7.1De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een snackbar en een Chinees restaurant, waarbij verdachte de aanwezige personeelsleden heeft bedreigd met een op een wapen gelijkend voorwerp. Daarbij heeft verdachte bij de snackbar € 190,-- buitgemaakt. Bij het Chinees restaurant heeft hij geen geld buitgemaakt, zodat het zijns ondanks bij een poging is gebleven. Dit zijn hele ernstige feiten. Het spreekt voor zich dat op deze manier uitgevoerde overvallen voor de slachtoffers een traumatische ervaring is.
De rechtbank constateert dat geen sprake is geweest van een impulsieve daad, maar van een weloverwogen besluit van verdachte. Verdachte heeft op de dag van de overval op zijn geplande vluchtroute een broek en jas neergelegd, zodat hij deze aan kon trekken en er sprake was van een ander signalement. Verdachte had geld nodig en heeft bedacht het geld op deze manier te verkrijgen. Verdachte heeft daarin een volstrekt verkeerde belangenafweging gemaakt. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte een elektrisch stroomstootwapen voorhanden gehad.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het Pro Justitia rapport d.d. 27 mei 2015 over de persoon van verdachte opgemaakt door drs. M.A. Westerink - Hetebrij, GZ-psycholoog;
- het Pro Justitia rapport d.d. 27 mei 2015 over de persoon van verdachte opgemaakt door drs. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 juni 2015 opgemaakt door G. Batterink en
- het uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 13 april 2015.
Uit de psychologische en psychiatrische onderzoeksrapporten komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis, beginnend in de kinderleeftijd, die ernstig van aard is. Tevens vertoont verdachte problematische agressie-impulsregulatie en een zorgelijke emotionele, sociale en morele ontwikkeling. Verder zijn er symptomen van dyslexie en cannabisabuse. Daarnaast is sprake van een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Uit de rapporten is voorts gebleken dat verdachte een patroon van wet- en regel overschrijdend gedrag vertoont, waarbij hij zelfbepalend is. Als gevolg van zijn ernstig lacunaire gewetensontwikkeling en gebrekkige empathische vermogens heeft verdachte geen rem op zijn eigen handelen. Gebleken is dat geen sprake is geweest van impulsdelicten, maar dat hij zich steeds had voorbereid. Het reageren vanuit zijn eigen wensen en behoeften draagt tevens bij aan zijn gedrag, waarbij verdachte vanuit krenking en negatieve gedachten en gevoelens overgaat tot de overvallen. Er lijkt een patroon zichtbaar dat verdachte vanuit negatieve gevoelens en gedachten en een gevoel van krenking overgaat tot crimineel gedrag. Alhoewel verdachte zijn handelen ten aanzien van de overvallen heeft gepland, bepalen zijn gedragsstoornis en zijn gebrekkige ontwikkeling mede zijn denkpatroon en belemmeren hem om alle aspecten van zijn handelen te overzien en in zijn overwegingen te betrekken.
Geadviseerd wordt dan ook om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit de rapporten is voorts gebleken dat de kans op recidive groot is, gelet op de lange bestaande gedragsproblemen en de daarmee samenhangende agressieve impulsregulatieproblemen. Daarnaast vergroten de lacunaire gewetensontwikkeling, het gebrek aan empathie, de krenkbaarheid en gevoelens van miskenning de kans op recidive. Ter voorkoming van recidive is het van belang dat verdachte een pro-sociaal netwerk en dagbesteding ontwikkelt, dat wordt voorkomen dat verdachte contact heeft met antisociale leeftijdsgenoten, dat verdachte leert verantwoordelijkheid te nemen en dat zijn copingvaardigheden en stresshantering worden vergroot. Daarnaast moet een verdere positieve ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte worden bevorderd.
De deskundigen adviseren om aan verdachte plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen, omdat verdachte behandeling nodig heeft waarin er sprake is van veel duidelijkheid, verdachte voor langere tijd uit zijn omgeving wordt gehaald en er voor een eventuele terugkeer naar huis met de ouders is gewerkt aan hun opvoedvaardigheden en relatie. Binnen de JJI kan gewerkt worden aan de gedragsstoornis van verdachte – zodat hij zich leert te voegen naar de regels die er zijn en het gezag – en kan er tevens met hem gewerkt worden aan zijn gewetensontwikkeling, empathisch vermogen en het leren hanteren van krenking en leren omgaan met problemen. Tevens wordt geadviseerd om aan verdachte de benodigde hulp op te leggen op die gebieden waar de ontwikkeling van verdachte ernstig is verstoord, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken. Om verdachte langer tijd dwingend optimaal te kunnen behandelen wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Uit de brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 juni 2015, opgemaakt door G. Batterink komt naar voren dat ook de Raad voor de Kinderbescherming adviseert aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten de leeftijd van zestien nog niet had bereikt, zodat de duur van de jeugddetentie ten hoogste twaalf maanden kan bedragen.
De rechtbank concludeert voorts op basis van voornoemde rapporten dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en zal bij de strafoplegging rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen wijzen op een onvermijdelijke keuze voor oplegging van de onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in de rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen.
De rechtbank acht oplegging van een geheel voorwaardelijke PIJ maatregel, zoals door de verdediging is betoogd, thans niet meer aan de orde gelet op het feit dat verdachte eerder verschillende straffen in voorwaardelijke vorm opgelegd heeft gekregen, maar alle straffen uiteindelijk tot een (vordering tot) tenuitvoerlegging hebben geleid, omdat verdachte zich niet hield aan de opgelegde bijzondere voorwaarden, dan wel omdat verdachte een nieuw strafbaar feit had gepleegd. Verdachte heeft zelfs een stroomstootwapen voorhanden gehad en de overval op cafetaria [cafetaria] gepleegd, terwijl hij werd begeleid door de jeugdreclassering én behandeling volgde bij Accare. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen, waarbij de rechtbank in het bijzonder in aanmerking heeft genomen dat het gaat om zeer ernstige strafbare feiten en dat in de reeks van de door verdachte gepleegde strafbare feiten een opbouw naar steeds ernstiger wordende daden zichtbaar is. Gezien de nog jonge leeftijd van verdachte baart dat heel grote zorgen.
Tegen die achtergrond acht de rechtbank - gegeven de advisering van de deskundigen in hun rapporten en de daarop ter zitting gegeven toelichting, waarbij elk van hen zich onomwonden vóór oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft uitgesproken - oplegging van de onvoorwaardelijk PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van twee misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat naast oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen jeugddetentie als strafverzwarende omstandigheid laten meewegen dat verdachte niet in een impuls, maar welbewust tot het plegen van de overvallen is overgegaan. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich kort na de behandeling ter terechtzitting op 8 januari 2015 tijdens de proeftijd wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten. In strafmatigende zin heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Rekening houdend met al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest een passende straf is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd.