ECLI:NL:RBOVE:2015:3257

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
C/08/159166 / ES RK 14-2061
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en alimentatie voor minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een familiekamerzaak betreffende de vergoeding voor het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de alimentatie voor minderjarige kinderen na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker, heeft verzocht om een vergoeding van € 350,- per maand voor het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw, belanghebbende, vanaf 1 mei 2014. De vrouw heeft dit verzoek betwist en aangevoerd dat zij geen financiële mogelijkheden heeft om deze vergoeding te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de lasten van de echtelijke woning voldoet en dat de vrouw de woning gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag blijven bewonen. De rechtbank heeft de vrouw verplicht om de man een gebruiksvergoeding van € 350,- per maand te betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Daarnaast heeft de rechtbank de behoefte van de minderjarige kinderen aan alimentatie vastgesteld op € 349,- per kind per maand, waarbij rekening is gehouden met het netto gezinsinkomen van beide ouders. De rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 200,- per kind per maand voor de periode tot 1 januari 2015 en € 162,- per kind per maand vanaf 1 januari 2015. De rechtbank heeft de man en vrouw opgedragen om samen te werken aan de verdeling van de gemeenschap van goederen na de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/159166 / ES RK 14-2061
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.
23 april 2015
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vrouw
wonende te [woonplaats 2],
belanghebbende
advocaat mr. M.H. Hasselo te [geboorteplaats 2].

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 3 februari 2015;
- een op 25 februari 2015 binnengekomen brief van mr. J. Sleeswijk Visser van
25 februari 2015;
- een op 6 maart 2015 binnengekomen brief van mr. Sleeswijk Visser van 5 maart 2015 met bijlagen;
- een op 6 maart 2015 binnengekomen brief van mr. Mühlstaff van 5 maart 2015 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 16 maart 2015. Ter zitting zijn verschenen: de man bijgestaan door mr. Mühlstaff en de vrouw bijgestaan door mr. Sleeswijk Visser, kantoorgenoot van mr. Hasselo.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 januari 2015 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden.
2.2.
Bij beschikking van 3 februari 2015 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn en is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

3.De beoordeling

De verdeling
3.1.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon. Daarnaast heeft hij verzocht te bepalen dat de goederen genoemd in productie 2 bij het verzoekschrift aan de man worden afgegeven. Ter zitting heeft de man deze partiële verdeling ingetrokken. Nu de vrouw tegen de gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geen verweer heeft gevoerd, is deze voor toewijzing vatbaar.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de gebruiksvergoeding
3.2.
Partijen zijn verdeeld over het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en over de eventueel te betalen redelijke vergoeding voor het gebruik van deze woning.
3.3.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen als vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning, vanaf 1 mei 2014 een bedrag van € 350,- per maand, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. De vrouw acht het verzoek van de man buiten alle proporties en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft geen financiële mogelijkheden om een gebruiksvergoeding aan de man te voldoen. Daarnaast heeft de man de hoogte van de vergoeding geenszins onderbouwd. Indien de rechtbank van oordeel is dat een gebruiksvergoeding dient te worden toegekend, kan de door de man genoemde ingangsdatum niet van toepassing zijn. Gedurende de voorlopige voorzieningen is geen gebruiksvergoeding vastgesteld, partijen zijn nog gehuwd en de vaste lasten dienen te worden voldaan zoals tijdens het huwelijk gebruikelijk was.
3.4.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning gedurende zes maanden voort te zetten. De vrouw heeft zich reeds ingeschreven bij de woningstichting Hellendoorn om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Echter na de echtscheidingsbeschikking zal de vrouw pas urgentie ontvangen. Urgentie betekent dat de woningstichting verwacht de vrouw binnen zes maanden te kunnen plaatsen in een huurwoning. De vrouw is niet in staat gelijktijdig met de man in de echtelijke woning te verblijven. De man verzoekt de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gebruiksrecht af te wijzen. De echtelijke woning dient te worden verkocht. Beide partijen kunnen de woning niet overnemen. Indien het gebruiksrecht wordt toegekend dan heeft de vrouw volgens de man een reden om niet mee te werken aan de verkoop en stil te blijven zitten in de woning.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning aan één van partijen een belangenafweging tussen partijen dient te worden gemaakt. Vast staat dat de man de echtelijke woning heeft verlaten en zijn intrek elders heeft genomen. Hij heeft zelf ook geen verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de belangen van de vrouw bij toewijzing van het verzoek zwaarder dan die van de man bij afwijzing van het verzoek. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw en zij hebben er belang bij dat zij in deze echtscheidingssituatie nog een periode in een voor hen bekende omgeving kunnen verblijven. Dit betekent echter geenszins dat de vrouw niet haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Dit is echter een onderdeel dat aan de orde dient te komen bij de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap.
3.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking toewijzen, welke duur in overeenstemming is met de in artikel 1:165 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalde duur.
3.7.
De rechtbank acht het redelijk dat de vrouw een vergoeding aan de man betaalt voor het uitsluitend gebruik van de woning van partijen ter compensatie voor het genot en gebruik van de woning dat de man als rechthebbende mist, indien de vrouw ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de woning bewoont. Tussen partijen staat vast dat de man alle lasten van de voormalige echtelijke woning voldoet, in ieder geval de hypotheekrente van € 708,- netto per maand (bruto hypotheekrente € 14.070,- per jaar, minus fiscaal voordeel eigen woning van € 5.569,-) en de premie levensverzekering van € 45,- per maand. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een verzochte bijdrage van
€ 350,- per maand een redelijke gebruiksvergoeding is conform artikel 1:165 BW. Dat er mogelijk sprake zou zijn van een onderwaarde in de woning doet aan bovenstaande niet af.
3.8.
De man stelt de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding op 1 mei 2014. Nu partijen toen nog gehuwd waren en er derhalve, mede gelet op de gemeenschap van goederen, sprake was van een financiële verstrengeling, is de rechtbank van oordeel dat het rechtens onjuist is om de ene echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot een vergoeding te laten betalen voor het gebruik van een gemeenschappelijk goed. Ditzelfde geldt voor de periode van de gelding van de voorlopige voorzieningen, nu toen ook in de berekening van de draagkracht met dit aspect geen rekening is gehouden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de man recht heeft op een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding vanaf het moment van het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat moment gaat eventueel ook de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie in en kan zuiver rekening worden gehouden met de vaststelling van een gebruiksvergoeding.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen
De behoefte
3.9.
De man stelt dat de behoefte van de kinderen op € 349,- per kind per maand kan worden berekend. De man baseert dit op een netto gezinsinkomen van € 4.006,- per maand;
€ 3.165,- bedraagt zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) in 2014 en het NBI van de vrouw bedraagt € 841,- per maand. Het kindgebonden budget bedraagt € 2.574,- per jaar (€ 215,- per maand) zodat de behoefte van de kinderen € 296,- per kind per maand bedraagt.
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen bij beschikking voorlopige voorziening is berekend op € 360,- per kind per maand. Hierbij is uitgegaan van een netto-gezinsinkomen van € 4.120,- per maand; een NBI van de man van € 3.279,- per maand en een NBI van de vrouw van € 841,- per maand.
Nu partijen niet van mening verschillen over het NBI van de vrouw, zal de rechtbank zich hierbij aansluiten en uitgaan van een NBI van € 841,- per maand. Voor de man zal de rechtbank uitgaan van de meest recente inkomensgegevens van de man over 2014, zijnde de jaaropgave 2014. Het inkomen van de man bedraagt € 59.323,- per jaar. De rechtbank berekent het NBI van de man op € 3.165,- per maand.
De vrouw stelt dat de man neveninkomsten heeft. De man is zanger in twee bands genaamd [A] en [S]. Daarnaast heeft de man certificaten van aandelen in [G], het bedrijf waar hij werkzaam voor is. De man heeft de stelling van de vrouw ter zitting gemotiveerd betwist. Het maken van muziek is een hobby waar de man geen inkomsten uit genereert. Verder bezit de man certificaten van het bedrijf en wordt er soms dividend uitgekeerd, maar gaat het de laatste jaren slecht met het bedrijf. De vrouw heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting niets gesteld, zodat de rechtbank geen (fictieve) inkomsten uit de bands en certificaten zal meenemen in de berekening.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 4.006,- per maand. Op basis van de tabel 2014 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van de minderjarige kinderen aan een bijdrage van hun ouders op afgerond € 349,- per kind per maand.
Deze behoefte vermindert de rechtbank vervolgens met het kindgebonden budget waarop de ouder bij wie de kinderen na het uiteengaan van partijen verblijft, aanspraak kan maken. Omdat per 1 januari 2015 het kindgebonden budget wordt verhoogd met de alleenstaande ouderkop, ziet de rechtbank aanleiding om de bijdrage van de ouders in de kosten van de kinderen vast te stellen in twee perioden, te weten de periode tot 1 januari 2015 en de periode daarna.
Periode tot 1 januari 2015
Het kindgebonden budget na het uiteengaan van partijen bedraagt € 48,- per kind per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen komt daarmee tot 1 januari 2015 op € 301,- per kind per maand.
Periode vanaf 1 januari 2015
Vanaf 1 januari 2015 ontvangt de vrouw een kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) van € 117,- per kind per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen komt daarmee op € 232,- per kind per maand.
De draagkracht van de man
3.10.
Periode tot 1 januari 2015
Hiervoor heeft de rechtbank het NBI van de man becijfert op € 3.165,- per maand. De rechtbank berekent normaliter de draagkracht van de man aan de hand van de formule:
70% x [NBI- 0,3 NBI + 860)].
In deze formule wordt rekening gehouden met een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI, te weten € 950,-. Nu de man naast betaling van de huurlast van de door hem en zijn nieuwe partner bewoonde woning, tevens de aan voormalige echtelijke woning verbonden lasten voldoet, ziet de rechtbank aanleiding om op voormelde formule een correctie toe te passen. De rechtbank zal aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen verhogen met de som van de werkelijke eigen woonlast - in plaats van de forfaitaire woonlast - en de in aanmerking te nemen netto lasten met betrekking tot de (voormalige) eigen woning.
Vast staat dat de huidige huurlast van de man en zijn nieuwe partner € 450,- per maand bedraagt. De rechtbank zal de helft, zijnde € 225,- per maand, meenemen nu de voorrangsregel van kinderalimentatie inhoudt dat bij de draagkracht alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige in aanmerking wordt genomen en geen rekening wordt gehouden met de nieuwe partner. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de partner van de man in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De hypotheeklast van de (voormalige) eigen woning bedraagt € 708,- netto per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de premie levensverzekering van € 45,- per maand en de helft van het forfait eigenaarslasten ad € 48,-, nu zij beiden eigenaar van de woning zijn. De totale (woon)lasten van de man komen daarmee op € 1.026,- (225 + 708 + 45 + 48) per maand. Omdat in de formule reeds rekening is gehouden met een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI (ofwel € 950,- per maand), ziet de rechtbank aanleiding om op het in voormelde formule opgenomen draagkrachtloos inkomen een correctie toe te passen van € 76,- (€ 1.026 - € 950) per maand. De rechtbank zal de draagkracht van de man daarom baseren op de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860 + 76)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 895,- per maand. Omdat de man aanspraak kan maken op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen (tot 1 januari 2015) verhoogt de rechtbank de berekende draagkracht met een fiscaal voordeel van € 148,- per maand. De draagkracht van de man komt daarmee op € 1.043,- per maand (tot 1 januari 2015) en op € 261,- per kind per maand.
3.11.
Periode na 1 januari 2015
Uit de overgelegde salarisspecificaties van de man van januari 2015 en februari 2015 volgt een inkomen van gemiddeld € 4.780,50 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, een bruto onkostenvergoeding van € 24,- per maand. Op het inkomen wordt wegens pensioen- en arbeidsongeschiktheidspremies een totaal bedrag van € 210,82 per maand ingehouden. De rechtbank berekent het NBI van de man op € 3.223,- per maand.
Net als bij de periode tot 1 januari 2015 is overwogen, zal de rechtbank in de formule een correctie toepassen. In de formule is rekening gehouden met een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI, zijnde € 967,- per maand. De totale woonlasten van de man bedragen
€ 1.026,- zodat de rechtbank aanleiding ziet om op het in de formule opgenomen draagkrachtloos inkomen een correctie toe te passen van € 59,-.
De rechtbank zal de draagkracht van de man daarom baseren op de formule:
70% x [NBI – (0,3 NBI + 875 + 59)]. Op basis van deze formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op totaal € 925,-, zijnde € 231,- per kind per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.12.
Nu de vrouw een inkomen beneden de € 1.275,- per maand heeft, zal de rechtbank voor de vrouw uitgaan van een draagkracht van in totaal € 50,- per maand.
De zorgkorting
3.13.
Bij beschikking van 3 februari 2015 is een zorgregeling vastgesteld. Uitgaande van deze regeling geldt -conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen- een zorgkortingspercentage van 25%. Nu het aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen tot 1 januari 2015 € 301,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 75,- per maand. Per 1 januari 2015 is het aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen € 232,- per maand en bedraagt de zorgkorting € 58,- per maand.
Nu de draagkracht van de ouders onvoldoende is om volledig in het aandeel van de ouders van in de kosten van minderjarige kinderen te voorzien, wordt het tekort aan draagkracht aan beide ouders voor de helft toegerekend. Tot 1 januari 2015 betekent dit voor de man dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 261,- (draagkracht) minus (€ 75,- (zorgkorting) minus
€ 14,- (de helft van het tekort aan draagkracht) = € 200,- per kind per maand.
Vanaf 1 januari 2015 overschrijdt de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen
(€ 975,-) de totale behoefte van de kinderen (€ 928,-) zodat er een draagkrachtvergelijking dient te worden gemaakt. Het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen dient te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag van € 220,- per kind per maand (€ 231,- : € 244,- x € 232,-). Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 12,- per kind per maand (€ 13,- : € 244,- x € 232,-).
Nu de zorgkorting € 58,- per kind per maand bedraagt, resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten van de kinderen van € 162,- per kind per maand
(€ 220,- minus de zorgkorting van € 58,-).
De ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
3.14.
De man heeft de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet weersproken, zodat de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw zal beslissen en zal bepalen dat de bijdrage ingaat per datum indiening verzoek zoals ingediend bij verweerschrift houdende zelfstandig verzoek van 25 augustus 2014.
De gevolgen voor eventueel teveel betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
Gelet op de onderhoudsverplichting zoals die in het kader van de voorlopige voorzieningen is opgelegd, ziet de rechtbank zich voor de vragen gesteld of er sprake is van teveel betaalde alimentatie en of er in redelijkheid van de vrouw, mede gelet op het feit dat zij een laag inkomen heeft, verwacht kan worden dat zij de eventueel te veel betaalde alimentatie aan de man terugbetaald. De rechtbank stelt vast dat aan de man bij voorlopige voorziening een bijdrage was opgelegd van € 236,- per kind per maand, welke bijdrage per 16 oktober 2014 is gewijzigd in € 205,- per kind per maand. Thans wordt de bijdrage over deze periode tot
1 januari 2015 gesteld op € 200,- per kind per maand en vanaf 1 januari 2015 op
€ 162,-. Gelet op het geringe inkomen van de vrouw en de behoefte van de kinderen is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de vrouw het, relatief geringe, bedrag aan teveel betaalde bijdrage heeft aangewend ten behoeve van de kinderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij het teveel betaalde bedrag aan de man terugbetaald.
De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
De behoefte
3.15.
De vrouw stelt dat zij niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De behoefte van de vrouw dient conform de Hofnorm gesteld te worden op € 1.747,80 per maand. Ter zitting is door de man naar voren gebracht dat de behoefte van de vrouw volgens het behoeftelijstje berekend dient te worden. Nu er ter zitting pas een beroep op het behoeftelijstje is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat dit niet tijdig is gebeurd. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de behoefte in casu niet gelijkgesteld zou kunnen worden aan 60% van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk. De rechtbank zal de 60%-norm toepassen nu namens de vrouw ter zitting eveneens te kennen is gegeven dat het behoeftelijstje in de buurt komt van de 60%-norm.
Zoals hiervoor berekent bedroeg het gezamenlijk netto-gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 4.006,- per maand. Dit bedrag dient verminderd te worden met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen van € 301,- per kind per maand, zodat € 2.802,- per maand resteert voor beide partijen samen. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit bedrag, ofwel € 1.681,- per maand.
De man heeft ter zitting een beroep gedaan op de verdiencapaciteit van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw in het verleden meer gewerkt heeft en dat zij dit nu weer kan gaan doen. De vrouw zou meer inkomen kunnen verwerven. De vrouw betwist dat.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vrouw thans in redelijkheid niet in staat worden geacht meer inkomsten uit arbeid te genereren dan zij al doet. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de vrouw tijdens het huwelijk parttime werkte. Daar komt bij dat de vrouw voornamelijk alleen de zorg voor de vier jonge kinderen heeft. Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de vrouw nog steeds behoefte aan een (aanvullende) bijdrage van de man in het kosten van haar levensonderhoud. Gelet op haar eigen netto-inkomen van € 841,- per maand kan de aanvullende behoefte van de vrouw worden becijferd op € 840,- netto per maand (€ 1.681,- minus € 841,-)
De draagkracht van de man
3.16.
Bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60. Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank er van uit dat de partner van de man in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank heeft het NBI van de man voor 2015 berekent op € 3.223,- per maand.
De vrouw woont in de echtelijke woning van partijen, terwijl de man die woning heeft verlaten. Beide partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. Aan deze woning is een hypothecaire geldlening verbonden op grond waarvan partijen € 1.172,- per maand verschuldigd zijn aan de geldverstrekker. De man betaalt deze last. Op grond van de eigenwoningregeling kan de man, nu hij sinds het uiteengaan van partijen de echtelijke woning heeft verlaten, bij zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen de helft van voormeld bedrag (€ 586,-) als aftrekpost in verband met de eigen woning opvoeren als eigenaar. De andere helft van dit bedrag kan de man, nu hij een onderhoudsplicht ten opzichte van de vrouw heeft, als persoongebonden aftrek opvoeren. De man moet bij die aangifte de helft van het eigenwoningforfait opvoeren, omdat hij voor 50% eigenaar is van de woning en vervolgens dient de andere helft van het eigenwoningforfait in mindering te worden gebracht als persoonsgebonden aftrek wegens verstrekt woongenot door de man aan de vrouw van zijn eigendom van de woning, zodat de man per saldo geen bijtelling heeft van het eigenwoningforfait. De vrouw moet bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering het volledige eigenwoningforfait opvoeren. De helft omdat zij voor 50% eigenaar is van de woning en de andere helft als in natura genoten alimentatie in verband met door de man aan haar verstrekt woongenot. Nu de man jegens de vrouw onderhoudsplichtig is, dient de vrouw voorts de helft van de door de man voor de vrouw betaalde hypotheekrente aan te merken als een belaste periodieke uitkering.
Cijfermatig betekent het voorgaande dat de rechtbank bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man rekening houdt met een aftrekbare hypotheekrente van € 586,- per maand en een persoongebonden aftrek van € 586,- per maand. Voorts houdt de rechtbank rekening met het forfait eigenaarslasten ad € 95,- per maand en de premie levensverzekering van € 45,- per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een huurlast van € 225,- per maand, zijnde de helft van de huurlasten van de man en zijn partner. Op de woonlast van de man brengt de rechtbank in mindering de reeds in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 227,- per maand.
De rechtbank houdt verder rekening met de gebruiksvergoeding van € 350,- netto per maand.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) ad € 138,-, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 39,- en het verplicht eigen risico ad € 31,-.
Rekening houdend met de door de man betaalde bijdrage in de kosten van de kinderen, resteert aan de zijde van de man geen draagkracht voor het betalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

4.De beslissing

De rechtbank:
1. beveelt partijen om, zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin zij zijn
gehuwd;
2. benoemt notaris mr. P.J.A.M. Snijders te [geboorteplaats 2] tot notaris, voor wie de werkzaamheden van die verdeling zullen plaats hebben op een door die notaris te bepalen tijdstip en plaats. Dit tenzij partijen binnen veertien dagen nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een andere notaris kiezen;
Verstaat dat de kosten die de benoemde of gekozen notaris voor deze werkzaamheden maakt, ten laste van de te verdelen gemeenschap komen;
Benoemt mr. T.J.H. Zwiers, advocaat te Hengelo (O), tot onzijdig persoon om diegene te vertegenwoordigen die weigert aan de verdeling mee te werken;
3. bepaalt dat de vrouw, als deze op het ogenblik van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 februari 2015 in de registers van de burgerlijke stand, de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 3] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten;
4. de vrouw dient voor dat gebruik een vergoeding te betalen aan de man van € 350,- (driehonderd en vijftig EURO) per maand vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 februari 2015;
5. bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen:
[W], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
[X], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2],
[Y], geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] en
[Z], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4]
vanaf 25 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 op € 200,- (tweehonderd EURO) per kind per maand en
vanaf 1 januari 2015 op € 162,- (eenhonderd tweeënzestig EURO) per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. A. Flos en in het openbaar uitgesproken op
23 april 2015 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.