ECLI:NL:RBOVE:2015:3495

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
C/08/160836 / HA ZA 14-410
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake vestiging pandrecht en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 24 juni 2015 een tussenvonnis gewezen in de zaak tussen R. Bontrup Holding B.V. (eiseres) en Hein Heun Sloopwerken B.V. (gedaagde). De zaak betreft de vestiging van een pandrecht op vorderingen van Bowie Recycling B.V. door Bontrup. De rechtbank oordeelt dat de registratie van de pandakte, die twee dagen na het faillissement van Bowie plaatsvond, niet bepalend is voor de rechtsgeldigheid van het pandrecht. De datum waarop de akte ter registratie is aangeboden is cruciaal. Bontrup heeft gesteld dat de pandakte op 27 januari 2014 is aangeboden, voor de faillietverklaring van Bowie, en dat daarmee een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd. De rechtbank laat Bontrup toe tot bewijslevering van deze stelling.

Hein Heun heeft als verweer aangevoerd dat Bontrup mogelijk geen pandhouder is van de vorderingen die Bowie op haar heeft. Dit verweer is gebaseerd op de onduidelijkheid over de rechtsgeldigheid van de pandrechten en de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. De rechtbank heeft Hein Heun opgedragen te bewijzen dat er afspraken zijn gemaakt over verrekening van facturen tussen haar en Bowie. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere uitlatingen van beide partijen.

De rechtbank heeft in dit vonnis ook de relevante juridische bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek besproken, waaronder de artikelen over pandrecht en de voorwaarden voor de vestiging daarvan. De beslissing van de rechtbank om bewijslevering toe te staan, geeft beide partijen de kans om hun stellingen verder te onderbouwen en de zaak voort te zetten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/160836 / HA ZA 14-410
Vonnis van 24 juni 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R. BONTRUP HOLDING B.V.,
gevestigd te Landhorst,
eiseres,
hierna te noemen: Bontrup,
advocaat: mr. I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEIN HEUN SLOOPWERKEN B.V.,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
hierna te noemen: Hein Heun,
advocaat: mr. Z. Alkan te Almelo.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 januari 2015;
  • een brief met aanvullende producties van de zijde van Bontrup d.d. 26 februari 2015;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 maart 2015.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De besloten vennootschap Bowie Recycling B.V. (hierna te noemen: Bowie) heeft in opdracht en voor rekening van Hein Heun (breek)werkzaamheden verricht.
2.2
Hein Heun heeft in verband met voornoemde werkzaamheden de volgende facturen van Bontrup ontvangen:
a- factuur [nummer] d.d. 2 juli 2013 € 526,59
b- factuur [nummer] d.d. 14 november 2013 € 606,36
c- factuur [nummer] d.d. 15 november 2013 € 120,08
d- factuur [nummer] d.d. 18 december 2013 € 3.483,29
e- factuur [nummer] d.d. 18 december 2013 € 24.160,68
f- factuur [nummer] d.d. 6 januari 2014 € 23.920,55
g- factuur [nummer] d.d. 27 januari 2014 € 874,23
2.3
Op 28 januari 2014 is Bowie in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1
Bontrup vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, Hein Heun zal veroordelen tot betaling aan haar van de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 genoemde facturen, totaal ten bedrage van € 53.691,78, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen, althans vanaf
30 maart 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met een bedrag van € 1.311,92 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van Hein Heun in de proceskosten.
3.2
Bontrup legt aan haar vordering, samengevat, ten grondslag dat zij pandhouder is van de vorderingen die Bowie op Hein Heun heeft. Zij verwijst naar de door haar in het geding gebrachte pandakten van 31 december 2010, 20 januari 2014 en 27 januari 2014 en stelt zich op het standpunt dat daarmee rechtsgeldig pandrechten zijn gevestigd.
3.3
Ter onderbouwing van de vorderingen van Bowie op Hein Heun verwijst Bontrup
- onder meer - naar de door haar in het geding gebrachte opdrachtbevestigingen en facturen.
3.4
Het meest verstrekkende verweer van Hein Heun is dat Bontrup mogelijk geen pandhouder is van de vorderingen die Bowie op haar heeft. Zo lang daarover geen duidelijkheid bestaat, beroept Hein Heun zich op een opschortingsrecht.
Hein Heun verwijst in dat verband naar de door haar als producties 4 en 5 aan de conclusie van antwoord gehechte pagina’s uit faillissementsverslagen met betrekking tot Bowie, waaruit volgens haar blijkt dat ook bij de curator onduidelijkheid bestaat over de vraag of de vorderingen onder het pandrecht van Bontrup vallen. Bovendien is volgens haar onduidelijk of de vorderingen ook zijn verpand aan het failliete Bontrup Beheer B.V., in welk geval Hein Heun eventuele vorderingen van Bowie aan de curator zou moeten voldoen.
3.5
Ten aanzien van de gestelde vorderingen van Bowie op Hein Heun voert
Hein Heun allereerst aan dat zij en Bowie al tientallen jaren zaken met elkaar deden en dat over en weer opdrachten werden uitgevoerd op basis van mondelinge afspraken.
Zij stelt zich op het standpunt dat met Bowie is afgesproken dat de facturen van een vennootschap van de Hein Heun Groep zullen worden verrekend met de facturen van Bowie op Hein Heun.
3.6
Hein Heun betwist dat de met Bowie ter zake van de breekwerkzaamheden gemaakte afspraken op schrift zijn gesteld. Volgens haar zijn deze afspraken mondeling gemaakt en heeft zij de door Bontrup overgelegde opdrachtbevestigingen nimmer ontvangen en/of ondertekend. Hein Heun wijst erop dat de opdrachtbevestigingen op blanco papier en niet op briefpapier van Bowie zijn gesteld.
3.7
Voorts betwist Hein Heun de juistheid van de opdrachtbevestigingen, in die zin dat geen bedrag van € 2,45 per ton aan breekwerk is overeengekomen en dat de daarin vermelde uitgangspunten voor het breekwerk niet zijn overeengekomen.
3.8
Volgens Hein Heun is (ook) met Bowie afgesproken dat Bowie haar KOMO certificaten en een rapport waaruit blijkt dat de weeginstallatie van de breker geijkt is, zou verstrekken en heeft zij dat niet gedaan.
3.9
Hein Heun stelt zich op het standpunt dat zij ook werkzaamheden voor Bowie heeft verricht en daarvoor facturen aan Bowie heeft verzonden, totaal ter hoogte van € 2.882,31, welke facturen in onderling overleg met Bowie zijn verrekend met de aan Hein Heun verzonden facturen.
3.1
Verder betoogt Hein Heun dat Bowie bepaalde opgedragen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en dat zij andere werkzaamheden onjuist en onvolledig en/of te laat heeft uitgevoerd, waardoor Hein Heun eigen medewerkers, eigen materiaal en ook derde partijen heeft moeten inzetten. De daarmee gepaard gaande kosten belopen een bedrag van
€ 6.356,63 exclusief btw (€ 7.691,52 inclusief btw). Zij verwijst naar de als productie 3 aan de conclusie van antwoord gehechte stukken.
Volgens Hein Heun heeft zij voor € 2.040,00 exclusief btw aan interne kosten gemaakt en heeft zij brandstof aan Bowie geleverd, hetgeen een grote schadepost omvat.
3.11
Hein Heun stelt zich op het standpunt dat zij Bowie na ontvangst van de facturen van 18 december 2013 en 6 januari 2014 meermalen telefonisch te kennen heeft gegeven dat er overleg moest plaatsvinden over de omvang van de kosten/de schade en de hoogte van de facturen, maar dat Bowie daarop niet heeft gereageerd en failliet is gegaan.
De hiervoor in rechtsoverweging 3.10 genoemde kosten moeten volgens Hein Heun ingevolge artikel 53 Faillissementswet worden verrekend.
Zij geeft te kennen dat zij de vorderingen (deels) ter verificatie en verrekening bij de curator in het faillissement van Bowie heeft ingediend.
3.12
Voor zover van belang, zal hierna bij de beoordeling nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank zal allereerst beoordelen in hoeverre Bontrup pandhouder is van de vorderingen die Bowie op Hein Heun heeft.
4.2
Vorderingen zijn in beginsel overdraagbaar en kunnen worden verpand.
Gesteld noch gebleken is dat de overdraagbaarheid/verpanding van de vorderingen in dit geval is uitgesloten.
4.3
Op grond van artikel 3:239 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een stil pandrecht op vorderingen worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte zonder mededeling aan de debiteur, mits deze vorderingen op het tijdstip van de vestiging reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.
Voorts moeten de vorderingen ingevolge artikel 3:98 BW, in verbinding met
artikel 3:84 lid 2 BW, in de vestigingsakte met voldoende bepaaldheid zijn omschreven.
4.4
In de (stam)pandakte van 31 december 2010, die is geregistreerd op
28 januari 2011, is - onder meer - het volgende bepaald:

Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (…)
Ondergetekenden, de partijen:
1. a. De (…) besloten vennootschap R. Bontrup Beheer B.V. (…);
b. De (…) besloten vennootschap Bowie Beton B.V. (…);
c. De (…) besloten vennootschap Bowie Recycling B.V. (…);
d. De (…) besloten vennootschap Bontrup Transport B.V. (…).
hierna zowel ieder voor zicht als gezamenlijk te noemen: “pandgever
2. De (…) besloten vennootschap Bontrup Holding B.V. (…)
hierna te noemen: “pandnemer
Verklaren hierbij te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Tevens verbindt de pandgever zich hierbij om aan de pandnemer alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies of uit welken hoofde ook, hierna te noemen “de vorderingen”.
4.5
De inhoud van de (vervolg)akte van 20 januari 2014, die is geregistreerd op
27 januari 2011, luidt - onder meer - als volgt:
“Geldend tot meerdere zekerheid voor al hetgeen:
De (…) R. Bontrup Holding BV (…) en R. Bontrup Beheer BV (…), beiden gezamenlijk en ieder voor zich hierna te noemen: “Pandnemer”.
nu of in de toekomst heeft te vorderen van:
(…) Bowie Recycling BV (…), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bevoegde directeur R. Bontrup Beheer BV (…), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur de heer [R] (…) hierna te noemen: “pandgever”.
Geeft pandgever aan pandnemer in pand:
De uitstaande vorderingen per 20 januari 2014 ad [bedrag 2][onderstreping rechtbank]
Naam eerste debiteur: 247 Chauffeurs Diensten
Naam laatste debiteur: [Z]
Deze vorderingen zijn vermeld op de hierbij gevoegde computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 155 gewaarmerkte pagina’s.
De verpanding vindt plaats op de wijze en onder voorwaarden zoals omschreven in de overeenkomst tot verpanding van bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen zoals door u op
31 december 2010 is ondertekend.”
4.6
Blijkens de tekst van voornoemde akte heeft Bowie haar per 20 januari 2014 uitstaande vorderingen aan Bontrup verpand.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het niet noodzakelijk dat de vorderingen in de akte zelf worden gespecificeerd. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Een generieke omschrijving van de verpande goederen, zoals in dit geval “de per 20 januari 2014 uitstaande vorderingen” volstaat.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat voor een rechtsgeldige verpanding van vorderingen niet noodzakelijk is dat aan de pandakte pandlijsten worden gehecht, waarop de hoogte van de vordering en de naam-/adres-/woonplaatsgegevens van de debiteuren zijn vermeld. Voorts heeft de Hoge Raad in een uitspraak van 20 juni 1997 (NJ 1998/362) geoordeeld dat een onjuiste aanduiding van de vordering op een van de pandgever afkomstige computerlijst niet verhindert dat achteraf mag worden vastgesteld om welke vordering het gaat, mits aan de hand van objectieve criteria kan worden vastgesteld welke vordering(en) men op het oog had.
In het licht van de hiervoor beschreven jurisprudentie acht de rechtbank het niet van belang dat op de aan de pandakte van 20 januari 2014 gehechte computerlijst niet alle vorderingen van voor die datum staan vermeld. Ook de daarop niet vermelde vorderingen van vóór
20 januari 2014 vallen onder het pandrecht.
Bovendien was het volgens Bontrup de bedoeling van pandgever en pandnemer dat alle per 20 januari 2014 bestaande vorderingen zouden worden verpand en niet alleen de op de aangehechte lijst vermelde vorderingen. Zij verwijst in dat verband naar de zinsnede in de akte dat verpanding plaatsvindt op de wijze en onder de voorwaarden als opgenomen in de verpandingsovereenkomst van 31 december 2010, waarin onder meer te lezen valt dat alle vorderingen die pandgever heeft of zal hebben worden verpand.
Hein Heun heeft die partijbedoeling niet weersproken, zodat daarvan in deze zaak moet worden uitgegaan.
4.7
Nu de akte is geregistreerd op 27 januari 2014, derhalve voor de datum waarop Bowie in staat van faillissement is verklaard, is een rechtsgeldig pandrecht tot stand gekomen voor wat betreft de vorderingen die zijn gebaseerd op de in rechtsoverweging 2.2 onder a tot en met f genoemde facturen.
4.8
De vordering die is gebaseerd op de op de in rechtsoverweging 2.2 onder g genoemde factuur (die van 27 januari 2014) valt in principe onder het bij akte van
27 januari 2014 gevestigde pandrecht.
In de pandakte van die datum is - onder meer - het volgende bepaald:
“Geldend tot meerdere zekerheid voor al hetgeen:
De (…) R. Bontrup Holding BV (…) en R. Bontrup Beheer BV (…), beiden gezamenlijk en ieder voor zich hierna te noemen: “Pandnemer”.
nu of in de toekomst heeft te vorderen van:
(…) Bowie Recycling BV (…), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bevoegde directeur R. Bontrup Beheer BV (…), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur de heer [R] (…) hierna te noemen: “pandgever”.
Geeft pandgever aan pandnemer in pand:
De uitstaande vorderingen per 27 januari 2014 ad [bedrag 1][onderstreping rechtbank].
Naam eerste debiteur: 247 Chauffeurs Diensten
Naam laatste debiteur: [Y]
Deze vorderingen zijn vermeld op de hierbij gevoegde computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 184 gewaarmerkte pagina’s.
De verpanding vindt plaats op de wijze en onder voorwaarden zoals omschreven in de overeenkomst tot verpanding van bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen zoals door u op
31 december 2010 is ondertekend.”
4.9
Voornoemde pandakte is geregistreerd op 30 januari 2014, dus twee dagen na het faillissement van Bowie.
De vraag rijst of daarmee nog een rechtsgeldig pandrecht tot stand is gekomen.
4.1
Ingevolge artikel 1 van de Registratiewet 1970 wordt onder registratie verstaan:
“het vermelden van de gehele of gedeeltelijke inhoud van akten in de registers welke worden gehouden door daartoe door onze Minister van Financiën aangewezen inspecteurs van de rijksbelastingdienst.”
4.11
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 14 oktober 1994 (Spaarbank Rivierland/Gispen q.q.) en van 19 november 2004 (Bannenberg/Polak) geoordeeld dat voor de datum van registratie van de akte niet bepalend is de datum waarop deze door de belastingdienst wordt geregistreerd, maar de datum waarop de akte ter registratie is aangeboden.
4.12
Bontrup stelt zich, onder verwijzing naar bovenstaande jurisprudentie van de
Hoge Raad, op het standpunt dat de pandakte op 27 januari 2014, derhalve voor de datum van faillietverklaring van Bowie, aan de belastingdienst is aangeboden (verzonden) en dat daarmee een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd.
4.13
Hein Heun heeft tijdens de comparitie bij gebrek aan wetenschap betwist dat de pandakte van 27 januari 2014 voor de datum van faillietverklaring is geregistreerd.
4.14
Aangezien Bontrup ter comparitie bewijs van haar stelling heeft aangeboden, zal de rechtbank haar daartoe in de gelegenheid stellen.
4.15
Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat er, in ieder geval voor wat betreft de in rechtsoverweging 2.2 onder a tot en met f genoemde vorderingen, een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd, zal zij beoordelen in hoeverre Bontrup inningsbevoegd is.
Uit de stukken blijkt immers dat ook het gefailleerde Bontrup beheer B.V. een pandrecht op de vorderingen van Bowie op Hein Heun heeft en dat tussen de curator en Bontrup discussie bestaat over de rangorde van beide pandrechten.
4.16
Ingevolge artikel 3:246 lid 1 BW is een stil pandhouder, in het geval een stil pandrecht op een vordering rust, bevoegd in en buiten rechte nakoming daarvan te eisen en betalingen in ontvangst te nemen nadat hij het pandrecht aan de debiteur heeft meegedeeld. Wanneer de pandhouder na die mededeling overgaat tot inning, is er sprake van een openbaar verpande vordering.
Nu Bontrup de door artikel 3:246 lid 1 BW vereiste mededeling heeft gedaan, is zij inningsbevoegd en is Hein Heun in beginsel gehouden om de vorderingen die Bowie op haar heeft, mits deze onder een rechtsgeldig gevestigd pandrecht vallen, aan Bontrup te voldoen.
4.17
Voor zover Hein Heun heeft beoogd met de betwisting van de opdrachtbevestigingen ook de juistheid van de (hoogte van de) facturen te betwisten, geldt dat zij die betwisting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd.
Het had op de weg van Hein Heun gelegen om te benoemen wat daaraan niet juist is, althans wat er volgens haar dan wel is afgesproken. Hij heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat geen bedrag van € 2,45 per ton aan breekwerk is overeengekomen, maar heeft niet toegelicht welke prijs partijen dan wel zijn overeengekomen.
De rechtbank gaat, gezien het voorgaande, uit van de juistheid van de facturen.
4.18
Hein Heun doet een beroep op verrekening, enerzijds met de factuurbedragen die Bowie aan haar is verschuldigd in verband met door Hein Heun voor Bowie verrichte werkzaamheden (totaal ter hoogte van € 2.882,31) en anderzijds met een bedrag van
€ 8.396,63 exclusief btw (€ 6.356,63 exclusief btw + € 2.040,00 exclusief btw) voor schade die zij heeft geleden doordat Bowie de opgedragen werkzaamheden niet dan wel onjuist en onvolledig en/of te laat heeft uitgevoerd.
4.19
Volgens Hein Heun zijn de hiervoor genoemde factuurbedragen in onderling overleg met Bowie verrekend. Zij voert in dat verband aan dat zij, toen Bowie de facturen onbetaald liet, contact met haar heeft opgenomen, dat toen tussen Hein Heun en Bowie is afgesproken dat de facturen konden worden verrekend met eventuele facturen van Bowie aan Hein Heun en dat de facturen vervolgens ook daadwerkelijk zijn verrekend.
Hein Heun heeft ter comparitie te kennen gegeven dat er, in het geval er werd verrekend, daarover vaak over en weer mails werden verstuurd. Zij heeft in dat verband ter illustratie verwezen naar productie 2 bij de conclusie van antwoord.
4.2
Bontrup erkent dat er in het verleden wel verrekening heeft plaatsgevonden, maar dat het toen ging om een op zichzelf staande verrekening van vorderingen van Hein Heun Milieu. Zij betwist dat ten aanzien van de door Hein Heun genoemde facturen een afspraak tot verrekening is gemaakt.
4.21
Gelet op die betwisting, zal de rechtbank aan Hein Heun opdragen te bewijzen dat zij destijds met Bowie heeft afgesproken dat de door haar aan Bowie verzonden en als productie 2 aan de conclusie van antwoord gehechte facturen konden worden verrekend met eventuele facturen van Bowie aan Hein Heun en dat verrekening ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.22
De schade die Hein Heun wil verrekenen, bestaat volgens haar uit de kosten die zij heeft moeten maken doordat Bowie tekort is geschoten in de nakoming van de op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst op haar rustende verplichtingen.
4.23
Bontrup betwist dat Bowie is tekort geschoten.
Volgens haar blijkt nergens uit dat Bowie zorg had moeten dragen voor de aanvoer van de equipmentbak, materiaalcontainer, kraan, shovel en zeef installatie en dat zij zich heeft verplicht om de kraan en zeef te verzetten en om puin op te draaien. Zij verwijst naar de opdrachtbevestiging, waaruit volgens haar het tegendeel blijkt.
Bontrup stelt zich op het standpunt dat Hein Heun niet, althans niet tijdig heeft geklaagd en heeft zij Bowie ook niet in gebreke gesteld.
Bovendien betwist zij het causaal verband, de aard en omvang alsmede de noodzaak van de vermeende schade.
4.24
De rechtbank laat in het midden of Bowie in de uitvoering van de werkzaamheden is tekort geschoten, in verband met het volgende.
In artikel 6:74 lid 1 BW is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht om de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. In het tweede lid van die bepaling is bepaald dat, voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, het eerste lid slechts toepassing vindt met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.
Ingevolge artikel 6:82 BW treedt verzuim in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
Nu Hein Heun ter comparitie heeft verklaard dat er geen schriftelijke ingebrekestelling is verzonden, is verzuim niet ingetreden en kan zij geen aanspraak maken op schadevergoeding. Van een (opeisbare) tegenvordering is geen sprake, zodat Hein Heun geen beroep op verrekening kan doen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
draagt Bontrup op te bewijzen dat de pandakte van 27 januari 2014 op diezelfde datum is aangeboden aan de belastingdienst;
5.2
draagt Hein Heun op te bewijzen dat zij destijds met Bowie heeft afgesproken dat de door haar aan Bowie verzonden facturen, zoals overgelegd als productie 2 bij de conclusie van antwoord, konden worden verrekend met eventuele facturen van Bowie aan Hein Heun en dat zij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan;
5.3
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 juli 2015 voor uitlating door Bontrup en door Hein Heun of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.4
bepaalt dat Bontrup en Hein Heun, indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren, maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
5.5
bepaalt dat Bontrup en Hein Heun, indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli
tot en met september 2015 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
5.6
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. A.A. Smit in het gerechtsgebouw te Almelo aan Egbert Gorterstraat 5;
5.7
bepaalt dat Bontrup en Hein Heun uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit en in het openbaar uitgesproken op
24 juni 2015.