Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
Wet Studiefinanciering (WSF) afgerond € 795,- per maand bedraagt. Zij ontvangt een basisbeurs en een aanvullende beurs van in totaal afgerond € 466,- per maand. Haar aanvullende behoefte bedraagt € 329,- per maand. Zij heeft een bijbaantje waarmee zij gemiddeld € 139,- netto per maand verdient. Daarnaast ontvangt zij een rentedragende lening. Deze lening geldt echter niet als inkomen. Zij acht het redelijk haar behoefte aan een bijdrage van haar vader in de kosten van levensonderhoud en studie vast te stellen op € 200,- per maand. De vader heeft voldoende draagkracht voor die bijdrage.
4.Het verweer
Na het overlijden van de moeder is de vader na enige tijd getrouwd met mevrouw [B]. In april 2013 zijn [verzoekster] en haar zus [C] tegen de wens van de vader gaan wonen bij de heer en mevrouw [D]. De vader heeft sindsdien met [verzoekster] weinig tot geen contact. Met [C] heeft de vader inmiddels wel weer een goed contact. Gezien de slechte verhoudingen tussen de vader en [verzoekster] acht de vader het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om een onderhoudsbijdrage vast te stellen. Hij vindt het wrang dat [verzoekster] geen contact met hem wil, maar wel een financiële bijdrage van hem vraagt.
De inkomsten die [verzoekster] geniet, verminderen haar behoefte. Volgens de vader dient de behoefte te worden vastgesteld op de niet rechtens afdwingbare ouderbijdrage. Deze ouderbijdrage bedroeg € 59,62 per maand, maar is door verlegging van het peiljaar nader vastgesteld op nihil. Het is voor [verzoekster] mogelijk om voor haar studie een lening af te sluiten. Die lening is een investering in de toekomst. Daarnaast heeft [verzoekster] haar deel van de erfenis van haar moeder ontvangen en heeft zij recht op zorgtoeslag. Wellicht ontvangt zij daarnaast nog een stagevergoeding. Zij kan volledig in haar behoefte voorzien. Dat mag van haar overigens ook worden verwacht.
De vader ontvangt een WIA-uitkering, een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering, een nabestaandenpensioen en een zorgtoeslag. De vader en zijn echtgenote hebben schulden en hierdoor ontbreekt bij hem de draagkracht voor een bijdrage. Bovendien zou een eventuele draagkracht moeten worden verdeeld over zijn beide dochters.
De vader voert verweer tegen de tijdens de mondelinge behandeling gedane vermeerdering van het verzoek. Tot slot voert hij verweer tegen de verzochte ingangsdatum.
5.De beoordeling
Dit betekent dat [verzoekster] in haar verzoek tot vaststelling van een dergelijke bijdrage kan worden ontvangen.
Voor een beoordeling met terugwerkende kracht vanaf 17 december 2014 ziet de rechtbank geen aanleiding.
€ 795,- per maand. Blijkens de op de site van DUO voorkomende informatie zijn in deze normbedragen de volgende posten verdisconteerd: (een deel van) het levensonderhoud, de premie ZVW, de studiekosten (studieboeken e.d.) en onderwijsbijdrage (les- of collegegeld). De rechtbank acht het redelijk de behoefte van [verzoekster] te stellen op voormeld bedrag van € 795,- per maand. De door [verzoekster] ontvangen studiefinanciering in de vorm van de basisbeurs en de eventueel door haar te ontvangen aanvullende beurs dienen voor de bepaling van de behoefte in mindering te strekken op het behoeftebedrag, aangezien zij hiermee (deels) in haar eigen behoefte kan voorzien en er van uit mag worden gegaan dat deze beurs niet behoeft te worden terugbetaald.
1 januari 2015 recht heeft op een basisbeurs van € 264,40 en een aanvullende beurs van
€ 200,91. Hierdoor resteert een behoefte van afgerond € 330,- per maand. [verzoekster] maakt daarnaast aanspraak op een rentedragende lening van € 172,- per maand, echter zoals hiervoor reeds overwogen, dient deze lening niet als behoefteverlagend te worden beschouwd.
€ 2.000,- heeft ontvangen. € 400,- daarvan heeft zij gebruikt voor de aanschaf van een laptop en € 1.600,- daarvan heeft zij gebruikt dan wel gereserveerd voor rijlessen. Met dergelijke inkomsten houdt de rechtbank dan ook geen rekening.
De stelling van de vader dat de behoefte van [verzoekster] gelijk kan worden gesteld aan de door DUO vastgestelde ouderbijdrage acht de rechtbank, gelet op het vorenstaande dan ook niet juist.
70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)]op afgerond € 200,- per maand.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [verzoekster] dat [C] afziet van een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie. Uit de door [verzoekster] overgelegde, schriftelijke verklaring van [C] blijkt dit niet. De rechtbank concludeert uit die verklaring dat [C] op dit moment weliswaar geen aanspraak maakt op een onderhoudsbijdrage van haar vader, maar dat zij met haar vader in gesprek wil over een toekomstige bijdrage. De vader heeft hierover verklaard dat ook [C] een bijdrage van hem wenst, maar dat zij de uitkomst van deze procedure afwacht. De rechtbank houdt er dan ook rekening mee dat de vader binnenkort door [C] wordt aangesproken op zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens haar. Dit betekent dat de vader van zijn draagkracht € 100,- per maand beschikbaar heeft voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoekster].
per maand met ingang van 26 januari 2015 (de datum van indiening van het verzoekschrift). Het meer of anders verzochte wijst de rechtbank af.
6.De beslissing
26 januari 2015 op € 100,- (honderd euro) per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;