ECLI:NL:RBOVE:2015:3321

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
ak_14_2458
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtredingen van het Arbobesluit in de asbestverwijdering bij sloop- en renovatiewerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een aannemingsbedrijf, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een opgelegde bestuurlijke boete van in totaal € 48.600,- wegens overtredingen van het Arbobesluit. De boete was opgelegd naar aanleiding van sloop- en renovatiewerkzaamheden aan een stal, waarbij asbesthoudende materialen betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister ten onrechte twee boetes had opgelegd voor dezelfde overtreding en heeft deze boetes vernietigd. De rechtbank heeft de totale boete verlaagd tot € 35.100,-, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat deze boete onevenredig was in verhouding tot de ernst van de overtredingen en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De rechtbank heeft de boete uiteindelijk vastgesteld op € 8.100,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij adequaat toezicht had gehouden en dat de risico's van de werkzaamheden voldoende waren geïnventariseerd. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Arbowetgeving en de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het werken met asbest.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2458

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.G.J. van den Bergh-Volkerink,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van (totaal) € 48.600, - opgelegd.
Bij besluit van 15 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [naam] en [naam]. Namens verweerder zijn verschenen mr. I.E. van Heijningen, E. Apswoude en J.C. Talen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten, voor zover van belang, als vaststaand aan.
Eiseres heeft een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met de eigenaar van de rundveehouderij aan de [adres] ten behoeve van (gedeeltelijke) sloop en renovatie van een bestaande stal en het oprichten van een nieuwe stal. In opdracht van eerder bedoelde eigenaar is ten behoeve daarvan een asbestinventarisatierapport opgesteld door Oosten Project Management (hierna: OPM). In opdracht van eiseres is vervolgens een projectwerkplan asbestsanering opgesteld door TN Sloopwerken B.V. te Scharsterbrug. Eiseres heeft aan laatstgenoemd bedrijf opdracht gegeven de (asbesthoudende) golfbeplating van de oude stal te verwijderen.
2. Aan de boeteoplegging heeft verweerder het door de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 9 september 2013 ten grondslag gelegd. In dit rapport staat dat de inspecteur tijdens zijn inspectie op 25 juni 2013 heeft vastgesteld dat een werknemer van eiseres op een locatie aan de [adres] sloopwerkzaamheden aan een asbesthoudend golfplaten dak van een ligboxenstal ten behoeve van het plaatsen van stalen kolommen heeft verricht, waarbij de golfplaten zwaar zijn beschadigd door bewerking met een hamer, asbesthoudende stukken van de golfplaten op de vloer zijn terechtgekomen en vervolgens door de werknemer zijn opgeruimd, in een plastic zak zijn gestopt en elders op de locatie zijn gedeponeerd.
Het gaat hierbij om de volgende overtredingen, waarbij voor elke overtreding een bepaalde boete is opgelegd:
Boete van € 5.400, - wegens overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit), vanwege het beschadigen van asbesthoudende golfplaten op diverse plaatsen gedurende de werkzaamheden;
Boete van € 5.400, - wegens overtreding van artikel 4.45, eerste lid, Arbobesluit, vanwege het niet zo spoedig mogelijk verzamelen en afvoeren van de afvalstoffen, als gevolg van het bewerken of verwerken van asbest, in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met duidelijk en goed leesbare vermelding dat de inhoud asbest bevat;
Boete van € 900, - wegens overtreding van 4.47c, eerste lid, Arbobesluit, omdat geen schriftelijke melding van de hiervoor genoemde werkzaamheden met asbest of asbesthoudende producten op het kantoor van Inspectie SZW is ontvangen;
Boete van € 5.400, - wegens overtreding van artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit, omdat geen doeltreffende maatregelen waren getroffen ter bescherming van de betrokken werknemer;
Boete van € 5.400, - wegens overtreding van artikel 4.48a, vierde lid, van het Arbobesluit, omdat niet al het aanwezige asbest was verwijderd, voordat met andere werkzaamheden werd begonnen;
Boete van € 900, - wegens overtreding van artikel 4.50, eerste lid, van het Arbobesluit, omdat geen schriftelijk werkplan is opgesteld met daarin maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers;
Boete van € 900, - wegens overtreding van 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit, omdat na de werkzaamheden geen visuele inspectie is uitgevoerd door een bedrijf dat daartoe is uitgerust;
Boete van € 8.100, - wegens overtreding van artikel 4.54d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Arbobesluit, omdat het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van de bouwwerken of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten was respectievelijk waren verwerkt niet werden verricht door een bedrijf dat in het bezit was een certificaat asbestverwijdering;
Boete van € 8.100, - wegens overtreding van artikel 5.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit, omdat voornoemde werkzaamheden niet werden verricht door of onder toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door verweerder of een certificerende instelling;
Boete van € 8.100, - wegens overtreding van artikel 5.54d, zevende lid, van het Arbobesluit, omdat voornoemde werkzaamheden niet werden verricht door een persoon die in het bezit was van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest dat is afgegeven door verweerder of een certificerende instelling.
Volgens verweerder bestaat er, gezien het cumulatieve karakter van de matigingsfactoren, op grond van de Beleidsregel geen aanleiding om de boete te matigen, omdat niet aan de eerste matigingsfactor is voldaan. Eiseres heeft niet aangetoond dat de risico’s van haar werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en dat vervolgens de juiste maatregelen zijn getroffen. Voorts bestaat er geen aanleiding de boete in aanvulling of in afwijking van de Beleidsregel te matigen op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Verweerder stelt in dat verband dat van het ten onrechte stapelen van boetes geen sprake is, omdat het hier gaat om meerdere feiten die los van elkaar begaan kunnen worden en los van elkaar een overtreding opleveren.
3. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte twee boetes heeft opgelegd voor overtreding van artikel 4.45, eerste lid, Arbobesluit en verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2494).
Verder voert eiseres aan dat gelet op het feit dat het hier gaat om een eenmansactie van een werknemer geen sprake kan zijn van overtreding van zowel het vijfde als het zevende lid van artikel 4.54d van het Arbobesluit.
Eiseres betwist verder dat sprake is van overtreding van de artikelen 4:48a, vierde lid, en artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit.
Volgens eiseres valt haar geen verwijt te maken en dient haar om die reden geen boete te worden opgelegd, dan wel dient de boete te worden gematigd. Eiseres heeft voldaan aan de eerste matigingsgrond uit de Beleidsregel. Er is een asbestinventarisatierapport opgesteld en voor verwijdering van de asbesthoudend dakbedekking was een gespecialiseerd bedrijf ingeschakeld. Eiseres heeft gekozen voor een volgorde van werken die in beginsel geen enkel gevaar voor werknemers met zich bracht.
Alle werknemers van eiseres, waaronder de betrokken werknemer, zijn geïnstrueerd en geïnformeerd over de inschakeling van een gespecialiseerd bedrijf voor asbestsanering.
Zij wisten derhalve dat zij zouden moeten afblijven van de dakbedekking van de aangrenzende (bestaande) stal, nu de dakbedekking bestond uit asbesthoudende platen.
Ook de betrokken werknemer wist dat en hij wist bovendien dat er gezondheidsrisico’s waren verbonden aan het beschadigen van asbestgolfplaten zoals hier in geding.
De betrokken werknemer heeft tegen de instructies in gehandeld, ondanks het feit dat van adequaat toezicht sprake was.
Verder acht eiseres het onevenredig dat de boetes worden gestapeld. Eén gedraging van een werknemer, het met een hamer bewerken van asbestplaten, valt ten onrechte uiteen in een tiental overtredingen. Verweerder gaat daarbij voorbij aan het feit dat eiseres wel degelijk maatregelen heeft genomen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers.
Voorts stelt eiseres dat als een parallel met het strafrecht wordt getrokken er sprake is van eendaadse samenloop of in elk geval van een voortgezette handeling als bedoeld in de artikelen 55 en 56 van het Wetboek van Strafrecht (hierna WvSr) en om die reden ten onrechte is overgegaan tot cumulatie van boetes. Voor het geval uitgegaan moet worden van meerdaadse samenloop heeft verweerder in het bestreden besluit geen aandacht geschonken aan de begrenzing van de boeteoplegging door het evenredigheidsbeginsel.
4. Artikel 4.48a, vierde lid, van het Arbobesluit bepaalt dat, voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden, het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten wordt respectievelijk worden verwijderd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou inhouden.
Ingevolge artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust een visuele inspectie uitgevoerd, waarbij wordt vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.
5. Bij de uitoefening van de bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet vastgestelde bevoegdheden past de minister de Beleidsregel arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregel) toe.
In artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel is het volgende bepaald:
Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
1°. indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd, een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandigheden-wetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld en de verdere nodige maatregelen heeft getroffen wordt de bestuurlijke boete gematigd met een derde;
2°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete gematigd met nog een derde; en
3°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
In het verweerschrift heeft verweerder de rechtbank verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en heeft verweerder vermeld één boete van € 5.400, - voor overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit te laten vervallen, alsmede de boete van € 8.100, voor overtreding van artikel 5.54d, zevende lid, van het Arbobesluit te laten vervallen. Daarbij heeft verweerder erkend dat blijkens de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:12) voor artikel 4.45, eerste lid, Arbobesluit slechts één boete kan worden opgelegd en dat, omdat het een eenmansactie betreft, geen sprake kan zijn van overtreding van zowel het vijfde lid als van het zevende lid, van artikel 4.54d van het Arbobesluit.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerders in 6.1 verwoorde standpunt erop neerkomt dat het bestreden besluit is gewijzigd en dat de boeteoplegging met betrekking tot de twee genoemde overtredingen is herroepen. Daardoor is de som van de (totale) boete verlaagd tot € 35.100, -.
6.3
De rechtbank overweegt voorts dat de Afdeling bij uitspraak van 6 mei 2015
(ECLI:NL:RVS:2015:1421) heeft geoordeeld dat beleidsregel 33, vierde lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel arbeidsomstandighedenwetgeving (het huidige artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel) onredelijk is voor wat betreft het cumulatieve karakter van de matigingsgronden.
6.4
Reeds uit het voorgaande (het in de bezwaarprocedure handhaven van een te hoge boete en het onverkort toepassen van het cumulatieve karakter van de matigingsgronden) volgt dat het bestreden besluit onrechtmatig is wegens strijd met het de genoemde bepalingen van het Arbobesluit en met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren.
7. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover daarbij een boete is gehandhaafd van € 35.100, - , in stand te laten.
8.1
Eiseres bestrijdt dat sprake is van overtreding van de artikelen 4.48a, vierde lid, en 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit. Volgens eiseres was er geen reden om het aanwezige asbest in de golfbeplating van de stal te verwijderen, voordat met de andere werkzaamheden zou worden begonnen. Er zouden slechts voorbereidende werkzaamheden worden verricht waarbij geen concentratie asbest vrij zou kunnen komen. Verder voert eiseres aan dat TN Sloopwerken, na de calamiteit waarbij de betreffende werknemer asbesthoudend materiaal heeft beschadigd en elders heeft gedeponeerd, een visuele inspectie heeft uitgevoerd en eerst daarna verder is gegaan met werken.
8.2
Uit de onderliggende stukken is gebleken, en door eiseres wordt niet bestreden, dat het de taak van eiseres was om voorbereidende werkzaamheden (het klaarmaken van ankers voor de staalconstructie) te verrichten ten behoeve van het plaatsen van stalen kolommen voor de nieuwe stal. Uit de onderliggende stukken is verder gebleken dat de kolommen ten behoeve van de nieuwbouw zo dicht tegen de oude stal geplaatst zouden worden dat plaatsing van de kolommen niet mogelijk was zonder beschadiging van de asbesthoudende golfplaten.
Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat een juiste werkvolgorde was geweest om eerst de asbesthoudende golfplaten van de oude stal te verwijderen om plaatsing van de stalen kolommen ten behoeve van de nieuwbouw mogelijk te maken, voordat met andere werkzaamheden een aanvang werd gemaakt.
8.3
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de onderliggende stukken blijkt dat na beschadiging van de asbesthoudende golfplaten er werkzaamheden hebben plaatsgevonden, waaronder in ieder geval de plaatsing van de kolommen, voordat de arbeidsplaats is gereinigd en visueel geïnspecteerd.
8.4
Verweerder heeft derhalve terecht vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 4.48a, vierde lid, en artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit.
8.5
Eiseres bestrijdt de overtreding van de overige aan de boeteoplegging van
€ 35.100,- ten grondslag gelegde bepalingen van het Arbobesluit niet.
8.6
Verweerder was derhalve bevoegd de bestreden boetes op te leggen. Niet in geding is dat de boetebedragen conform de Beleidsregel zijn vastgesteld.
9.1
De rechtbank volgt eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1187), niet in haar standpunt dat sprake is van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling.
9.2
Zoals reeds vastgesteld heeft eiseres alle aan de boete van € 35.100, - ten grondslag gelegde bepalingen van het Arbobesluit overtreden. In artikel 33, tweede lid, van de Arbowet is uitdrukkelijk bepaald dat het niet naleven van een in het Arbobesluit vermeld voorschrift als overtreding kan worden aangemerkt. De betrokken overtredingen hebben niet alle een vergelijkbare strekking en hebben niet betrekking op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Artikel 4.45 ziet op preventie; artikel 4.47c ziet op het toezicht houden op de naleving van de asbestbepalingen in het Arbobesluit; de artikelen 4.48a, 4.50 en 4.51a zien op de bescherming van werknemers en artikel 4.54d, eerste en vijfde lid, hebben betrekking op de deskundigheidseisen aan achtereenvolgens het asbestverwijderingsbedrijf en de toezichthouder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het WvSr.
Reeds omdat de betrokken overtredingen niet alle een gelijke strekking hebben, is geen sprake van soortgelijke overtredingen. Eiseres kan daarom evenmin worden gevolgd in haar betoog dat sprake is van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het WvSr.
9.3
Nu geen sprake is van eendaadse samenloop dan wel een voortgezette handeling, is de cumulatie van de boetes niet om die reden onevenredig.
10.1
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb bij de aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Verweerder kan omwille van de rechtszekerheid en rechtseenheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Om in aanmerking te komen voor een matiging in het kader van de verwijtbaarheid is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij handelingen heeft verricht om overtreding te voorkomen. Er is sprake van het ontbreken van verwijtbaarheid als eiseres alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht mag worden om de overtredingen te voorkomen.
10.2
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 6.3 is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval toepassing van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel leidt tot een onevenredige boete nu weliswaar niet is voldaan aan de factoren 1° en 3°, maar wel is voldaan aan factor 2°. De rechtbank overweegt als volgt.
10.3
Het ontbreken van verwijtbaarheid is niet aan de orde, omdat eiseres niet alles heeft gedaan om de overtredingen te voorkomen. Reeds niet omdat niet is gebleken dat eiseres de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtredingen zich hebben voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd. Het asbestinventarisatierapport van OPM, dat in opdracht van de eigenaar van het betrokken perceel is opgesteld, voldoet in dit verband niet, omdat dit slechts ziet op de sloop en verbouw van de oude stal en niet (mede) op het oprichten van de nieuwe stal in de directe nabijheid van de asbesthoudende platen. Verder heeft eiseres niet gekozen voor een veilige werkwijze door niet eerst de asbesthoudende golfplaten te verwijderen, voordat met de andere werkzaamheden werd gestart. Daarmee is tevens niet voldaan aan matigingsfactor 1°.
10.4
Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn, in het verweerschrift ingenomen, standpunt dat de betrokken werknemer geen duidelijke opdracht had en dat om die reden voorzienbaar was dat ook overige maatregelen door de betrokken werknemer zouden worden getroffen om het plaatsen van kolommen mogelijk te maken. Vast staat dat de arbeidsinspecteur niet ter plekke van de overtredingen is geweest en dat de betrokken werknemer niet is verhoord. Eiseres heeft bij brief van 4 april 2014 een verklaring overgelegd van de voorman van eiseres, inhoudende dat die dag met de betrokken werknemer is besproken dat hij zich bezig zou houden met de randen op de boxdekken. De arbeidsinspecteur heeft ook deze voorman niet verhoord en verweerder bestrijdt de inhoud van deze verklaring niet. Uit de overigens door eiseres overgelegde stukken blijkt voorts dat de ter plekke werkzame werknemers zijn voorgelicht over de gevaren van asbesthoudend materiaal. Hiermee heeft eiseres naar het oordeel aannemelijk gemaakt dat voldoende instructies zijn gegeven, waarmee wordt voldaan aan matigingsfactor 2°.
10.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij adequaat toezicht heeft gehouden. Het feit dat ten tijde van de overtredingen toezicht werd gehouden door een uitvoerder in dienst van eiseres is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht daarbij niet aannemelijk dat de betreffende werkzaamheden gezien aard en omvang ook bij adequaat toezicht zich volledig aan de waarneming van de uitvoerder zouden hebben onttrokken. Er is dus niet voldaan aan matigingsfactor 3°.
10.6
Van verminderde verwijtbaarheid die aanleiding geeft de boete te matigen is gezien hetgeen overwogen is onder 10.4 wel sprake. Omdat wordt voldaan aan factor 2° van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel bestaat aanleiding de boete van € 35.100 met een derde te matigen tot € 23.400, -.
11. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een boete van € 23.400, - , gelet op de ernst van de overtredingen en de gevolgen daarvan, onevenredig zwaar is. Het totale boetebedrag, ook na vermindering als bedoeld in 10.6 staat niet in evenwicht met de oorzaak van de overtredingen, te weten de eenmansactie van een werknemer die tegen de instructies in en hoewel gewaarschuwd voor de gevaren van asbesthoudend materiaal onverwacht met een hamer “losgaat” op asbesthoudende dakplaten.
12. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
13. Artikel 8:72a van de Awb bepaalt dat, indien de rechtbank een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, de rechtbank een beslissing neemt omtrent het opleggen van de boete en dat zij bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
14. Gelet op het hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 11 bepaalt de rechtbank dat de boete op € 8.100, - wordt gesteld.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting. met een waarde per punt van € 490, - en een wegingsfactor 1). De kosten in verband met de behandeling van het bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat eiseres niet tijdig, voordat verweerder op bezwaar had beslist, daarom heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan eiseres een boete van totaal € 48.600, - is opgelegd;
 bepaalt dat de aan eiseres opgelegde boete op € 8.100, - wordt gesteld;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328, - aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. A.P.W. Esmeijer en mr. A.J.G.M. van Montfort , leden, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.