4.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Parketnummers 08.770156-14 en 08.952573-14:
Overwegingen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde met parketnummer 08.770156-14 en het onder 1 ten laste gelegde met parketnummer 08.952573-14
Verdachte wordt verdacht van het – kort gezegd – seksueel misbruiken van zijn zus [slachtoffer 1] en zijn broer [slachtoffer 2] gedurende de periode van 1 januari 2003 tot en met [dag voor 18e verjaardag] 2007 toen verdachte minderjarig was en gedurende de periode van [geboortedag] 2007 tot en met 24 maart 2009 toen verdachte meerderjarig was.
Verdachte heeft het seksueel misbruik van zijn broer en zus stellig ontkend.
Uit het dossier is gebleken dat het gezin [achternaam] bestaat uit vader [vader], moeder [moeder], zoons [verdachte] en [slachtoffer 2] en dochters [slachtoffer 1] en [dochter]. Het gezin [achternaam] werd vanaf 2003 begeleid door onder andere hulpverleenster [hulpverlener 1] van Carinova. Tevens werd het gezin begeleid door hulpverlener [hulpverlener 2] van de Stichting Verzorgd.
Op 11 juni 2012 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens een gesprek met [hulpverlener 1] aangegeven dat zij seksueel waren misbruikt door hun broer [verdachte], zijnde verdachte. [slachtoffer 2] heeft de details een dag later getypt en het briefje aan [hulpverlener 1] gegeven.
Verdachte is na het gesprek op 11 juni 2012 uit huis gezet.
Vervolgens hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 29 juni 2012 een informatief gesprek gevoerd met twee bevoegde zedenrechercheurs inhoudende dat zij gedurende een langere periode door hun broer, [verdachte], seksueel zouden zijn misbruikt.
Op 1 maart 2013 heeft de gehele dag een bijeenkomst plaatsgevonden onder leiding van [hulpverlener 2] en [naam 1] (hoofd dienstverlening van de bestuursdienst Ommen – Hardenberg) waarbij alle gezinsleden aanwezig waren, ieder met ondersteuning van een ‘helper’. Tijdens deze bijeenkomst heeft [slachtoffer 1] van verdachte geëist dat hij zijn excuses zou aanbieden voor het seksueel misbruik. Verdachte heeft dit geweigerd en is bij zijn standpunt gebleven dat hij geen seksueel misbruik heeft gepleegd met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Vervolgens heeft [slachtoffer 1] op 16 april 2014 aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte.
[slachtoffer 2] heeft op 1 mei 2014 aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier is gebleken dat - voordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 16 april 2014 respectievelijk 1 mei 2014 aangifte bij de politie hebben gedaan – de beschuldigingen met betrekking tot het seksueel misbruik door [verdachte] meerdere keren uitvoerig en nadrukkelijk onderwerp van gesprek zijn geweest bij verschillende instanties en tijdens verschillende overleggen in het kader van de hulpverlening binnen het gezin [achternaam]. Tijdens deze diverse overlegmomenten – die gedurende een lange periode hebben plaatsgevonden – is reeds de nodige informatie ten aanzien van het seksueel misbruik tussen de betrokkenen gewisseld. Bij deze overleggen waren tevens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (vrijwel) telkens aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van beïnvloeding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat het niet duidelijk is of zij beide hebben verklaard uit eigen wetenschap dan wel van ‘horen zeggen’.
De rechtbank overweegt dit mede tegen de achtergrond van de zeer onrustige, ongestructureerde opvoedingssituatie en de binnen het gezin heersende, afwijkende seksuele moraal, waarover ook verdachte en de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard. Zo zou bijvoorbeeld de vader van verdachte in het bijzijn van de kinderen regelmatig naar porno hebben gekeken. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat ook deze omstandigheden mede van invloed zijn geweest op de inhoud van de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Hoewel beide aangiftes op sommige onderdelen ten aanzien van het seksueel misbruik redelijk specifiek lijken, komen deze aangiftes op andere cruciale onderdelen niet met elkaar overeen. Dat doet afbreuk aan de consistentie en geloofwaardigheid van de aangiftes. Zo heeft aangeefster [slachtoffer 1] uitdrukkelijk verklaard dat het seksueel misbruik langere tijd heeft geduurd - van haar 8e tot haar 15e - , dat ze vaak met z’n drieën waren als het gebeurde en dat [slachtoffer 2] voornamelijk getuige is geweest van het beffen door verdachte van aangeefster, terwijl [slachtoffer 2] daarentegen heeft verklaard dat het seksueel misbruik twee maanden heeft geduurd en hij slechts éénmaal getuige is geweest van het aftrekken en pijpen door [slachtoffer 1] van verdachte. [slachtoffer 2] heeft echter in het geheel niet verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] werd gebeft door verdachte. Ook in het door [slachtoffer 2] zelf getypte briefje heeft hij niet verklaard over het feit dat hij getuige is geweest van het beffen van [slachtoffer 1] door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat door deze verschillen op cruciale onderdelen in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afbreuk wordt gedaan aan de consistentie, gedetailleerdheid en daarmee de geloofwaardigheid van deze aangiftes.
De rechtbank overweegt tevens dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] door diverse artsen zijn onderzocht. Uit de brief d.d. 2 juli 2012 van kinderarts [naam 2] aan de huisarts van [slachtoffer 2] staat vermeld ‘Ook [slachtoffer 2] vertelt deze gebeurtenissen min of meer spontaan, maar wordt wel door zijn zus gecorrigeerd waardoor niet helemaal duidelijk is wat zijn eigen herinneringen zijn en welke die van de zus. Ik heb zijn zus verteld dat zij hem niet teveel moet beïnvloeden totdat het onderzoek door de zedenrecherche heeft plaatsgevonden’.
Dat mogelijk sprake is geweest van beïnvloeding van [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1] blijkt ook uit de formulering in het getypte briefje van [slachtoffer 2] waarin staat: ‘en hij
zou mij hebben gedwongenen om zijn sperma en zijn urine op te drinken en hij
zou mij hebben gedwongenom seks met om met onze pony‘.
Ook [slachtoffer 1] is door kinderarts [naam 2] onderzocht en wel op 1 juli 2012. Uit de medische rapportage van de kinderarts blijkt: ‘Bij [slachtoffer 1] speelt mee, net als moeder, dat ze moeite heeft met het onderscheiden van werkelijkheid en fantasie. Dit viel me in haar verhalen wel op’.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde aangiftes op diverse cruciale onderdelen sterk uiteenlopen en dat - in samenhang met het risico van beïnvloeding door de vele hulpverleningsgesprekken, alsmede tegen de achtergrond van het zeer onrustige gezinssysteem met de heersende afwijkende seksuele moraal, én gelet op de hiervoor genoemde constateringen van de kinderarts over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - niet de conclusie kan worden getrokken dat het ten laste gelegde seksueel misbruik door verdachte wettig én overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte van deze feiten, zoals ten laste gelegd onder 1 en 2 met parketnummer 08.770156-14 en onder 1 met parketnummer 08.952573-14, vrijspreken.
Parketnummer 08.770156-14:
Overwegingen met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde met parketnummer 08.770156-14
Verdachte wordt verdacht van het – kort gezegd – mishandelen van zijn zus [slachtoffer 1] en zijn broer [slachtoffer 2] gedurende de periode van 1 januari 2004 tot en met [dag voor 18e verjaardag] 2007 toen verdachte minderjarig was.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij in de ten laste gelegde periode zijn broer en zus wel eens heeft geslagen en heeft geschopt, dan wel voorwerpen naar hen heeft gegooid. Als gevolg hiervan hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pijn ondervonden en soms ook letsel bekomen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van dit ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Parketnummer 08.952573-14:
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde met parketnummer 08.952573-14.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde – het in het bezit hebben van kinderporno - dient te worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde met parketnummer 08.952573-14.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde – het in het bezit hebben van dierenporno - dient te worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de afbeeldingen en films van dierenporno weliswaar op de laptop van verdachte zijn aangetroffen, maar dat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die deze afbeeldingen op de laptop heeft gezet noch dat hij zich van het bezit van dat materiaal bewust was nu het dossier voldoende aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat de laptop van verdachte niet uitsluitend door verdachte werd gebruikt maar ook door andere gezinsleden. De rechtbank neemt hierbij tevens in overweging dat het dossier eveneens diverse aanknopingspunten biedt om te veronderstellen dat binnen het gezin [achternaam] sprake was van een afwijkende seksuele moraal, waarbij het kijken van diverse verschillende soorten pornosites niet ongewoon was.
Overwegingen met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde met parketnummer 08.952573-14.
Verdachte wordt verdacht van het – kort gezegd – mishandelen van zijn zus [slachtoffer 1] en zijn broer [slachtoffer 2] gedurende de periode van [geboortedag] 2007 tot en met 12 juni 2012, toen verdachte meerderjarig was.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij in de ten laste gelegde periode zijn broer en zus wel eens heeft geslagen en geschopt, dan wel voorwerpen naar hen heeft gegooid. Als gevolg hiervan hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pijn ondervonden en soms ook letsel bekomen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van dit ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.