4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Startinformatie
Uit het proces-verbaal Pvb startinformatie d.d. 23 april 2015, de tweede alinea, valt op te maken dat de afgeschermde informatie op 23 april 2015 door [verbalisant] is ontvangen. In de vijfde alinea vermeldt [verbalisant] dat dezelfde informatie op 16 oktober 2014 aan hem is verstrekt om deze informatie te gebruiken voor verdere opsporingsonderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de vermelding in het proces-verbaal dat de informatie op 23 april 2015 is ontvangen, in combinatie met het feit dat op 23 april 2015 een spoedzoeking heeft plaatsgevonden waartoe de rechter-commissaris mondeling een machtiging heeft verstrekt, de datum van 16 oktober 2014 als een kennelijke schrijffout moet worden aangemerkt.
Nu de rechtbank uit gaat van 23 april 2015 als datum waarop de startinformatie is verkregen, behoeft het betoog van de raadsman, dat is gebaseerd op de stelling dat de startinformatie ten tijde van de doorzoeking al zes maanden oud was, geen verdere bespreking. De rechter-commissaris heeft in redelijkheid een machtiging kunnen verlenen tot doorzoeking ter inbeslagneming in die woning.
Schutznorm
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van binnentreden vast dat mevrouw [naam] de hoofdbewoonster van de woning is. Op het moment van de doorzoeking had zij drie logés in huis, onder wie verdachte. Verdachte verbleef, naar zeggen van mevrouw [naam], 10 dagen op voornoemd adres. Verdachte heeft geen toestemming verleend voor de doorzoeking van zijn slaapkamer, ook niet achteraf.
In de slaapkamer waar verdachte verbleef is een koffer met een aanzienlijke hoeveelheid geld aangetroffen in coupures van 600 biljetten van € 500,-, 219 biljetten van € 100,- en 33 biljetten van € 200,-.
Ter terechtzitting d.d. 23 juni 2015 heeft verdachte verklaard dat hij in Nederland was voor vakantie en dat hij zou terug gaan naar Colombia. Verdachte heeft noch bij de politie noch ter terechtzitting een verklaring afgelegd over het aangetroffen geld; hij heeft zich hieromtrent telkens op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit de Memorie van toelichting op de Algemene wet op het binnentredenvalt op te maken dat een
bewonerdegene is die een woning gebruikt voor het ongestoord verblijf in een ruimte die tot exclusief verblijf voor die persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd is. Een kortdurend verblijf of de afwezigheid van de bewoningswil kunnen hierop uitzonderingen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gezien zijn gestelde korte vakantieverblijf in Nederland en de intentie na enkele weken naar Colombia terug te keren, de wil tot bewoning ontbeerde waardoor hij niet als lid van een gemeenschappelijke huishouding kan worden bestempeld en derhalve niet als bewoner kan worden aangemerkt. Verdachte kan daarom geen beroep doen op het met waarborgen omgeven huisrecht.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van een norm die strekt tot bescherming van het belang van verdachte.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt het verweer dat de onderzoeksresultaten uit dat onderzoek wegens een onherstelbaar vormverzuim moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van het bewijs het volgende. Op 23 april 2015 is bij de politie de volgende informatie binnengekomen:
“In een perceel [adres] te Amsterdam Zuid-Oost is vermoedelijk een groot geldbedrag aanwezig. Dit geldbedrag is vermoedelijk afkomstig uit de opbrengst van enig misdrijf”.
Aan de hand van voornoemde informatie is een opsporingsonderzoek gestart en heeft een doorzoeking ter inbeslagneming in voornoemde woning plaatsgevonden.
In de woning zijn vier volwassenen en drie kinderen aangetroffen, onder wie mevrouw [naam], die hoofdbewoner van voornoemde woning is, en verdachte. Verdachte verbleef op dat moment tien dagen op voornoemd adres.
Tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer waar verdachte gebruik van maakte, een koffer aangetroffen met een cijferslot. Verdachte heeft desgevraagd de koffer geopend. In de koffer is een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 328.500,-, in coupures van € 500,- € 110,- en € 200,-,. In de jaszakken van verdachte zijn – naast het paspoort – enkele briefjes met berekeningen aangetroffen. Tijdens de insluitingsfouillering is bij verdachte ook nog € 450,- aan papiergeld gevonden. Noch bij de politie noch ter terechtzitting d.d. 23 juni 2015 heeft verdachte uitleg gegeven over de koffer met geld. Verdachte heeft verklaard dat hij in Nederland was voor vakantie en dat hij terug zou gaan naar Colombia.
Conclusie rechtbank
Voor een veroordeling ter zake witwassen dient te worden bewezen dat voornoemd
geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gebleken is dat de handelingen ten aanzien van het geldbedrag van € 328.500,- plaatsvonden
onder omstandigheden die, in de context van de gebeurtenissen en in samenhang bezien, als
zogenoemde typologieën van — en daarmee kenmerkend voor — witwassen zijn aan te
merken. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit
gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Het in een koffer opslaan van een
grote hoeveelheid chartaal geld is zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de
veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen.
Bovendien is niet gebleken dat, na de aanhouding van verdachte en de inbeslagname van het
geld, iemand het geld heeft opgeëist.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten
van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een
verifieerbare verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft
zich echter beroepen op zijn zwijgrecht en geen enkele verklaring gegeven voor de grote hoeveelheid geld die in de slaapkamer waar hij verbleef in een koffer was opgeslagen.
Verdachte heeft derhalve geen verifieerbare gegevens verstrekt inhoudende dat het bij hem
aangetroffen geldbedrag mogelijk op legale wijze is verkregen. Ook overigens biedt het dossier daarvoor geen enkele aanwijzing.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het
geldbedrag in de koffer van € 328.500,- — middellijk of onmiddellijk — uit misdrijf afkomstig is. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Het geldbedrag dat verdachte in zijn zak had ten tijde van zijn aanhouding, te weten € 450,-, laat de rechtbank wat betreft het witwassen buiten beschouwing nu dit geld naar het oordeel van de rechtbank niet als een onderdeel kan worden gezien van de inhoud van de koffer.
De rechtbank zal derhalve het witwassen van een bedrag van € 328.500,- wettig en overtuigend bewezen verklaren.