ECLI:NL:RBOVE:2015:3363

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
08/760117-14, 08/165364-13, 08/187378-13 en 08/196829-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor brandstichting en stalking met TBS maatregel

Op 14 juli 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige vrouw uit Zwolle, die werd beschuldigd van meerdere brandstichtingen en stalking van oud-schoolgenoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw opzettelijk brand heeft gesticht in het voorportaal van het politiebureau in Zwolle, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was. Daarnaast heeft zij brand gesticht in de woning van een oud-klasgenoot, wat resulteerde in ernstige verwondingen voor de vader van het slachtoffer. De vrouw is ook schuldig bevonden aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van verschillende slachtoffers door hen te stalken via sociale media en andere communicatiemiddelen. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en heeft TBS met dwangverpleging opgelegd, gezien haar ernstige persoonlijkheidsstoornis en verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. De vrouw moet ook schadevergoedingen betalen aan de slachtoffers, die in totaal oplopen tot meer dan 47.000 euro.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/760117-14, 08/165364-13, 08/187378-13 en 08/196829-13 (P)
Datum vonnis: 14 juli 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
nu verblijvende in PI Zwolle, afdeling PPC.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 september 2014, 4 december 2014, 12 maart 2015, 29 mei 2015 en 30 juni 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Nes en van wat door de verdachte en haar raadsman mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 08/760117-14, 08/165364-13, 08/187378-13 en 08/196829-13 tegen de verdachte aangebrachte zaken.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging - na wijziging van de tenlastelegging met parketnummer 08/760117-14 conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - aan de verdachte, dat:
In de zaak met parketnummer 08/760117-14:
1.
zij op of omstreeks 06 juni 2014 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een (grote) ruit van het politiebureau, althans van een pand en/of gebouw gelegen en/of gevestigd aan de Koggelaan (8), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Oost-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door meermalen, althans eenmaal met een steen, althans een hard voorwerp tegen die ruit te gooien;
2.
zij op of omstreeks 11 juni 2014 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met karton en/of met één of meer goederen in en/of in de directe nabijheid van het voorportaal en/of de hoofdentree van het politiebureau (gelegen en/of gevestigd aan de Koggelaan 8), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dat voorportaal en/of die hoofdentree geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor [slachtoffer 1] en/of dat politiebureau,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3
zij op of omstreeks 11 juni 2014 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met één of meer goederen in en/of in de directe nabijheid van een woning (gelegen aan de [adres 1]) en/of één of meer stuk(ken) karton brandend door de brievenbus van die woning te gooien en/of te duwen, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan de inboedel, althans een groot gedeelte van de inboedel, in elk geval één of meer goederen in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor de complete inboedel van die woning, in elk geval voor een (groot) deel van de inboedel van die woning en/of [slachtoffer 2]
en/of één of meer andere persoon/personen in die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 2], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2], in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 juni 2014 tot en met 11 juni 2014 te Zwolle ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk brand te stichten in de directe nabijheid van een woning (gelegen aan de [adres 2]), (telkens) met dat opzet papier en/of hout en/of karton voor die woning in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met papier en/of hout en/of karton, althans met een brandbare stof, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
zij op of omstreeks 08 december 2013 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk één of meer kerstdecoratie spullen (te weten één of meer kaarsen en/of een rendier), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze spullen en/of goederen in de container te gooien, althans door met deze spullen en/of
goederen te gooien;
6.
zij in of omstreeks de periode van 04 december 2012 tot en met 13 december 2013 te Zwolle, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 4], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft en/of is zij, verdachte,
- in voornoemde periode) een of meer poststukken/brieven verstuurd naar het
adres (van) en/of geadresseerd (aan) die [slachtoffer 4] en/of
- in voornoemde periode) meermalen telefonisch contact gelegd en/of gezocht
met die [slachtoffer 4] en/of
- in voornoemde periode) meermalen een e-mailbericht verzonden gericht aan
en/of bestemd voor die [slachtoffer 4] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen een bericht via Facebook gepost en/of
geplaatst met daarin de verwijzing naar die [slachtoffer 4] en/of
- in voornoemde periode) meermalen, althans eenmaal bij en/of rond de woning en/of op het adres van die [slachtoffer 4] geweest (en/of daarbij één of meer goederen rond die woning vernield en/of bekrast en/of beschadigd);
7.
zij in of omstreeks de periode van 23 augustus 2012 tot en met 18 oktober 2013 te Zwolle, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 5], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 5], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft en/of is zij, verdachte,
- ( in voornoemde periode) meermalen, althans eenmaal telefonisch contact gelegd en/of gezocht met die [slachtoffer 5] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen een e-mailbericht verzonden gericht aan en/of bestemd voor die [slachtoffer 5] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen een bericht via Facebook gepost en/of geplaatst en/of verstuurd met daarin (direct en/of indirect) een verwijzing naar die [slachtoffer 5] en/of in de voornoemde periode) meermalen een emailbericht gestuurd en/of verzonden en/of gericht aan de werkgever van die [slachtoffer 5] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen, althans eenmaal hij en/of op het werk van die [slachtoffer 5] geweest (en/of daarbij één of meer goederen heeft vernield en/of bekrast en/of beschadigd en/of op meerdere plaatsen teksten achtergelaten, o.a. “[slachtoffer 5] leugenaar misbruiker 2003/2004”);
8
zij in of omstreeks de periode van 26 november 2012 tot en met 31 oktober 2013 te Zwolle, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 6], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 6], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft zij, verdachte,
- ( in voornoemde periode) een of meer poststukken/brieven verstuurd naar het adres (van) en/of geadresseerd (aan) die [slachtoffer 6] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen telefonisch contact gelegd en/of gezocht met die [slachtoffer 6] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen een e-mailbericht verzonden gericht aan en/of bestemd voor die [slachtoffer 6] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen een sms-bericht verzonden en/of verstuurd aan die [slachtoffer 6] en/of
- ( in voornoemde periode) meermalen een bericht via Facebook gepost en/of
en/of geplaatst met daarin de verwijzing naar die [slachtoffer 6];
In de zaak met parketnummer 08/165364-13:
zij op of omstreeks 3 augustus 2013 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stropdas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 3 augustus 2013 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een stropdas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, de winkel van die [slachtoffer 7] is binnengelopen en/of (vervolgens) die stropdas en een hemdje heeft gepakt
en/of (vervolgens) met die stropdas en dat hemdje een kleedkamer is ingegaan en/of (vervolgens) die stropdas in haar (mg)tas heeft gestopt en/of (vervolgens) die kleedkamer heeft verlaten en dat hemdje heeft teruggehangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de zaak met parketnummer 08/187378-13:
zij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer shirtjes, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [kledingwinkel] Zwolle (op of aan de [adres 3]), in elk geval aan een ander of dan aan verdachte;
In de zaak met parketnummer 08/196829-13:
1
zij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten/ramen (van een pand op of aan het [adres 4]), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] B.V. (en in gebruik bij [winkel]), in elk geval een-ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2
zij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle, [slachtoffer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 8] dreigend de woorden toegevoegd :“Als ik een pistool had, zou ik je doodschieten.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken dan wel op de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft - conform de inhoud van een op schrift gesteld requisitoir - ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8, het in de zaak met parketnummer 08/165364-13 primair, het in de zaak met parketnummer 08/187378-13 en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich - conform de inhoud van een op schrift gesteld pleidooi - wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 1, 2 (terzake van het gemeen gevaar voor goederen) en 5 ten laste gelegde, en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 2 (terzake van levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel), 3, 4, 6, 7 en 8, het in de zaak met parketnummer 08/165364-13 primair en subsidiair, het in de zaak met parketnummer 08/187378-13 en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 2 moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe -kort samengevat en zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
- Wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 2 ten laste gelegde is geen sprake van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, nu gelet op de feiten en omstandigheden dit gevaar naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar is geweest.
- Wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 3 ten laste gelegde kunnen de camerabeelden die in de [adres 7] en vanuit [bedrijf 2] zijn gemaakt, het proces-verbaal inhoudende de herkenning door de verbalisanten van verdachte op deze beelden en de verklaring van verdachte niet voor het bewijs worden gebruikt.
De herkenning van verdachte aan de hand van de genoemde beelden is niet steekhoudend en de verklaring van verdachte is op meerdere gronden onbetrouwbaar. Bij uitsluiting van deze bewijsmiddelen is er verder geen bewijs voorhanden dat verdachte direct bij de brandstichting plaatst. Subsidiair dient vrijspraak te volgen omdat er onvoldoende causaal verband is tussen het vermeende handelen van verdachte en de ontstane brand. Een andere oorzaak voor de brand dan zoals ten laste is gelegd, een alternatief scenario, is op grond van het dossier niet hoogst onwaarschijnlijk.
  • Wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 4 ten laste gelegde kan niet worden vastgesteld dat gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest en dat verdachte het vereiste opzet heeft gehad.
  • Wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 6, 7 en 8 ten laste gelegde moeten de door de aangever [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] overgelegde berichten en mails uitgesloten worden van het bewijs omdat deze door de politie niet via de formele weg zijn opgevraagd en verdachte de gestelde hoeveelheid aan contacten met aangevers heeft betwist. Daarnaast betreffen het Word-bestanden, die middels kopiëren en plakken zijn samengesteld. Aangezien er over de aard en de intensiteit van de gedragingen te weinig bewijs voorhanden is, kan niet worden vastgesteld dat er van belaging sprake is geweest. Daarnaast is verdachte door de aangevers nooit te kennen gegeven dat het contact ongewenst was. Ten aanzien van [slachtoffer 4] is de vernieling bij haar ouderlijke woning reeds onder feit 5 ten laste gelegd en kan die daarom niet bij feit 6 worden meegenomen.
  • Wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/165364-13 primair en subsidiair en het in de zaak met parketnummer 08/187378-13 ten laste gelegde, kan niet bewezen worden dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. Verdachte heeft deze goederen slechts weggenomen omdat zij aandacht wilde, niet omdat zij zich deze goederen wilde toe-eigenen.
  • Wat betreft het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 2 kan op grond van de omstandigheden waaronder de bewoordingen zijn geuit bij de bedreigde niet de redelijke vrees zijn ontstaan dat hij het leven zou verliezen, dan wel zwaar mishandeld zou worden.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 08/760117-14
Feit 1
De rechtbank overweegt dat wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [naam 1], namens Politie Oost Nederland; [2]
- verklaring verdachte. [3]
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat zij op 11 juni 2014 te Zwolle - kort samengevat - brand heeft gesticht in het voorportaal/de hoofdentree van het politiebureau aan de Koggelaan 8 te Zwolle waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar c.q. gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest.
Gelet op de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie, en de beelden, die ten tijde van de brand door de camera’s bij de hoofdingang zijn gemaakt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest, die de ten laste gelegde brand heeft gesticht. Verdachte heeft in de toegang tot de centrale hal in de linkerhoek een stapel karton in brand gestoken. Hierdoor zijn de ruit en het kozijn aan de voorzijde van het pand ten gevolge van hitte-inwerking vernield, is het stucwerk losgekomen van de wand en zijn de verlichtingsarmaturen in het plafond deels gesmolten. Door de brand is het voorportaal geheel gevuld geraakt met rook. Verbalisant [slachtoffer 1] heeft de brand vervolgens geblust.
Er is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat ten tijde van het stichten van de brand het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat ook andere goederen dan het karton vlam zouden vatten. Voor wat betreft de vaststelling of er tevens levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel te duchten is geweest, acht de rechtbank op grond van het dossier onvoldoende bekend geworden. Over de bezetting van het politiebureau en de verdere aanwezige personen aldaar ten tijde van de brand en de wijze waarop de brand voor deze personen een gevaar zou kunnen hebben opgeleverd, is in het dossier geen informatie gegeven. Daarentegen is in het proces-verbaal van sporenonderzoek geconcludeerd dat van het gevaar voor personen geen reële inschatting kan worden gemaakt. Gelet op deze omstandigheden is op grond van het dossier niet vast komen te staan dat gevaar voor personen ten tijde van de brandstichting ‘naar algemene ervaringsregels’ voorzienbaar is geweest. De omstandigheid dat verbalisant [slachtoffer 1], die de brand heeft geblust, tijdens het blussen door ontstane rookontwikkeling gezondheidsklachten heeft gekregen doet gezien het hiervoor overwogene aan dit oordeel niets af. De rechtbank acht aldus enkel ‘brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest’, bewezen.
De rechtbank overweegt dat wat betreft dit feit, zoals de rechtbank het bewezen acht, sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [naam 2]; [4]
- proces-verbaal van bevindingen; [5]
- proces-verbaal van sporenonderzoek met fotobijlage; [6]
- snapshots; [7]
- proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage; [8]
- verklaring verdachte. [9]
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat zij op 11 juni 2014 te Zwolle - kort samengevat - in de woning aan de [adres 1] brand heeft gesticht waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar c.q. gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2], die zich op dat moment in de woning bevond, te duchten is geweest.
Voorafgaand aan en ten tijde van de brandstichting aan de [adres 1] op 11 juni 2014, waarvan de melding op 3.12 uur is binnengekomen, zijn door de in de buurt van die woning aanwezige camera’s beelden gemaakt. Het betreft beelden van een camera die zich in een winkel “[bedrijf 2]” bevindt en van een camera die hangt op een locatie aan de [adres 7] en die was gericht op de openbare weg [adres 1]/Luttekestraat. Verbalisant [verbalisant] heeft deze beelden bekeken en heeft verdachte op deze beelden herkend als degene die toen en aldaar in de buurt van de woning [adres 1] aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beelden en de herkenning van verdachte als volgt.
Zoals hiervoor onder 2 bewezen is verklaard, heeft verdachte voorafgaand aan de brandstichting in de woning aan de [adres 1] in diezelfde nacht tussen 1.45 en 1.55 uur brand gesticht in het politiebureau aan de Koggelaan 8. Op de beelden die daarvan door een camera zijn gemaakt, is te zien dat verdachte die nacht was gekleed in een roze jas met witte vlakken onder haar beide mouwen, een donkere broek en dat zij een blauwe grote rugtas droeg. Op het moment dat verdachte op 11 juni 2014 te 17:30 uur werd aangehouden, was zij in deze kleren gekleed en had zij een rugzak bij zich. De rechtbank is van oordeel dat op de beelden van de camera’s van de [adres 7] en [bedrijf 2] een persoon is te zien die wat betreft postuur, kleding, waaronder de jas en grote blauwe rugzak, overeenkomt met verdachte zoals zij op de beelden van het politiebureau is te zien. De kleding van verdachte, de roze jas met witte vlakken, en de grote blauwe rugzak, acht de rechtbank daarbij zodanig specifiek dat een herkenning mede op basis van deze kleding steekhoudend moet worden geacht. De rechtbank hecht daarbij waarde aan de omstandigheid dat tussen de brand aan de Koggelaan 8 en de brand aan de [adres 1] een korte tijdspanne is gelegen. Daar komt bij dat verbalisant [verbalisant] eveneens heeft verklaard dat hij de persoon die hem die nacht omstreeks 2.10 uur bij de Luttekestraat tegemoet is komen fietsen, heeft herkend als verdachte. [verbalisant] heeft daarbij een signalement van de persoon gegeven dat overeenkomsten heeft met het signalement van verdachte zoals zij op de beelden te zien is geweest. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden van de brand aan de Koggelaan vervolgens ook bekeken en heeft verklaard dat hij bij het bekijken daarvan werd bevestigd in zijn constatering dat hij verdachte die nacht tegemoet was gefietst.
Gezien deze feiten en omstandigheden is er geen aanleiding om aan de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant] op de bedoelde beelden en de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant] ter plaatse te twijfelen. De rechtbank sluit zich op grond van haar eigen waarneming ten aanzien van de beelden bij de bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant] aan. De rechtbank stelt vast dat de persoon op de bedoelde beelden verdachte is geweest. In wat de raadsman op dit punt heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden de beelden en het proces-verbaal met betrekking tot de herkenning van het bewijs uit te sluiten.
Verdachte heeft bij de politie bekend dat zij op 11 juni 2014 brand in de woning aan de [adres 1] heeft gesticht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat deze - kort samengevat - onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaring van verdachte op meerdere punten overeenkomt met wat er door onderzoek en op grond van getuigenverklaringen over de brand en de wijze waarop deze is gesticht naar voren is gekomen. Het gaat om het volgende:
  • Blijkens de beelden zoals opgenomen door de hiervoor bedoelde camera’s bij de [adres 7] en de [bedrijf 2], en het daarvan opgemaakt proces-verbaal van politie, is verdachte vanaf haar aankomst op de [adres 1] om 2.07 uur en haar vertrek om 3.09 uur meerdere malen van haar fiets gestapt en in de richting van de [adres 1] gelopen en vervolgens weer naar haar fiets terug gelopen. Het gedrag van verdachte zoals op deze beelden is te zien, komt overeen met de verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd. Uit haar verklaring blijkt dat zij meerdere malen heeft gecheckt of er mensen in de buurt waren en dat zij twee of drie keer bij de woning aan de [adres 1] is teruggekomen.
  • Bij het sporenonderzoek in de woning aan de [adres 1] is verbrand karton binnen, onder de brievenbus, op de vloer aangetroffen. Deze constatering komt overeen met de verklaring van verdachte dat zij meerdere malen heeft geprobeerd om via de brievenbus brandend karton naar binnen te gooien.
  • Door de getuige [getuige] is omstreeks 3.10 uur, vlak voor de brandmelding, gezien dat de gordijnen voor de ramen van de woning aan de [adres 1] in de brand stonden. Deze verklaring komt overeen met de verklaring van verdachte dat zij de gordijnen, volgens haar via een openstaand raam, met een paarse aansteker heeft aangestoken. In de tas van verdachte is bij haar aanhouding een opgebrande lucifer en drie aanstekers, waaronder een paarse, aangetroffen.
Gezien het voorgaande is in de verklaring van verdachte zoals deze bij de politie is afgelegd, op meerdere wezenlijke punten, steun in andere (objectieve) bewijsmiddelen te vinden. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is niet gebleken dat verdachte ten tijde van het afleggen van de verklaring geheel van realiteitszin was ontbloot. De rechtbank ziet derhalve geen reden de verklaring van verdachte als onbetrouwbaar terzijde te schuiven en zal deze daarom voor het bewijs gebruiken.
De vraag die thans voorligt is of er causaal verband is tussen de handelingen van verdachte en de brand die in de woning aan de [adres 1] is ontstaan.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij, nadat ze via de brievenbus brandend karton naar binnen had gegooid, via een openstaand raam een gordijn in de brand heeft gestoken. Blijkens het proces-verbaal van sporenonderzoek zouden de ramen aan de voorzijde, gezien het brandbeeld, ten tijde van de brandstichting dicht hebben gezeten. Vervolgens zouden de ramen volgens dit proces-verbaal door de hitte kapot zijn gesprongen. Tevens is er in de woonkamer een brandhaard aangetroffen en is op grond van het sporenonderzoek geconstateerd dat niets er op heeft gewezen dat de brand in de omgeving van het schuifraam is ontstaan.
Hoewel blijkens het proces-verbaal van sporenonderzoek niet wordt uitgegaan van het scenario dat verdachte de gordijnen heeft aangestoken, zijn er bewijsmiddelen in het dossier aanwezig die de verklaring van verdachte op dit punt ondersteunen. De verklaring van verdachte wordt allereerst gesteund door de verklaring van [getuige] zoals eerder aangehaald. Hij heeft om 3.10 uur gezien dat de gordijnen van het pand aan de [adres 1] in de brand stonden. Daar komt bij dat verbalisant [verbalisant] ter plaatse is gegaan en heeft gezien dat twee kozijnen van de eerste verdieping in de brand stonden. Ook heeft de brandweer ten tijde van de brand gezien dat bij beide ramen op de eerste verdieping aan de buitenkant vuurverschijnselen zichtbaar waren. Verder is op de beelden van de camera van de [bedrijf 2] te zien dat direct nadat verdachte uit beeld is verdwenen de gevel aan de overzijde van de straat, aan de overzijde van [adres 1], fel opkleurt en er speling van wakkerend licht te zien is. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte dat zij, nadat zij het gordijn aan had gestoken, naar haar fiets is gelopen en bij het omkijken heeft gezien dat de vlam zo groot was en tegen het raam aansloeg. Blijkens de beelden van de [adres 1] is verdachte om 3.08 naar haar fiets teruggelopen. Gezien het feit dat getuige [getuige] vlak daarna, om 3.10 uur, heeft gezien dat de gordijnen in brand stonden, kan geconcludeerd worden dat [getuige] dit heeft waargenomen vlak nadat de brand was ontstaan. Daar komt bij dat blijkens het mutatierapport proefondervindelijk is gebleken dat het aansteken van de gordijnen via het schuifraam mogelijk is.
Gezien het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat niet uit te sluiten is dat verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, brand in de woning aan de [adres 1] heeft willen stichten door brandend karton door de brievenbus te gooien en het gordijn aan de voorzijde van de woning aan te steken, waarbij het gordijn daadwerkelijk in de brand is gegaan. De rechtbank gaat uit van deze lezing nu deze wordt ondersteund door met name verklaringen van getuigen die de brand zelf hebben waargenomen. Aan deze waarnemingen moet in het onderhavige geval meer waarde worden gehecht dan aan de conclusies die in een reconstructie achteraf op basis van sporenmateriaal zijn getrokken. Dit geldt te meer nu het dossier de mogelijkheid open laat dat het desbetreffende gordijn via een (door verdachte) geopend raam of door een gat in het raam, kan zijn aangestoken.
De rechtbank acht resumerend het feit bewezen.
Feit 4
Verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 9 tot en met 11 juni 2014 - kort samengevat - meerdere malen heeft geprobeerd brand te stichten in de directe nabijheid van de woning gelegen aan de [adres 2], terwijl daar gevaar voor goederen te duchten was.
Verdachte heeft bekend dat zij een bezem en een krans in brand heeft gestoken en dat zij brandende stukjes karton in de holling van een boom heeft gelegd. Vastgesteld moet worden of het ten tijde van het stichten van de brand naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat ook andere goederen dan de in de brand gestoken goederen vlam zouden vatten. De rechtbank is van oordeel dat voor deze vaststelling onvoldoende informatie in het dossier over de aard van de branden, de aard van het aangestoken materiaal en de al dan niet aanwezige omringende goederen beschikbaar is. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 5
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [slachtoffer 3] met bijlage [10]
- verklaring verdachte. [11]
Feit 6, 7 en 8
Verdachte wordt verweten - kort samengevat - dat zij
  • in de periode van 4 december 2012 tot en met 13 december 2013 te Zwolle [slachtoffer 4] (feit 6) en
  • in de periode van 23 augustus 2012 tot en met 18 oktober 2013 te Zwolle [slachtoffer 5] (feit 7) en
  • in de periode van 26 november 2012 tot en met 31 oktober 2013 te Zwolle [slachtoffer 6]
heeft belaagd.
[slachtoffer 4] heeft het volgende - kort samengevat -verklaard: [12]
- ze kent verdachte van catechisatie; ze was toen 8 of 9 jaar oud. Ze is vriendinnen met verdachte geweest tot haar 14e of 15e jaar. Daarna heeft ze verdachte niet meer gezien of gesproken;
- verdachte heeft haar op 20 maart 2013 gebeld op haar mobiele telefoon. Verdachte vroeg haar de kosten van het verjaardagscadeau dat ze jaren geleden van haar had gekregen. Verdachte wilde dit geld aan haar terugbetalen omdat ze ‘iets’ af wilde sluiten. Verdachte heeft toen het adres van haar gevraagd en gekregen. Verdachte heeft vervolgens een envelop met het geld in de brievenbus van de woning van haar ([slachtoffer 4]) ouders gedaan;
  • op 26 juni 2013 heeft verdachte haar weer gebeld. Verdachte heeft haar over [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] vragen gesteld. Van haar moeder had ze gehoord dat verdachte haar in september ook al een aantal keren had gebeld en dat verdachte toen allemaal vragen over [slachtoffer 5], de vader van [slachtoffer 6] en over haar heeft gesteld;
  • in de maanden juli, augustus en september 2013 is ze vaak door verdachte gebeld, maar ze heeft niet meer opgenomen omdat ze bang was voor verdachte;
  • in september 2013 is ze er achter gekomen dat verdachte haar vanaf december 2012 privé-mailtjes via Facebook heeft gestuurd. De tekst in deze mailtjes zijn “raar”. Verdachte heeft het in die mailtjes over “kakkers” met wie ze onder meer haar, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] bedoelt;
  • nadat ze op 14 oktober 2013 weer door verdachte was gebeld en niet had opgenomen, heeft ze op 18 oktober 2013 het nummer van verdachte geblokkeerd;
  • op zondag 8 december 2013 is verdachte bij het huis van haar ouders geweest. Verdachte heeft de tuinman gevraagd of haar ouders er waren. Verdachte heeft toen in de tuin een kerstdecoratie vernield;
  • ze is bang dat verdachte haar of haar ouders iets aan gaat doen. Verdachte heeft in haar hoofd zitten dat zij “de kakkers” zijn die haar wat aangedaan hebben en dat ze nu wraak wil.
[slachtoffer 5] heeft het volgende - kort samengevat - verklaard: [13]
  • hij heeft op 23 augustus 2012 een bericht via Facebook van verdachte ontvangen. Hij had nog nooit van haar gehoord. Het bericht luidde: ”Je hebt op het Deltion college gezeten? wat waren je intenties met een Aziatisch meisje?” Dit bericht heeft ze die week wel vier keer naar hem gestuurd;
  • in de maanden november en december 2012 en januari 2013 tot en met maart 2013 heeft verdachte hem vele berichten gestuurd, waarvan de inhoud steeds erger werd. Het bericht op 5 maart 2013 luidde: “Vuile misbruiker, sluwe lafaard dat jij bent [slachtoffer 5], vuil kakkersjongetje”. De intentie van de berichten werden steeds heviger. Hij heeft niet meer op alle berichten gereageerd;
  • één van de berichten waar hij angstig van werd luidde: “Ik zal je de waarheid zegen anders zal ik voor jou en je vrienden zelfmoord plegen. Ik hoop dat het jou zal bereiken of jij biedt excuses aan voor jezelf. Jij mag komen kijken, Jij moet zelfs….!”;
  • in maart 2013 heeft hij op advies van de politie verdachtes telefoonnummer geblokkeerd;
  • hij heeft in juni 2013 op Facebook gelezen dat verdachte berichten naar familie, vrienden en onbekenden over hem stuurde, met dezelfde inhoud als hiervoor genoemd;
  • in de maand augustus 2013 is verdachte begonnen met zijn werkgever te mailen en te bellen. De eerste keer heeft verdachte eerst naar hem gebeld. Hij heeft toen tegen haar gezegd dat ze moest stoppen en dat hij haar niet kende. Verdachte heeft met grote regelmaat naar zijn werk gebeld. Ook collega’s hebben tegen haar gezegd dat ze moest stoppen;
  • op 18 oktober 2013 is verdachte tijdens een inbraak in het kantoor van zijn werk aangehouden. Verdachte heeft vernielingen gepleegd en op de ramen heeft ze diverse teksten geschreven. Op een tafel in de kantine heeft verdachte haar naam en op een deur zijn initialen met haar eigen bloed geschreven. Op de voordeur in het pand heeft ze de volgende zinnen gekrast: “[slachtoffer 5] Leugenaar Misbruiker 2003/2004”;
  • het beangstigt hem dat verdachte zo dichtbij komt en dat ze laat zien dat ze gevaarlijk en tot veel in staat is.
[slachtoffer 6] heeft het volgende - zakelijk weergegeven- verklaard: [14]
  • ze kent verdachte uit de eerste en tweede klas van het Thomas á Kempis College. Ze is verdachte na de tweede klas uit het oog verloren;
  • ze heeft op 22 april 2013 een berichtje van een oude klasgenoot gekregen die haar erop heeft geattendeerd dat er allerlei berichten over haar door verdachte op Facebook waren gezet. Ze heeft toen ontdekt dat ze sinds 26 november 2012 allerlei rare berichten van verdachte had ontvangen;
  • ze heeft al vóór 22 april 2013 allerlei telefoontjes, smsjes, e-mails en brieven van verdachte gekregen. Daarbij zijn haar ouders door verdachte gebeld en heeft verdachte 4 à 5 keer volgeschreven brieven met allerlei onzin over haar bij haar ouders in de brievenbus gegooid;
  • verdachte heeft ook vrienden en kennissen van haar met berichtjes over haar lastig gevallen;
  • ze is op 7 juli 2013 met haar ouders bij de ouders van verdachte geweest om te vertellen wat verdachte allemaal had gedaan. Het is daarna twee dagen rustig geweest maar vanaf 9 juli 2013 is verdachte weer begonnen met haar allemaal berichtjes te sturen. De laatste contacten met verdachte zijn in oktober 2013 geweest;
  • ze is door het gedrag van verdachte heel achterdochtig en panisch geworden en is altijd bang dat ze verdachte tegen zal komen. Ze gaat niet meer onbevangen over straat en voelt zich steeds onveiliger in haar eigen woning.
De aangiftes worden allereerst ondersteund door een aantal overgelegde e-mail- en Facebookberichten en brieven. [15] Het standpunt van de verdediging dat de door aangevers overgelegde berichten en brieven niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat deze niet via een officiële weg zijn opgevraagd, vindt geen steun in de wet. Voor zover de raadsman heeft beoogd aan te voeren dat de overgelegde teksten mogelijk zijn bewerkt, is dit standpunt onvoldoende gemotiveerd en niet aannemelijk geworden.
Behalve de hiervoor bedoelde stukken vinden de aangiftes steun in een aantal processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. [16] Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL04ZC-2014048968-40 is na onderzoek naar de laptop van verdachte gebleken dat zij met deze laptop vele malen op verschillende tijdstippen de Facebookpagina’s van [slachtoffer 6]. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bezocht. Daarnaast is blijkens het proces-verbaal van bevindingen, nr. PL04ZC-2014048968-43, de agenda van verdachte onderzocht. In deze agenda is veelvuldig de naam [slachtoffer 6] in combinatie met [slachtoffer 6]’s vader en ook de naam [slachtoffer 5] genoemd.
Verdachte heeft bij de politie dan wel op de terechtzitting van 12 maart 2015 - zakelijk weergegeven - onder meer verklaard:
- ze heeft voor het laatst met [slachtoffer 4] contact gehad via Facebook. Ze heeft een envelop naar de moeder van [slachtoffer 4] gebracht met geld voor een verjaardagscadeau dat ze [slachtoffer 4] terug wilde geven. Ze heeft ook wel met [slachtoffer 4] gebeld; [17]
- ze heeft [slachtoffer 5] vanaf augustus 2012 berichten gestuurd via Facebook en ze heeft hem ook gebeld. Ze heeft hem de vraag gesteld: “je hebt op het Deltion College gezeten, wat waren jouw intenties met een Aziatisch meisje.” Ze heeft [slachtoffer 5] op zijn werk gebeld. Ze heeft op het werk van [slachtoffer 5] vernielingen aangericht en met stift een boodschap achtergelaten. Ze heeft zich op dat moment misbruikt gevoeld door [slachtoffer 5]. Ze heeft ook berichten/brieven naar vrienden van [slachtoffer 5] over [slachtoffer 5] gestuurd; [18]
- ze heeft via Facebook en ook via de mobiele telefoon contact met [slachtoffer 6] gezocht. Ze is drie keer bij de vader van [slachtoffer 6] aan de deur geweest. Ze heeft [slachtoffer 6] drie enveloppen met geld teruggegeven. [19]
Vooropgesteld moet worden dat bij de vaststelling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Blijkens de aangiftes en de hiervoor genoemde ondersteunende bewijsmiddelen heeft verdachte gedurende een periode van ongeveer een jaar stelselmatig en op verschillende wijze contact met alle drie de aangevers gezocht. Met name de aard en inhoud van dit contact, zoals onder meer blijkt uit de e-mail- en Facebookberichten, kleuren de intensiteit van die gedragingen. Verdachte heeft vanaf het begin beschuldigingen en verwensingen in de richting van de aangevers geuit en heeft hen voor onder meer “kakkers” uitgescholden. Verdachte heeft door haar gedrag, en het feit dat zij ook feitelijk in de privé-omgeving van de aangevers is gekomen, bewust een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die aangevers gemaakt en heeft hen door haar handelwijze gedwongen dit gedrag te dulden. De rechtbank acht het voor de bewezenverklaring niet van belang op welk moment verdachte door de aangevers afzonderlijk kenbaar is gemaakt dat zij met haar gedrag moest stoppen. Het moet verdachte gezien het hiervoor overwogene vanaf aanvang duidelijk zijn geweest dat dit contact ongewenst was.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 6 dat de vernieling van de kerstdecoratie als omstandigheid waaronder de gedraging is gepleegd tevens kan worden meegenomen, nu dit feit de belaging mede inkleurt omdat hiermee is aangetoond dat verdachte dicht in de persoonlijke levenssfeer van aangever [slachtoffer 4] is gekomen. De omstandigheid dat deze vernieling ook als apart feit is tenlastegelegd staat daar niet aan in de weg.
In de zaak met parketnummer 08/165364-13
Verdachte wordt verweten dat zij op 3 augustus 2014 te Zwolle een stropdas heeft gestolen, dan wel dat zij daartoe een poging heeft gedaan.
Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend de stropdas te hebben weggenomen. De rechtbank acht op grond van verdachtes verklaring en de aangifte de voltooide diefstal wettig en overtuigend bewezen. De omstandigheid dat verdachte dit feit enkel vanwege een ‘schreeuw om aandacht’ zou hebben gepleegd, maakt het oordeel van de rechtbank dat van het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening sprake is geweest niet anders. Verdachte heeft immers voor ogen gehad dat zij door het plegen van de diefstal door de politie zou worden opgepakt. Daarmee is het bestaan van het oogmerk gegeven. Gezien het feit dat verdachte de stropdas reeds uit de macht van de rechthebbende had gehaald door deze in haar rugzak te stoppen en deze niet aan de verkoopster terug te geven, is van een voltooide diefstal sprake.
In de zaak met parketnummer 08/187378-13:
Verdachte wordt verweten dat zij op 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle shirtjes heeft gestolen, dan wel dat zij daartoe een poging heeft gedaan.
Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte bekent de shirtjes bij [kledingwinkel] te hebben weggenomen. De rechtbank acht op grond van verdachtes verklaring en de aangifte de voltooide diefstal wettig en overtuigend bewezen. Wat betreft de omstandigheid dat verdachte het feit vanwege “een schreeuw om aandacht’ heeft gepleegd, geldt hetzelfde als wat in de zaak met parketnummer 08/165364-13 is overwogen.
In de zaak met parketnummer 08/196829-13:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [naam 3] namens [bedrijf 1] B.V. en [winkel]; [20]
- aangifte van [slachtoffer 8]; [21]
- verklaring van verdachte. [22]
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Verdachte wordt verweten dat zij op 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle [slachtoffer 8] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door deze de woorden toe te voegen: “als ik een pistool had, zou ik je doodschieten”.
Het is vaste jurisprudentie dat voor een veroordeling ten aanzien van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. De Hoge Raad heeft bepaald dat deze eis eveneens geldt voor bedreiging met zware mishandeling.
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat verdachte de uitlatingen tegen [slachtoffer 8] heeft gedaan terwijl er meerdere omstanders aanwezig waren en zij op dat moment niet over een wapen beschikte. Gezien de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt, was er geen aanleiding te veronderstellen dat verdachte wel een wapen bij zich had. Dat Schakelaar wel de indruk heeft gehad dat verdachte op dat moment over een wapen beschikte, kan niet uit zijn verklaring worden afgeleid. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet bewezen dat bij Schakelaar de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn leven zou verliezen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 4 en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8, het in de zaak met parketnummer 08/165364-13 primair, het in de zaak met parketnummer 08/187378-13 en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 08/760117-14:
1.
zij op 6 juni 2014 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een grote ruit van het politiebureau, gelegen en gevestigd aan de Koggelaan 8, toebehorende aan Politie Oost-Nederland, heeft vernield door meermalen met een steen tegen die ruit te gooien;
2.
zij op 11 juni 2014 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met karton in de directe nabijheid van het voorportaal en/of de hoofdentree van het politiebureau, gelegen en gevestigd aan de Koggelaan 8, ten gevolge waarvan dat voorportaal en/of die hoofdentree gedeeltelijk is/zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat politiebureau te duchten was;
3.
zij op 11 juni 2014 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met één of meer goederen in en/of in de directe nabijheid van een woning, gelegen aan de [adres 1], en karton brandend door de brievenbus van die woning te gooien en/of te duwen, ten gevolge waarvan een groot gedeelte van de inboedel geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de complete inboedel van die woning en [slachtoffer 2] en levensgevaar voor [slachtoffer 2] en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] te duchten was;
5.
zij op 8 december 2013 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een kerstdecoratie, te weten een rendier, toebehorende aan [slachtoffer 3] heeft vernield door dit goed in de container te gooien;
6.
zij in de periode van 4 december 2012 tot en met 13 december 2013 te Zwolle, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4], met het oogmerk die [slachtoffer 4] te dwingen iets te dulden, immers heeft en/of is zij, verdachte,
- in voornoemde periode poststukken/brieven verstuurd naar het adres van
en/of geadresseerd aan die [slachtoffer 4] en
- in voornoemde periode meermalen telefonisch contact gelegd en/of gezocht
met die [slachtoffer 4] en
- in voornoemde periode meermalen een e-mailbericht verzonden gericht aan en/of bestemd voor die [slachtoffer 4] en
- in voornoemde periode meermalen een bericht via Facebook gepost en/of
geplaatst met daarin de verwijzing naar die [slachtoffer 4] en
- in voornoemde periode bij en/of rond de woning en/of op het adres van die [slachtoffer 4] geweest en daarbij één goed rond die woning vernield;
7.
zij in de periode van 23 augustus 2012 tot en met 18 oktober 2013 te Zwolle, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 5], met het oogmerk die [slachtoffer 5], te dwingen iets te dulden, immers heeft verdachte,
- in voornoemde periode meermalen telefonisch contact gelegd en/of gezocht met die [slachtoffer 5] en
- in voornoemde periode meermalen een e-mailbericht verzonden gericht aan en/of bestemd voor die [slachtoffer 5] en
- in voornoemde periode meermalen een bericht via Facebook gepost en/of geplaatst en/of verstuurd met daarin direct en/of indirect een verwijzing naar die [slachtoffer 5] en in de voornoemde periode meermalen een emailbericht gestuurd en/of verzonden en/of gericht aan de werkgever van die [slachtoffer 5] en
- in voornoemde periode op het werk van die [slachtoffer 5] is geweest en daarbij goederen heeft vernield en/of bekrast en/of beschadigd en/of op meerdere plaatsen teksten achtergelaten, o.a. “[slachtoffer 5] leugenaar misbruiker 2003/2004”;
8
zij in de periode van 26 november 2012 tot en met 31 oktober 2013 te Zwolle, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 6], met het oogmerk die [slachtoffer 2], te dwingen iets te dulden, immers heeft zij, verdachte,
- in voornoemde periode poststukken/brieven verstuurd naar het adres van en/of geadresseerd aan die [slachtoffer 2] en
- in voornoemde periode meermalen telefonisch contact gelegd en/of gezocht met die [slachtoffer 2] en
- in voornoemde periode meermalen een e-mailbericht verzonden gericht aan en/of bestemd voor die [slachtoffer 2] en
- in voornoemde periode meermalen een sms-bericht verzonden en/of verstuurd aan die [slachtoffer 2] en
- in voornoemde periode meermalen een bericht via Facebook gepost en/of
en/of geplaatst met daarin de verwijzing naar die [slachtoffer 2];
In de zaak met parketnummer 08/165364-13:
Primair
zij op 3 augustus 2013 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stropdas, toebehorende aan [slachtoffer 7];
In de zaak met parketnummer 08/187378-13:
zij op 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen shirts, toebehorende aan [kledingwinkel] Zwolle op of aan de [adres 3].
In de zaak met parketnummer 08/196829-13:
1
zij op 16 oktober 2013 in de gemeente Zwolle, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten/ramen van een pand op of aan het [adres 4], toebehorende aan [bedrijf 1] B.V. en in gebruik bij [winkel], heeft vernield en beschadigd;
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 157, 285b, 310 en 350 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 08/760117-14:
1
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
2
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar te duchten is, en
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
5
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
6
het misdrijf:
belaging.
7
het misdrijf:
belaging.
8
het misdrijf:
belaging.
In de zaak met parketnummer 08/165364-13:
primair
het misdrijf:diefstal.
In de zaak met parketnummer 08/187378-13:
het misdrijf: diefstal.
In de zaak met parketnummer 08/196829-13:
1
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende gevorderd:
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel,
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 4], met uitzondering van de gevorderde BTW en de schade aan de camera, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [winkel], met uitzondering van de gevorderde BTW, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf of maatregel - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De verdediging verzoekt de rechtbank, mede gezien het feit dat verdachte als first offender is aan te merken en gezien de vaststelling dat zij minstens verminderd toerekeningsvatbaar is, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Verder verzoekt de verdediging van het opleggen van een TBS met dwangverpleging af te zien. Omdat onvoldoende vast is komen te staan dat er sprake is van een stoornis en zo ja, welke, kan geen TBS worden opgelegd. Subsidiair heeft hij betoogd dat de TBS met dwangverpleging als een ultimum remedium moet gelden. Gezien het feit dat verdachte nog niet eerder langdurig behandeld is geweest en dit de eerste behandelpoging in het strafrechtelijk kader zal zijn, mag niet direct een TBS met dwangverpleging worden opgelegd. Indien de rechtbank een behandeling op zal leggen dient daar de nadruk op te liggen, wat eveneens voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest pleit.
De raadsman heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende aangevoerd:
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], dient te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd en sprake is van “eigen schuld” zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 2] dient primair, in het geval verdachte wordt vrijgesproken, niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard c.q. de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde ‘autokosten’ omdat het verband tussen deze schade en het feit te ver verwijderd is. Het bedrag aan het gevorderde smartengeld is niet onderbouwd;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 6] dient primair, in het geval verdachte wordt vrijgesproken, niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard c.q. de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard omdat deze vordering, met name gezien de schadepost “studievertraging”, een onevenredige belasting oplevert en zich niet leent voor behandeling in het strafgeding;
  • de benadeelde partij [naam 4] dient primair, in het geval verdachte wordt vrijgesproken, niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard c.q. de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde schade aan de verbrijzelde ruit en bewakingscamera omdat dit geen rechtstreekse schade betreft;
  • de benadeelde partij [winkel] dient wat betreft de gevorderde BTW niet ontvankelijk te worden verklaard.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie vernielingen, twee diefstallen en een brandstichting waarbij gevaar voor goederen te duchten is geweest. Daarnaast heeft verdachte drie voormalige klas- c.q. schoolgenoten belaagd door hen onder meer via Facebookberichten verwensingen en beschuldigingen toe te zenden en hen uit te schelden. Daarbij is verdachte ook in hun privéomgeving binnengedrongen. Verdachte heeft door dit gedrag een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die personen gemaakt en heeft bij hen ook gevoelens van angst teweeggebracht. Behalve deze feiten heeft verdachte brand gesticht in de woning van de vader van één van de personen die zij heeft belaagd. Het is aan de oplettendheid van een buurtbewoner en het daadkrachtige optreden van de brandweer te danken dat het slachtoffer bij deze brand niet het leven heeft gelaten. Als gevolg van de brand heeft het slachtoffer lang aan de beademing gelegen en heeft hij meerdere brandwonden opgelopen. Het slachtoffer ervaart tot op heden dagelijks de gevolgen van de brand en het is nog maar de vraag of het slachtoffer voldoende zal herstellen om zijn werk te kunnen hervatten. Met name de brandstichtingen en de belagingen zijn ernstige feiten die verdachte in beginsel zwaar aangerekend moeten worden.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Verdachte is meest recentelijk bij beslissing van de politierechter van 24 september 2013 terzake van het beledigen van een ambtenaar tot een voorwaardelijke werkstraf veroordeeld.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum, waarvan door G.M. Jansen, GZ-psycholoog, en M.F. de Vries, psychiater, een rapport is opgemaakt, d.d. 28 november 28 november 2014. Bij dit onderzoek zijn enkel de ten laste gelegde (pogingen tot) brandstichtingen betrokken. Verdachte heeft haar medewerking aan het onderzoek grotendeels geweigerd. Hoewel er van gestructureerde onderzoekscontacten geen sprake is geweest, heeft verdachte wel met de psychiater en de psycholoog gesproken en heeft verdachte tijdens de groepsobservaties veel van zich laten zien. De deskundigen hebben in hun rapport aangegeven dat, ondanks de beperkingen, op basis van de contactmomenten, de klinische observatie en het milieuonderzoek voldoende informatie is verkregen om de gestelde vragen te kunnen beantwoorden.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de zin van een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft gedurende haar verblijf in het PBC een instabiele, impulsieve en beperkt daadkrachtige indruk gemaakt. Haar interpersoonlijke dynamiek kenmerkt zich volgens de deskundigen door een grillig, instabiel patroon van sterk idealiseren en devalueren van de ander, een zwart-wit denken en een overmatig aantrekken en afstoten, waarbij met regelmaat sprake is van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Emoties die verdachte ervaart weet zij niet goed te reguleren en resulteren bij herhaling in agressief en zogenoemd ‘acting-out’gedrag. Er is dan ook sprake van een sterk wisselende en reactieve stemming, een duidelijke impulsiviteit en een beperkte agressieregulatie, resulterend in (verbaal) agressieve en destructieve impulsdoorbraken. Tevens lijkt er sprake te zijn van een instabiel zelfbeeld en is er sprake van wantrouwen naar de ander. Bovenstaande interpersoonlijke dynamiek en gedragskenmerken zijn volgens het rapport kenmerkend voor borderline persoonlijkheidsproblematiek en resulteren in een reeds langdurig bestaand patroon van sociaal en maatschappelijk disfunctioneren. Hoewel verdachte tijdens het verblijf in het PBC geen floride psychotische indruk maakt, komen haar ideeën op sommige punten wel (rand)psychotisch over en lijkt zij op sommige momenten het contact met de realiteit te verliezen. Volgens de deskundigen kan, gezien de beperkingen van het onderzoek, de aanwezigheid van een psychotische stoornis niet onderbouwd noch uitgesloten worden. Tevens zijn er, ondanks de brandstichtingen die zijn ten laste gelegd, volgens de deskundigen geen aanwijzingen voor pyromanie gevonden.
Omdat de borderline persoonlijkheidsstoornis langdurig en hardnekkig van aard is, hebben de deskundigen geconcludeerd dat deze tijdens het ten laste gelegde aanwezig is geweest.
De borderline persoonlijkheidsstoornis en de beperkingen die daaruit voortvloeien, namelijk impulsiviteit, instabiliteit in zelfbeeld en relaties, een gebrekkige emotieregulatie en achterdocht, hebben aanzienlijk in de ten laste gelegde feiten doorgewerkt. De deskundigen hebben geadviseerd verdachte voor de feiten ten minste verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Niet uitgesloten is dat bij verdachte ten tijde van de feiten sprake was van meer ernstige psychiatrische problematiek in de vorm van psychotische stoornissen en daarmee mogelijk van een meer ernstige en langer durende vertekening van de realiteit.
Wat betreft de kans op recidive overwegen de deskundigen dat bij verdachte sprake is van een hardnekkige en chronische aandoening, waarbij zelfs tijdens de intensieve begeleiding en het gestructureerde kader van de afdeling in het PBC, sprake is van forse gedragsproblemen. Daarbij zijn eerdere behandelingen vroegtijdig afgebroken, is er geen sprake van probleembesef en ziekte-inzicht en is er een gebrek aan beschermende factoren. Verder wordt door de deskundigen overwogen dat bij een bewezenverklaring van de feiten sprake van een ernstige escalatie van gevaar is, waarbij betrokkene steeds verder gaat in haar behoefte om gehoord te worden. Op basis van de klinische inschatting wordt de kans op herhaling van soortgelijke feiten als het huidige ten laste gelegde als hoog ingeschat.
De deskundigen schatten in dat, gezien de ernst en chroniciteit van de problematiek, een behandeltraject van jaren nodig zal zijn om het recidiverisico op soortgelijke feiten te reduceren. Een intensieve klinische behandeling wordt hierbij noodzakelijk geacht. De deskundigen zijn van mening dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een op te leggen strafgedeelte, onvoldoende recidivebeperkende garanties en behandelmogelijkheden biedt. Indien de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de stoornis, de ten laste gelegde feiten en de kans op recidive een maatregel rechtvaardigen, dan wordt geadviseerd een TBS met dwangverpleging op te leggen. Een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden van een behandeling zal willen houden en ook vanuit haar voorgeschiedenis en persoonlijkheidsstoornis geen aanwijzingen zijn dat zij zich hier aan zal houden.
Ter zitting van 29 mei 2015 hebben psycholoog Jansen en psychiater De Vries uitvoerig een toelichting op het rapport gegeven. Zij hebben ter zitting beiden verklaard nog steeds achter de inhoud van het rapport te staan. Daarbij hebben beiden, net als reeds in het rapport was vermeld, duidelijk aangegeven dat uit het verrichte onderzoek voldoende informatie is verkregen om de conclusies terzake van de aanwezige borderline persoonlijkheidsstoornis, de mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidivegevaar te kunnen trekken en het behandeladvies te kunnen geven. De rechtbank heeft geen reden, mede gezien wat hiervoor over de totstandkoming van het rapport is overwogen, aan de inhoud van het rapport en de daarin gemaakte conclusies te twijfelen. De rechtbank neemt de inhoud en de conclusies van het rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte - in ieder geval - de brandstichtingen onder invloed van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, heeft gepleegd. Gezien de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar dat thans wordt ingeschat indien verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank de voorgestelde intensieve klinische behandeling van verdachte noodzakelijk. De rechtbank is, conform het advies van de deskundigen, van oordeel dat terzake van de bewezenverklaarde brandstichtingen de maatregel van TBS dient te worden opgelegd, waarbij verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. Hoewel de rechtbank zich bewust is van het basisbeginsel dat een TBS met dwangverpleging als ultimum remedium dient te gelden, is gezien de conclusies van de deskundigen een TBS met dwangverpleging aangewezen mede nu een andere behandelmodaliteit niet mogelijk is gebleken.
De rechtbank is verder van oordeel dat, ondanks de omstandigheid dat de nadruk op de behandeling van verdachte moet liggen, het opleggen van een gevangenisstraf uit het oogpunt van vergelding op zijn plaats is. De rechtbank ziet daartoe mede aanleiding in de omstandigheid dat verdachte gezien de vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid, toch gedeeltelijk voor de feiten verantwoordelijk kan worden gehouden. Ten aanzien van brandstichting en belaging zijn door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij de straftoemeting in soortgelijke zaken. Zij acht, gezien wat hiervoor over de ernst van met name de brandstichting in de woning en de belagingen en de gevolgen die deze feiten voor de slachtoffers hebben gehad, een gevangenisstraf van de gevorderde duur passend.
7.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De raadsman heeft verzocht het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 gelegde conservatoir beslag van € 5735,00 op te heffen. De rechtbank overweegt dat in artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering niet is opgenomen dat de rechtbank in het vonnis een beslissing over voorwerpen die het op grond van artikel 94a Sv conservatoir in beslag zijn genomen, moet nemen. De rechtbank zal daarom een beslissing over het bedoelde beslag achterwege laten.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], gemachtigde B. Korenberg, Postbus 611, 8000 AP Zwolle, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1100,-, aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast te staan dat de verdachte door het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De vordering, die is betwist, is voldoende onderbouwd en zal naar redelijkheid tot een bedrag van € 350,- worden toegewezen, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 2],gemachtigde mr. C.E. Jeekel, als advocaat gevestigd p/a Schrevenweg 5, 8024 HB te Zwolle, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 19.648,81.
Deze schade bestaat uit een bedrag aan materiële schade van € 9.648,81 en een bedrag aan immateriële schade van € 10.000,-.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte door het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 3 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De gevorderde schade wat betreft de post “rijklaar maken van de auto” voor een bedrag van
€ 1500,- is gemotiveerd betwist. Deze schadepost is onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden. De benadeelde partij zal wat betreft dit bedrag niet ontvankelijk in de vordering worden verklaard en dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De overige opgevoerde schadeposten, waaronder een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, zijn onvoldoende gemotiveerd door de verdediging betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom tot een totaalbedrag van
€ 18.148,81 toewijzen.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
[slachtoffer 6], gemachtigde mr. C.E. Jeekel, als advocaat gevestigd p/a Schrevenweg 5, 8024 HB Zwolle, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 25.906,70.
Deze schade bestaat uit een bedrag aan materiële schade van € 20.906,70 en een bedrag aan immateriële schade van € 5.000,-.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast te staan dat de verdachte door het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 3 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Ter onderbouwing van de schadepost “studievertraging” heeft de benadeelde partij het volgende aangevoerd:
Cliënte heeft de HBO-opleiding voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Popcultuur aan de Hanze Hogeschool in de zomer van 2013 afgerond. Sindsdien woonde en werkte zij in Amsterdam, waarbij zij haar brood verdient met diverse werkzaamheden in de (beeldende) kunstbranche. Ten tijde van het voorval verbleef cliënte tijdelijk bij haar vader vanwege een opdracht die zij op dat moment in Zwolle verrichtte. Al haar werk, inclusief de back-ups daarvan, bevond zich op dat moment in de woning van haar vader, te weten haar portfolio (hetgeen vijf jaren werk vertegenwoordigde), kunstvoorwerpen en diploma’s (zowel nationaal als internationaal). Al deze stukken zijn als gevolg van de brand onherstelbaar
beschadigd. Cliënte zal minimaal een jaar nodig hebben om haar achterstand (opbouw portfolio) in te halen. Zij zou daartoe een extra studiejaar moeten volgen.
De benadeelde partij heeft bij de bepaling van de omvang van de hiervoor omschreven schade aansluiting gezocht bij de Richtlijnen van de Letselschade raad, waarbij één jaar studievertraging wordt bepaald op een bedrag aan schadevergoeding van € 19.425,-. De rechtbank acht deze schadepost daarmee voldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging de toepasselijkheid van deze Richtlijnen in deze zaak en de hoogte van het schadebedrag, onvoldoende gemotiveerd betwist en is dit bedrag voor gehele toewijzing vatbaar.
De overige opgevoerde schadeposten zijn niet dan wel onvoldoende betwist en zijn aannemelijk geworden. De rechtbank zal het gevorderde daarom voor een totaalbedrag van
€ 25.906,70 toewijzen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
[naam 4], wonende [adres 2], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 751,90.
De benadeelde partij is, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk omdat verdachte van het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 4 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken en aldus geen sprake is van rechtstreekse schade die is toegebracht door een bewezenverklaard feit. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[winkel],gemachtigde [naam 3], gevestigd [adres 4], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 3295,97, waarvan een bedrag van € 500,- aan eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn, met uitzondering van de gevorderde BTW, niet betwist en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom, exclusief het gevorderde bedrag aan BTW nu deze door de benadeelde partij mag worden verrekend, toewijzen tot een bedrag van € 2.810,72. Verder wordt de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, toegewezen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De benadeelde partij kan zijn vordering wat betreft het deel waarin hij niet ontvankelijk is verklaard in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten, is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 4 en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/760117-14 onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8, het in de zaak met parketnummer 08/165364-13 primair, het in de zaak met parketnummer 08/187378-13 en het in de zaak met parketnummer 08/196829-13 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de genoemde strafbare feiten oplevert, zoals weergegeven onder 5;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

- bepaalt dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
  • bepaalt dat de benadeelde partij:
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding
  • bepaalt dat de benadeelde partij:
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij:
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 4], wonende [adres 2], niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

schadevergoeding

  • bepaalt dat de benadeelde partij:
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. G.A. Versteeg en
mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.
Buiten staat
Mrs. S. Taalman en G.A. Versteeg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. De griffier is evenmin in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
In de zaak met parketnummer 08/760117-14:
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer 2014049290, opgemaakt d.d. 11 september 2014.
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 53, onder meer inhoudende:
Ik, verbalisant, [verbalisant] ([nummer]), hoofdagent van politie Regiopolitie
IJsselland, verklaar het volgende:
Tussen 11 juni 2014 omstreeks 02:00 uur en 11 juni 2014 omstreeks 02:20 uur, heb ik
een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Op woensdag 11 juni 2014 was ik in dienst voor de noodhulpdienst in de gemeente
Zwolle. Ik was gekleed in onopvallend dienstuniform en reed in een onopvallend
dienstvoertuig.
In verband met een verdachte situatie rondom de binnenstad van Zwolle reed ik
omstreeks 02:10 uur over de Luttekestraat te Zwolle. Vanuit de richting
Burgemeester van Roijnensingel zag ik een Chinees, Indonesisch uitziende vrouw mij
tegemoet komen fietsen. Ter hoogte van het Politiebureau aan de Luttekestraat
passeerden wij elkaar.
Op het moment van passeren dacht ik deze vrouw te herkennen als zijnde mevrouw
[verdachte] uit de briefing van Zwolle welke mij werd aangeboden aan het begin van
mijn dienst. Ik dacht haar te herkennen omdat ze duidelijk het Chinees, Indonesisch
uiterlijk had. De persoon die mij passeerde had het volgende signalement,
  • Chinees/Indonesisch uiterlijk
  • licht orange/roze trui
  • iets van blauw
  • klein van postuur
  • kleinere fiets
Kort hierop hoorde ik dat er omstreeks 01:55 uur in de centrale hal van het
hoofdbureau te Zwolle een brandje was gesticht. Op de camerabeelden was te zien dat
dit was gedaan door een lichtgetinte vrouw, welke werd herkend als zijnde mevrouw
[verdachte].
Op het hoofdbureau aangekomen heb ik, verbalisant [verbalisant], printjes van deze
camerabeelden uitgekeken en herken ik de persoon als zijnde de persoon die ik over
de Luttekestraat heb zien fietsen.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pagina 63, onder meer inhoudende:
(…)Hierbij doe ik aangifte van kennelijk met opzet gepleegde brandstichting van mijn woning, adres [adres 1] te Zwolle, gepleegd in de nacht van dinsdag 10 juni 2014 op woensdag 11 juni 2014. Ik lag op het moment dat er brand uitbrak op de tweede verdieping in mijn bed. Ik ben genoemde nacht gewond uit mijn woning gehaald door de brandweer en ben lange tijd opgenomen geweest in Brandwondencentrum in Beverwijk en in het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam. Op dit moment ben ik nog steeds revaliderende in het revalidatiecentrum in Amsterdam.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pagina 65 e.v., onder meer inhoudende:
(…) Ik werd gelukkig wakker en ik zag smerige bruine rook (…). Omdat die rook al door die deur doorkwam ben ik niet uit de slaapkamer naar de gang of wat dan ook, maar ben ik naar het raam in de slaapkamer gegaan. (…) Ik heb mijn hoofd door het raam gestoken (…). En gelukkig stond daar aan de overkant de buurjongen een sigaret te roken, maar ook met mobiel en die heeft onmiddellijk de brandweer gebeld. Die kwam ook snel, maar de seconden tellen. Ik zag bij wijze van spreken de vlammen al om mij heen en de rook was echt verstikkend. Het laatste dat ik kan herinneren is dat een brandweerladder mijn kant op kwam. Daarna weet ik helemaal niets meer, behalve dan dat ik na een maand op de laatste dag van de intensive care (…) ontwaakte (…).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 78 t/m 79, onder meer inhoudende:
Op woensdag 11 juni 2014 was ik, verbalisant [verbalisant], belast met noodhulpdienst in de gemeente Zwolle. (..)
(…) Na een korte zoekslag in en rond de binnenstad van Zwolle reed ik op een gegeven moment op de [adres 1] te Zwolle. Hier zag ik dat twee kozijnen van [adres 1] in brand stonden. Ik zag als je voor het pand staat dat de rechter ruit van de woning kapot was. (…) Ik weet niet of deze ruit ingegooid was of dat deze kapot gesprongen was door de brand. Of de linker ruit ook kapot was weet ik niet. Ik zag dus twee kozijnen van de eerste verdieping in brand staan. De brand begon naar mijn inziens onder aan de kozijnen en kroop via de zijkanten omhoog. (…)
Tegelijkertijd hoorde ik, verbalisant [verbalisant], een persoon schreeuwen vanuit het pand welke in brand stond. Deze persoon stond uit een raam te schreeuwen vanaf de tweede verdieping. De persoon gaf aan dat hij alleen in de woning aanwezig was. De persoon gaf aan dat hij absoluut zijn woning niet kon verlaten omdat de brand op de eerste verdieping woedde en hij via het souterrain zijn woning moest verlaten. (…)
Toen uiteindelijk de brandweer ter plaatse kwam en een straal water de woning inspoot, hoorde ik, verbalisant [verbalisant] glasgerinkel, op dat moment sloeg de brand buiten het kozijn om naar boven alwaar de hulpbehoevende man stond.
In de directe omgeving waren er geen middelen voor handen om deze man te bevrijden. Diverse collega’s hebben geprobeerd de voordeur in het souterrain open te trappen om eventueel deze man te bevrijden. Dit lukte echter niet. En bestond geen mogelijkheid voor de man om uit zijn raam te springen. Onder het raam stond een hek met grote spijlen met daarop punten.
De brand woedde verder door, en diverse ramen begonnen te kapot te springen waardoor de brand verder om zich heen greep. Op een gegeven moment werd het vuur en de rook zo ernstig dat het er op dat moment op leek dat de bewoner het niet zou overleven. Uiteindelijk kon de brandweer met een ladderwagen bij het raam komen waardoor de man naar buiten werd getrokken. Deze man werd per direct afgevoerd naar het ziekenhuis. (…)
Een proces-verbaal van bevindingen bevelvoerder brandweer, pagina 81, onder meer inhoudende:
(..)
Ter plaatse troffen wij daadwerkelijk een woningbrand aan bij het adres [adres 1].
(…) Met het gezicht naar het pand toe, zag ik twee grote ramen.
Bij beide ramen op de 1e verdieping waren aan de buitenkant vuurverschijnselen zichtbaar, aan de rechter zijde meer dan aan de linkerzijde.
Het rechter bovenraam (raam bestond uit twee delen) was reeds kapot, de brand was daar reeds uitslaand. (…)
een proces-verbaal van verhoor van [getuige], pagina 85 t/m 86, onder meer inhoudende:
Ik werk in café “[café]” gevestigd aan de [adres 5] te Zwolle. Op woensdag 11
juni 2014 sloot ik omstreeks 03.10 uur het cafe. Ik liep vervolgens naar mijn
woning aan de Assendorperstraat te Zwolle. Ik liep met de telefoon in mijn hand wat
op internet te bekijken. Toen ik op de [adres 1] liep hoorde ik een geluid wat mij
deed denken alsof iemand steentjes tegen een raam aan gooit of iets dergelijks. Het
volgende moment zag ik dat er voor mij aan de rechterhand brand in een woning was.
Ik zag dat de gordijnen in de brand stonden. Ik heb meteen 112 gebeld. (..)
Ik zag dat de bewoner van het pand op de bovenste etage bij het raam kwam. Ik zag en
hoorde dat de man het pand niet uit kon. (..)
Een proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 128 e.v., onder meer inhoudende:
Op donderdag 19 juni 2014 omstreeks 13.00 uur heb ik in samenwerking met collega [verbalisant]
van de recherche Zwolle een tweede onderzoek verricht in een woning aan de
[adres 1] te Zwolle in verband met het feit dat deze woning in brand had
gestaan.
(…) Bij binnenkomst zag ik dat links in de hoek naast de voordeur een brandhaard zitten. Ik zag dat daar enkele stukken karton lagen die gedeeltelijk verbrand waren. In deze hoek trof ik ook de brievenbus aan. Het verbrande karton lag binnen onder de brievenbus ingang op de vloer en een klein gedeelte op een plastic blik. Ook zag ik dat een tafeltje die bij de brievenbus stond aan de onderzijde verbrand was. Deze brandhaard was separaat van de woningbrand die op de eerste verdieping had plaatsgevonden. Ik vermoed dat er brandend karton door de brievenbus naar binnen is gedrukt. Verder trof ik nog een verbrand opgerold papiertje aan. Al het papier heb ik veiliggesteld en zal nader op sporen worden onderzocht. In de omgeving van deze brandhaard trof ik geen elektrische aansluitingen aan, waardoor ik een brand door een elektrisch mankement uitsluit. Gezien het aantreffen van dit verbrand karton vermoed ik dat hier al dan niet opzettelijk vuur is aangebracht of achtergelaten. Verder trof ik in de omgeving van deze brandhaard geen bijzonderheden aan.
(..)
een mutatierapport, pagina 132, onder meer inhoudende:
(..)
Plaats voorval: [adres 1]
(…) Samen met tactisch rechercheur [verbalisant] opnieuw een onderzoek ingesteld in de door brand getroffen woning. Aanleiding hiervoor was een door de verdachte afgelegde verklaring, waarin zij zou hebben bekend dat zij in de woning brand had gesticht. Dit zou zij hebben gedaan door, vanaf de buitenzijde, via een geopend schuifraam een gordijn in brand te steken. Onderzoek zou deze verklaring mogelijk kunnen ontkrachten dan wel bevestigen. (…)
Het zou gaan om het, vanaf de buitenzijde van de woning gezien, linker schuifraam op de eerste woonlaag (woonkamer) . De woonkamer was aan deze zijde voorzien van twee schuiframen. Tijdens mijn onderzoek waren deze schuiframen gesloten. Fysiek gezien, bleek het mogelijk om via handreiking door het geopende schuifraam (het linker raam vanaf buiten gezien) een eventueel daar hangend gordijn in brand te steken (dit werd door ons proefondervindelijk vastgesteld).
(…)
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 133 e.v, met bijgevoegd beeldverslag van de camerabeelden, onder meer inhoudende:
De locatie van de camera betreft de [adres 7] met de kruising Kamperstraat en stond gericht op de openbare weg Blijmarkt/Luttekestraat. Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat op woensdag 11 juni 2014 te 02.07:47 uur een persoon in beeld verscheen met een fiets. Ik zag dat de persoon vanuit de richting Luttekestraat kwam en vervolgens afstapte op de openbare weg de [adres 1] te Zwolle.
Ik, verbalisant [verbalisant], herkende aan de hand van de bewegende camerabeelden dat deze persoon ambtshalve bekende verdachte:
[verdachte] (vrouw), geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
betrof. (…) De verdachte [verdachte] droeg een roze jas met witte vlakken onder haar beide mouwen. Daarnaast droeg zij een donkere broek en een blauwe grote rugtas. (…) Het was mij, verbalisant [verbalisant], (…) bekend dat zij een getinte huidskleur heeft, van Zuid-Koreaanse komaf is en zwart lang heeft. (…)
Ik zag dat de verdachte haar fiets neerzette naast het pand die ik herkende als het pand van de Stadsbakker, gelegen aan de Blijmarkt 8 te Zwolle. Ik zag dat de verdachte een handeling verrichtte waaruit ik kon opmaken dat zij vermoedelijk haar fiets afsloot. Ik, verbalisant, zag haar vervolgens de [adres 1] in lopen in de richting van de [adres 1].
De verdachte [verdachte] is vervolgens van 02.08:12 uur tot en met 02.46:28 uur uit beeld.
De verdachte komt na 02.46 uur vervolgens diverse malen weer terug bij haar fiets.
Om 02.51 uur is te zien dat de verdachte een goed bij haar fiets weghaalt en
meeneemt, echter is niet te zien wat ze precies pakt. (…) Ik, verbalisant [verbalisant] zag dat de verdachte vervolgens weer in de richting van de [adres 1] liep en zich dan bedenkt. Vervolgens is te zien dat de verdachte [verdachte] richting de Luttekestraat loopt en dan 1,5 minuut uit beeld blijft.
Vervolgens komt zij terug en loopt dan weer de openbare weg de [adres 1] in en verdwijnt uit beeld. Om 02.54 uur, komt de verdachte wederom terug bij haar fiets om wat te pakken en is te zien dat ze vervolgens weer terug loopt, de [adres 1] in. Om 03.08 uur komt de verdachte terug in beeld en is te zien dat zij naar haar fiets loopt. Ze pakt vervolgens haar fiets, fietst een rondje over de openbare weg en vertrekt te 03.09 uur vervolgens in de richting van de Luttekestraat en verdwijnt dan uit het beeld. Om 03.12 uur komt er een melding binnen bij de meldkamer dat er een uitslaande brand is bij de woning aan de [adres 1] te Zwolle. (…)
een proces-verbaal van bevindingen met beeldverslag camerabeelden [bedrijf 2], pagina 146 e.v., onder meer inhoudende:
Door mij, verbalisant [verbalisant], zijn de reeds veiliggestelde bewegende beelden
bekeken van de camera vanuit de [bedrijf 2], gevestigd met de voorzijde aan de
Potgietersingel 1 te Zwolle en met de achterzijde van de winkel aan de [adres 6]
te Zwolle. Aan de achterzijde van het pand is een camera gevestigd dat beeldopnamen
maakt door de glazen toe-/uitgangsdeuren en zodoende een gedeelte van de Openbare
weg de [adres 1] registreert. Ik, verbalisant, zag dat er geen datum en tijd werden
geregistreerd. De camerabeelden zijn opgeslagen in losse video-bestanden, waardoor
het moeilijk te bepalen is wat zich wanneer afgespeeld heeft.
Aan de hand van de bewegende beelden is door mij, verbalisant [verbalisant], het volgende bevonden:
Foto 1, 2, 3:
Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat [verdachte], (die ik ambtshalve herken aan
haar kleding van de eerder uitgekeken camerabeelden van de [adres 7]), langs
de winkel [bedrijf 2] liep in de richting van het pand waar later de woningbrand
was, adres [adres 1] te Zwolle. Ik zag dat zij het trottoir volgde in de richting
van het pand. Op de achtergrond zag ik een fietser passeren met een krat voorop de fiets en met een wijdere jas aan. Aan de hand van de camerabeelden van de camera van [bedrijf 3],
locatie [adres 7], werd het tijdstip van de opname op 02.08 uur vastgesteld;
het moment dat de fietser schuin overstak en de [adres 1] in fietst.
Foto 4,5,6,7:
Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat de verdachte [verdachte] een vierkant goed in haar
rechterhand hield. Ik zag dat de verdachte de winkel [bedrijf 2] passeerde en in de
richting van het pand [adres 1] liep. Ik zag dat zij het in haar rechterhand
hield. Het is goed mogelijk dat dit gezien de vorm en formaat een stuk papier/karton
betrof, echter is dit niet uit de bewegende camerabeelden op te maken. Ook de
hoeveelheid is niet goed vast te stellen, doordat de camerabeelden niet scherp genoeg
zijn.
Foto 8, 9, 10:
Ik, verbalisant [verbalisant], zag twee fietsers over de [adres 1] fietsen vanuit de
richting [adres 5] de [adres 1] in. Aan de hand van de camerabeelden van de
camera van [bedrijf 3], locatie [adres 7], is het tijdstip 03.07 uur vastgesteld
dat de genoemde fietsers de [adres 1] in fietsen. Het is goed waarneembaar dat deze
twee fietsers gelijk opfietsen en vermoedelijk bij elkaar horen.
De verdachte [verdachte] liep met het passeren van deze fietsers in de richting van
haar fiets.
Foto 11, 12, 13:
De twee fietsers passeerden de verdachte [verdachte]. Na enkele passen bleef de verdachte op de openbare weg de [adres 1] staan en draaide zij zich om. Op de beelden is te zien is dat de verdachte keek in de richting van de straatzijde waar [adres 1] zit gevestigd. Vervolgens is te zien dat de verdachte [verdachte] weer omdraaide en doorliep over de openbare weg, in de richting van haar fiets. Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat de verdachte met een grote passen wegliep in de richting van haar fiets.
Foto 14, 15, 16, 17, 18:
Direct nadat de verdachte [verdachte] uit beeld verdween, (na foto 11) is te
zien dat het monotone grijze beeld van de cameraopname verandert van kleur en de
gevel aan de overzijde van de straat (overzijde van het perceel waar de woningbrand
is geweest) fel op kleurt en er speling is van wakkerend licht.
(..)
Overig:
Vervolgens is te zien dat er een manspersoon met een fiets de straat inliep. Gezien
het bellen na ontdekking van de brand betreft dit vermoedelijk de melder. Kort hierop
kwam een onopvallend dienstvoertuig van de politie en twee opvallende
politievoertuigen ter plaatse.
Bij1agen:
De genoemde foto-afdrukken zijn als fotobijlage gevoegd achter dit proces-verbaal
van bevindingen. Daarnaast werd plattegrond van een kaart (bron: google.maps)
bijgevoegd als bijlage.
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 341, onder meer inhoudende:
Ik, verbalisant, [verbalisant] ([nummer]), brigadier van politie Regiopolitie
IJsselland, verklaar het volgende:
Tussen 11 juni 2014 omstreeks 20:15 uur en 11 juni 2014 omstreeks 21:00 uur, heb ik
een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Op woensdag 11 juni 2014, werd door mij, verbalisant [verbalisant], de fouillering van
de verdachte [verdachte] bekeken, nadat zij na haar aanhouding overgebracht was naar
het hoofdbureau van de politie Zwolle en hier aangekomen was.
Verdachte : [verdachte] (vrouw), geboren op [geboortedatum]
1987 te [geboorteplaats]
Kleding:
(..) Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat de verdachte [verdachte] een roze jas had, met witte
vlakken onder de linker en rechtermouw en voorzien van diverse ritssluitingen.
Verder trof ik een donkerblauwe broek aan en schoeisel (laarsjes)
Daarnaast trof ik, verbalisant, een zwart vest aan. In de rechterzak van dit vest zag ik ontbrande lucifers zitten.
(..)
Lucifers en aanstekers:
In de fouillering zag ik, verbalisant [verbalisant], een doosje lucifers met het opschrift Säkerhets Tändstickor, en een zwarte Zwaluw afgebeeld. Daarnaast trof ik drie aanstekers aan, een gele, een zwarte en een paarse.
(..)
Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 559 e.v., onder meer inhoudende:
(..)
V:Maar daar heb je toch recht op toch? Maar de [adres 1]
A: kijk, ik kan het nu wel vertellen. De vorige keer toen ik was verhoord, was dat de
reden geweest. Mijn ouders waren nog thuis en hebben over gehad. De laatste keer
toen ik het huis uit was gegaan, een knallende ruzie over verdriet. Dat ik mijn ouders
en de psychologen beloog. Ook bij de politie en uitgescholden. Niet daarbuiten. Niet
iedereen maar er kwam ook ter sprake dat de psycholoog [naam 5] (fonetisch)...en
(onverstaanbaar). Dat betreft dat. Op de fiets...ik kwam in ieder geval van de Onze
Lieve Vrouw Basiliek. Eerst was ik helemaal niks van plan. Eerst fietste ik er naar
toe...ik wil naar die basiliek, nog een keer naar toe...en...ik doe het niet. Toen nog een
keer, ik doe het niet. Toen ben ik zeg maar...dus...in ieder geval, ik checkte. Dus toen
reed ik door. Ook, ik checkte, zeg maar of er mensen waren. Twee keer checkte ik
ook. Daar is een café tegenover. Een keer toen ik, volgens mij
(onverstaanbaar)...gezien mij staan. Belachelijk. Maar goed, daar stonden ook een
paar mensen. Dus ik kon daar niks doen, zeg maar. Toen ben ik doorgefietst en daar
was de café geweest en hebben mensen mij gezien. En toen mensen ook op het
terras, rechts...van dat café. Nou ja, toen niks vermoeden. Dus ik heb een kaars en
ben ik daar naar toe gefietst. En ik weet niet of...(onverstaanbaar)...ik weet niet of
mijn ouders gezien heeft...het kan best zijn, maar misschien ouders andere keer.
Toen heb ik de fiets daar neergezet tussen de bakken. En...wat is dat ook alweer?
Maakt niet uit, maar (onverstaanbaar). Maar toen ben ik het trapje afgelopen en
woont ze op de derde verdieping. Daar woont ze nog, maar goed. En tien heb ik, in
ieder geval kort uitgelegd, mijn handen door de brievenbus. Nee, niet mijn handen
door de brievenbus, maar in ieder geval door de brievenbus, heb ik met lucifer eerst
gebeurd. Het hout...niet meer aan stond...aan te steken. Daarna met een stukje touw
wat ik van de politie nog overhad met zo’n stukje karton en dan aansteken. En mijn
tas had ik bevestigd. Ik dacht, als ik nou dat stukje touw aansteek, dan kan
ik...(onverstaanbaar)...daarmee iets meer bereiken. Ik had een ander stukje hout,
maat het hout vat totaal geen vlam. Dus was een anti vuurvlam eroverheen. En toen
heb ik dat stukje karton ook nog geprobeerd en dat viel in die woning, precies achter
die deur van die ...brievenbus van die deur. Toen een stukje karton ook nog
geprobeerd. Dat lukte niet, het ging uit. (onverstaanbaar)...toen toch maar
doorgezet. Ik had nog een beetje diep woede van zwaar verleden, mijn ouders aan de
deur. En hulp die ik had gevraagd. Tijdelijk gewoon uit. Er zijn mensen die, als het een
keer gebeurd, dan zijn we gewoon samen. Zo zitten die mensen in elkaar. Zo was er
dus niks gelukt en ben ik weggegaan. Later haalde ik karton geloof ik. Maar goed, nu
zit ik al dat ik bezig was. Maar goed laat maar. In ieder geval, maakt niet uit. Dus het
touwtje van de politie kwam...mijn voetsporen, laarzen die ik aan had...had ik aan.
Maar hij eh...vingerafdrukken en het zijn kakkers. Heb ik ook ramen ingegooid. En
toen in ieder geval, toen was iets ver gegaan. Op een gegeven moment is, twee of
drie keer ben ik teruggekomen en eigenlijk iets van ook van, laat maar. Toen ben ik
twee keer teruggekomen en lukt het weer niet. Had ik weer geprobeerd...met
lucifers. Het lukt weer niet. En later toen de derde keer, weer een keer geprobeerd.
Maat op een gegeven moment liep ik daar en toen zag ik dat het raam open stond.
Dus een keer toeval...een keertje. En toen dacht ik nou dan kunnen mensen naar
binnen gaan eigenlijk (onverstaanbaar)...maar goed, dat is mijn zorg niet. Nou en
toen...ik weet niet op een gegeven moment van weg, maar toen ben ik zo om het
hekje gelopen en bent ik heen gegaan, over het hekje, van de buren. En toen liep ik
zo naar het raam en in principe...hee, een gordijn. Een paarse gordijn. Tsjik...tsjik...zo
onder gehouden en ging die aan. Ik zelf terugduwen en toen snel weer teruglopen,
weglopen. En ja...niet omgekeerd, in de hoop dat het aan zou gaan. Ik ben naar de
fiets gelopen en verder weet ik niet meer. En op een gegeven moment toen ik
omkeek, was een zo groot vlam en sloeg het ook tegen het raam. Een soort waauw
en ook een soort overwinning, euforie of zoiets. Yes...en toen pak ik de fiets en reed
ik weg. (..)
(..)
V: Nou, er staan maar een paar vragen op. Er staan niet alle vragen op. Er staan nog wel
meer dingen op, maar jij zet je fiets neer. Je zegt, twee keer. Je zet je fiets tussen de
bakker en dat biologische winkeltje, zeg je. En dan ga je twee keer. En wat...wat ga je
dan doen, twee keer?
A: Ehm...nee, zo moet je niet vragen, Ik ben er naar toe gelopen en
heb...(onverstaanbaar)...maar ik heb gewoon door de brievenbus in de deur, gewoon
geprobeerd het hout in die hal aan te steken
V: En waar was dat? Bij wie?
A: (zit nog steeds voorovergebogen)...[slachtoffer 2] (fonetisch)
V: En welk adres heb je dan over? Ik denk dat ik het wel weet, maar....
A: [slachtoffer 6]
V: [slachtoffer 6] (fonetisch)
A: Nee, [slachtoffer 2]...ja...meneer [slachtoffer 2], die daar woont
V: Meneer [slachtoffer 2] die daar woont
A: [slachtoffer 6]
V: Oh sorry, [slachtoffer 6] die daar woont. Dus dan ben je bij [slachtoffer 2] en dan probeer jij,
versta ik het goed? Met een stuk hout...zei jij nou?
A: Nee
V: Nee?
A: Dat is bij de [adres 1]...(onverstaanbaar)
V: Oh ja. Heel goed, de [adres 1]
A: Maat dat weet ik niet meer
V: Dan ga je naar de brievenbus en daar wil je wat aansteken
A: Ehm...door de brievenbus, in de deur heb ik eh.Jucifer aangestoken met een stuk
hout. (..)
(..)
V: En dan heb je het touwtje in de brievenbus. En dan doe je weer wat. Dat heb je net
verteld
A: Dat was het laatste toch? Ik deed eerst lucifer. Dan met karton. Daarna het touw
tussenin. Maar ik geloof, het touwtje erna
V: de volgorde weet je niet meer hè
A: Maar ik begin altijd met (onverstaanbaar)...lucifer. En dan karton. Dus ik ben twee
keer weggefietst. Weer terug. En dan met een touwtje...ook nog. En toen zag ik heel
veel vlammen uit het raam. Heb ik nooit gezien. En hadden ze me opgepakt voor
(onverstaanbaar)...
(..)
V: Dat kan, dat kan. Maar ik begrijp van jou, dat we eerst benoemen. Hier zit de
voordeur. De brievenbus, daar heb jij een touwtje doorheen gedaan. Dat is niet
aangegaan. Bij de brievenbus heb je karton naar binnen gedaan. Wat heb je met het
karton gedaan? Gewoon er doorheen gestopt? Heb je van te voren nog wat mee
gedaan?
A: Ik heb het aangestoken tot ik een kleine vlammetje zag en karton is nat. En ook
karton vat niet snel vlam en gaat weer uit. Dat heb ik toen door de brievenbus
gegooid...in rook dat het anders zou vatten. ...(onverstaanbaar)...
Vs Dus dat was de brievenbus. En daarna heb je het raam...boven...
A: ...heb ik ook gedaan ja. Heb ik zo...(strekt rechterarm omhoog)...in ieder geval, ik
probeerde met karton het aan te steken. Maar het karton ging uit
V: En hier, heb je bij het raam boven de voordeur, heb je het gordijn...heb je bij de
buren gestaan, zeg jij. Aan de linkerkant van de voordeur. En daar heb jij een gordijn
gepakt uit het raam wat een klein stukje open is. En dat heb je aangestoken met een
aansteker. Met welke aansteker heb je dat gedaan?
A: Paarse (..)
In de zaak met parketnummer 08/165364-13:
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04ZN 2013064676, opgemaakt op (d.d.) 1 oktober 2013.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] namens [bedrijf 4], pagina 1 e.v, onder meer inhoudende:
(…) Op zaterdag 3 augustus 2013, omstreeks 16.50 uur zag ik dat een vrouw de winkel in liep. (…) Ik zag vervolgens dat de vrouw weer een stropdas pakte. (…) Ik zag dat de vrouw met het hemdje en de stropdas naar de kleedkamer achterin de winkel liep. Ik zag dat de vrouw ongeveer 3 minuten later weer terug kwam. (…) Ik vroeg aan de vrouw: “Mag ik de stropdas terug.” Ik hoorde dat de vrouw zei: “Ik heb geen stropdas, die heb ik teruggehangen.” (…) Ik hoorde dat de vrouw zei dat ze de stropdas wel had. Ik zag dat de vrouw de stropdas uit de rugzak, die zij met zich voerde, haalde. (…) De stropdas is van het merk [bedrijf 4] en heeft een waarde van 60 euro. (…)
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 6 e.v., onder meer inhoudende:
(…) Ik ging daarom daarna naar [bedrijf 4] Mode (…). Hier pakte ik een overhemd en een stropdas. Ik liep de paskamer in en stopte de stropdas in mijn rugtas. Ik liep de winkel weer in en gaf het overhemd terug. De vrouw van de winkel vroeg of ik de stropdaas ook wilde teruggeven. Ik zei dat ik geen stropdas had. Ik hoorde dat de vrouw toen zei dat ze de politie moest bellen. Ze belde vervolgens de politie. Ik ben op de trap gaan zitten. Ik heb de stropdas uit mijn tas gepakt en aan de vrouw gegeven. (…)
In de zaak met parketnummer 08/187378-13:
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL0400 2013087728, opgemaakt op (d.d.) 17 oktober 2013.
Een proces-verbaal van aangifte van [naam 6] namens [kledingwinkel] Zwolle, proces-verbaal nummer PL04ZN 2013087728-1, onder meer inhoudende:
(…) Vandaag, woensdag 16 oktober 2013 omstreeks 15.55 uur was ik ook aan het werk. (…) Ik hoorde op een gegeven moment dat de beveiligingspoortjes piepten en toen ik keek zag ik dat er een jongedame de winkel uitliep. (…) Mijn collega [naam 7] stond vlak bij de uitgang en heeft het meisje aangesproken. (…)
[naam 8] is vervolgens de politie gaan bellen. [naam 8] kwam vervolgens terug en zei dat de politie onderweg was. Hierop hoorde ik het meisje zeggen dat ze wel gestolen had. (…)
Toen we op kantoor waren heeft het meisje haar excuses aan mij aangeboden en ik zag dat ze mij twee shirts gaf. (…) Dit betroffen een bordeaux rood shirt met een winkelwaarde van 8.95 euro en een zwart shirt met een winkelwaarde van 12.95. (…)
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, proces-verbaal nummer PL04ZN 2013087728-6:
(…) Wil je me vertellen wat er gebeurd is?
Ik heb gestolen, twee kledingstukken. Een singlet en een t-shirt. (…)

Voetnoten

1.
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens Politie Oost Nederland, pagina 22 t/m 23.
3.De door verdachte ter terechtzitting van 12 maart 2015 afgelegde verklaring.
4.Proces-verbaal van aangifte van [naam 2], pagina 43 t/m 44.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 45.
6.Proces-verbaal van sporenonderzoek met fotobijlage, pagina 46 t/m 52.
7.Snapshots, pagina 55 t/m 59
8.Proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, pagina 60 t/m 62.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 407 en 408.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] met bijlage, pagina 174 t/m 178.
11.De door verdachte ter terechtzitting van 12 maart 2015 afgelegde verklaring. Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 453.
12.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4], pagina 181 t/m 184.
13.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5], pagina 227 t/m 229.
14.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6], pagina 270 t/m 271.
15.Schriftelijke bescheiden, te weten email/facebook berichten/brieven, pagina 186 t/m 226, 229 t/m 263 en 273 t/m 303
16.Processen-verbaal van bevindingen, pagina 266 en 267 en 304 t/m 306, 371 t/m 372, 373 t/m 374. Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], pagina 174 en 175. Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pagina 67 en 68.
17.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 457 t/m 462.
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 478 t/m 483. De door verdachte terechtzitting van 12 maart 2015 afgelegde verklaring.
19.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 486 t/m 500.
20.Proces-verbaal van aangifte van [naam 3] namens [bedrijf 1] B.V. en [winkel], met bijlagen, pagina 3 t/m 15.
21.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8], pagina 16 en 17.
22.Proces-verbaal verhoor van verdachte, pagina 18 t/m 20.