsman stelt dat er geen sprake was van een concrete, dus met objectieve feiten en omstandigheden onderbouwde, verdenking. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal van verbalisanten dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Voorts mochten verbalisanten verdachte alleen staande houden om naar zijn identiteit te vragen: het was niet toegestaan om hem vragen te stellen over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Hieruit volgt, gelet op een arrest van de Hoge Raad (NBstr 2013/139), dat toepassing van bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn. Voor zover daarvan geen sprake kan zijn, vraagt de raadsman wegens schending van vormverzuimen compensatie met strafvermindering. Ten slotte betoogt de raadsman dat de politie aanvankelijk een gewicht van 0,5 gram cocaïne woog, zijnde de hoeveelheid voor eigen gebruik.
5.4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gezien:
- de ervaring van de agenten en hun bekendheid met de ter plaatse notoir bekende locatie voor drugsdeals;
- de waarschuwing van de andere aanwezigen door verdachte, nadat hij de verbalisanten in hun voertuig zag zitten;
- het feit dat verdachte en de vier personen – waaronder ambtshalve bekende harddrugsgebruikers – die verdachte tegemoet kwamen zich daarop onmiddellijk omdraaiden,
sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld, zoals bedoeld in art. 27 Sv. [10] In dit verband wijst de rechtbank op een zaak waarin soortgelijke omstandigheden speelden en waarin de Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld (het zogeheten Damrak-arrest, zie ECLI:NL:HR:2014:662). Het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit wordt verworpen.
Verdachte heeft verklaard dat de onder hem aangetroffen zakjes van hem waren en dat er drugs inzaten. [11]
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat in de onder verdachte in beslaggenomen twee zakjes 0,54 gram aan brokjes, bevattende cocaïne, en 1,3 gram aan beige poeder, bevattende heroïne zat. [12] Weliswaar had de politie het aanvankelijk over 0,5 gram en 1,1 gram, maar de rechtbank hecht meer waarde aan het rapport van het NFI.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte genoemde hoeveelheden harddrugs bij zich had.
5.5
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 16 oktober 2014 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen met kracht in/op/tegen het hoofd/gezicht en lichaam heeft geslagen en/of gestompt en
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen met kracht in/op/tegen het hoofd/gezicht en lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 17 januari 2014 in de gemeente Enschede een wapen van categorie 1, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 8 februari 2014 te Enschede, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,30 gram heroïne (diacetylmorfine) en 0,54 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 302 Wetboek van Strafrecht (Sr), het artikel 13 Wet wapens en munitie en artikel 2 Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer te slaan en te schoppen. Dat het slachtoffer hierdoor geen ernstig (blijvend) letsel heeft opgelopen is niet de verdienste van verdachte en de rechtbank rekent het hem en zijn mededader zwaar aan dat hij bereid was het risico te nemen dat er zwaar letsel zou ontstaan.
Voorts heeft verdachte een ploertendoder en een voor de handel bedoelde (geringe) hoeveelheid harddrugs bij zich gehad.
Het bezit van een wapen kan snel leiden tot geweld waarbij slachtoffers bedoeld of onbedoeld (ernstig) gewond raken of zelfs het leven laten, al dan niet onder het mom van “zelfverdediging”. Door een slagwapen bij zich te dragen heeft verdachte bewust dat risico genomen, hetgeen hem ernstig valt te verwijten.
Heroïne en cocaïne zijn een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in harddrugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. Verdachte heeft door deze stoffen onder zich te houden een actieve bijdrage geleverd aan het ontstaan en behoud van deze soort overlast.
De rechtbank neemt de door het LOVS (het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting als uitgangspunt. Deze oriëntatiepunten noemen voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld schoppen/trappen tegen het hoofd een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. In dit geval is het bij een poging gebleven.
Wat het bezit van de bewezenverklaarde hoeveelheid harddrugs betreft geven de oriëntatiepunten van het LOVS een gevangenisstraf van één tot drie weken aan, terwijl voor het bezit van een ploertendoder een geldboete als oriëntatiepunt gehanteerd wordt.
Alles overwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand en twee dagen, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest, alsmede een werkstraf van 120 uur eventueel te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft daarbij, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht, een eerdere veroordeling van verdachte in rekening gebracht, te weten het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 mei 2014, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.

9.De schade van benadeelden

De vordering van de benadeelde partij
Mr. M.J.C. Camps, advocaat te Enschede, is door [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , aan de [adres] , gemachtigd om zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze namens hem als benadeelde partij in dit strafproces te voegen. Namens de benadeelde partij vordert mr. Camps veroordeling van de verdachte tot betaling van (voorlopig) in totaal € 19.614,-- (negentienduizend zeshonderdveertien euro).
Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • een iPhone 6 plus 12868 Gold € 1.005,05;
  • een jas Marco Polo € 369,90;
  • eigen risico Agis € 375,--;
  • fysiotherapie € 188,--;
  • EMDR PM;
  • meer fysio PM; geschat € 1.000,-- + PM;
  • had uitzicht op baan autospuiter € 5.640,--;
  • reiskosten ziekenhuis € 100,--;
  • whiplash + psychische klachten PTSS, nekklachten, hoofdpijn dagelijks; cognitieve klachten; duizelig; vergeetachtig; angst € 10.000,--;
  • advocaatkosten € 1.500,--;
  • wettelijke rente PM.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Volgens
de officier van justitieis deze vordering te ingewikkeld, onvoldoende onderbouwd en twijfelt hij aan de juistheid van de gestelde posten. Naar zijn mening zou het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stellingen alsnog nader te onderbouwen leiden tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, redenen waarom hij vorderde om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsmanis het eens met de officier van justitie en meent ook dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, zij het dat de vordering met betrekking tot de iPhone, de jas, het uitzicht op een baan, de reiskosten en de advocaatkosten, nu deze posten niet zijn onderbouwd, dient te worden afgewezen.
Naar
het oordeel van de rechtbankis de benadeelde partij wat betreft een deel van zijn vordering niet ontvankelijk. De gestelde schade wat betreft de volgende posten: eigen risico Agis, fysiotherapie, reiskosten ziekenhuis, whiplash en psychische klachten PTSS, nekklachten, hoofdpijn en cognitieve klachten is door de benadeelde partij – of namens hem – niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij c.q. de namens hem optredende mr. Camps voornoemd om zijn stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting, waarbij mr. M.J.E.C. Camps, advocaat te Enschede, namens de benadeelde partij is opgetreden, is voor een ander deel van de vordering niet komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit onder 1 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten, voor zover deze betrekking hebben op: een iPhone 6 plus 12868 Gold, een jas Marco Polo, de advocaatkosten en de gederfde opbrengsten van een “zwart” betaalde baan als autospuiter zal de rechtbank afwijzen. De rekening van de iPhone is niet gedateerd, terwijl niet de rekening van de jas in procedure is gebracht, maar een rekening van een andere, duurdere, zoals ter zitting door verdachte is erkend. Voorts overweegt de rechtbank dat de gederfde inkomsten uit zwart werk niet alleen niet zijn onderbouwd, maar naar hun aard niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van de gestelde advocaatkosten is evenmin op enige wijze gebleken: noch door overlegging van een of meer nota’s, laat staan betalingsbewijzen. Dat laatste had zeker op de weg van de benadeelde partij – en diens advocaat – gelegen. Een en ander dient in casu tot afwijzing van de genoemde schadeposten te leiden.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63 en 91 Sr, artikel 55 Wet wapens en munitie en artikel 10 Opiumwet.

11.11. De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde;
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van een (1) maand en twee (2) dagen, waarvan een (1) maand voorwaardelijkmet een
proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , aan de [adres] , voor een deel van € 11.100,-- niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk, te weten voor een deel van
€ 8.514,95, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.
Mr. Venekatte is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van:
2.Proces-verbaal aanhouding d.d. 17 januari 2014 (blz. 5 en 6). Proces-verbaal expertise ploertendoder d.d. 17 januari 2014 (blz. 14). Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 17 januari 2014 (blz. 23 en 24).
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 16 oktober 2014 (blz. 4 en 5).
4.Schriftelijke verklaring van A.E.M. Berkel, arts-assistent heelkunde, namens dr. W.R. Hogeboom, chirurg-traumachirurg, d.d. 16 oktober 2014 (blz. 6 en 7).
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 oktober 2014 (blz. 13 en 14).
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 19 oktober 2014 (blz. 15 en 16).
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2015 (blz. 28).
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2014 (blz. 22).
9.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 6 februari 2015 (blz. 56 en 57).
10.Proces-verbaal aanhouding d.d. 8 februari 2014 (blz. 3 en 4).
11.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 8 februari 2014 (blz. 12 en 13).
12.Het rapport Identificatie van drugs en precursoren van verdachte [verdachte] d.d. 5 maart 2014 (blz. 24 en 25).