ECLI:NL:RBOVE:2015:3245

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
08.730553-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijk pardon voor coffeeshopeigenaar uit Deventer na overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de eigenaar van een coffeeshop in Deventer, waar bijna 35 kilo wiet werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de man de Opiumwet had overtreden, maar legde geen straf op. De rechtbank overwoog dat het drugsbezit een rechtstreeks gevolg was van de exploitatie van de coffeeshop, wat een gedoogde activiteit is. Dit speelde een belangrijke rol bij de strafmaatbepaling. De rechtbank concludeerde dat het feit dat de verdachte het op economisch verantwoorde wijze exploiteren van de coffeeshop betrof, voldoende was om geen straf op te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk meer dan 30 gram hennep en hash aanwezig had, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie had een werkstraf en een voorwaardelijke geldboete geëist, maar de rechtbank besloot tot een rechterlijk pardon, waarbij de omstandigheden van de zaak en de goede gang van zaken in de coffeeshop in overweging werden genomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten en oordeelde dat de in beslag genomen softdrugs rechtmatig waren vernietigd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 11 en 13 van de Opiumwet en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.730553-14 (P)
Datum vonnis: 7 juli 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lousberg en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in ieder geval voorhanden heeft gehad, 34.497 gram hennep en/of hash, welke hoeveelheid meer is dan 30 gram en meer is dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van 500 gram.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 september 2014 te Deventer
in de uitoefening van beroep of bedrijf
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 34497 gram hennep en/of Hash en/of
Cannabis, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van (een)
materia(a)l(en) bevattende hennep en/of Hash en/of Cannabis,
zijnde hennep en/of Hash en/of Cannabis (telkens) (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van (een) middel(en) vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke
hoeveelheid meer bedraagt dan de hij algemene maatregel van bestuur bepaalde
hoeveelheid van (een) middel(en) (te weten 34497 gram, althans meer dan 500
gram hennep en/of Hash);
art. 11 lid 3 van de Opiumwet
art: 11 lid 5 van de Opiumwet.
art. 3 ahf/ond B Opiumwet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft
daartoe gesteld dat verdachte de hoeveelheid aangetroffen softdrugs in het pand aan de
[adres], te weten 34 kilogram en 497 gram, voorhanden heeft gehad en dat voornoemde hoeveelheid softdrugs tevens valt aan te merken als handelsvoorraad voor de coffeeshop “[naam coffeeshop]”, gevestigd in het pand aan de [adres]. Nu de voorraad zich, beide locaties zijn in hetzelfde pand gevestigd, in de direct nabijheid van de coffeeshop bevond was de voorraad tevens voor de coffeeshop direct beschikbaar. Daarnaast heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting d.d. 23 juni 2015 daartoe een bekennende verklaring afgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld, onder overlegging van een schriftelijke pleitnota, dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt erkent dat hij in het pand aan de [adres] meer dan 34 kilogram softdrugs voorhanden heeft gehad ten behoeve van de coffeeshop, gevestigd aan de [adres].
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte is op 15 september 2014 als eigenaar van coffeeshop “[naam coffeeshop]” aan de [adres] te Deventer, gecontroleerd in het kader van het Gedoog- en handhavingsreglement van de gemeente Deventer. In de woning op de bovenverdieping van hetzelfde pand, te weten aan de [adres], is een hoeveelheid van 34 kilogram en 497 gram softdrugs aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in het pand aan de [adres] aan hem toebehoorde en diende om coffeeshop “[naam coffeeshop]” voor de rest van dat jaar te bevoorraden. De rechtbank is van oordeel dat deze aangetroffen voorraad softdrugs op de eerste etage (nr. 165) – alwaar verdachte tevens kantoor houdt ten behoeve van de coffeeshop – gelegen boven de coffeeshop (nr. 167) zo nauw verbonden en verweven is met de coffeeshop (hetgeen ook blijkt uit een aanwezige tussendeur die beide etages kan verbinden) dat sprake is van overtreding van het voorschrift van de gedoogverklaring dat de handelsvoorraad softdrugs ten hoogste 500 gram mag bedragen.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
4.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 15 september 2014 te Deventer
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 34497 gram hennep en/of Hash en/of
Cannabis, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van (een)
materia(a)l(en) bevattende hennep en/of Hash en/of Cannabis,
zijnde hennep en/of Hash en/of Cannabis (telkens) (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van (een) middel(en) vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke
hoeveelheid meer bedraagt dan de hij algemene maatregel van bestuur bepaalde
hoeveelheid van (een) middel(en) (te weten 34497 gram, althans meer dan 500
gram hennep en/of Hash).
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 11 en 13 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld ter zake het tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 100 uren alsmede een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,- met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de omstandigheden die zich na het plegen van het feit hebben voorgedaan rechtvaardigen dat geen straf wordt opgelegd. Volgens de raadsman is het voor de coffeeshop ondoenlijk om deze op andere wijze te bevoorraden dan zijn cliënt heeft gedaan en is de stelling gerechtvaardigd dat het voor zijn cliënt onmogelijk is om zonder handelsvoorraad buiten de coffeeshop te werken.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs geen buitensporige hoeveelheid is in relatie tot de jaaromzet van “[naam coffeeshop]”.
Als omstandigheden die zich na het plegen van het feit hebben voorgedaan heeft de raadsman aangevoerd dat naar aanleiding van de overtreding de gemeente in het kader van bestuursdwang “[naam coffeeshop]” voor de duur van 3 maanden geleden heeft gesloten. Die sluiting is tot op heden effectief. Daarnaast zijn de aangetroffen softdrugs in beslag genomen en vernietigd. Voor zijn cliënt is dit een verlies van € 142.000,- dat niet op enigerlei wijze is te verrekenen.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het in beslag genomen geldbedrag slechts na diverse verzoeken na 7 maanden aan zijn cliënt is geretourneerd.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen geachte feit is gepleegd in het kader van de exploitatie van coffeeshop “[naam coffeeshop]”. De aangetroffen softdrugs dienden ter bevoorrading van deze coffeeshop. Ter terechtzitting is door verdachte de gang van zaken rond de bevoorrading van de coffeeshop uiteengezet. Verdachte bedient zich – omwille van de kwaliteit van de softdrugs en continuïteit – al jaren van een vaste club van leveranciers die hem voorzien in vijftien soorten softdrugs. Als er meer softdrugs geleverd worden dan verdachte nodig heeft neemt hij toch af, omdat dit de afspraak is die hij met de leveranciers heeft gemaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de medio september 2014 aangetroffen softdrugs de voorraad betrof voor de rest van het jaar.
Dat het door verdachte gepleegde feit het rechtstreekse uitvloeisel en tevens onlosmakelijke gevolg is van de exploitatie van de coffeeshop, terwijl het bij dat laatste om een in beginsel gedoogde activiteit gaat, speelt naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke rol bij de strafmaatbepaling.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat coffeeshop “[naam coffeeshop]” een behoorlijke boekhouding voerde en verantwoording aflegde aan de fiscus. Bovendien is gebleken dat de coffeeshop regelmatig werd gecontroleerd en er een goede verstandhouding bestond met de politie en er geen sprake was van overlast. Kortom: de coffeeshop had haar zaken goed op orde.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de aangetroffen hoeveelheid redelijk was voor een normale bevoorrading van coffeeshop “[naam coffeeshop]”.
Uit het dossier alsmede uit verklaringen van verdachte blijkt dat wekelijks gemiddeld ongeveer anderhalve tot drie kilogram softdrugs werd omgezet in de coffeeshop. Daarnaast heeft verdachte verklaard een “ijzeren” voorraad te hanteren van tien kilogram.
De voorraad was dus toereikend voor de exploitatie van de shop gedurende ruim drie maanden.
Ondanks dat de aangetroffen, bruikbare voorraad softdrugs erg groot is in verhouding tot aangetroffen handelsvoorraden in vergelijkbare zaken overweegt de rechtbank dat niet vast te stellen is of deze voorraad zodanig groot is dat deze een naar verhouding met de dagomzet redelijke voorraad overstijgt en strafoplegging vereist.
Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat wat verdachte verweten wordt in feite neerkomt op het op economisch verantwoorde wijze exploiteren van een coffeeshop, is zij van oordeel dat met de constatering dat dit een strafbaar feit is en verdachte daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. Aldus zal zij, toepassing gevend aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.
7.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet duidelijk is of er nog een beslissing over enig beslag dient te worden genomen. Derhalve onthoudt de officier van justitie zich van verzoeken aan de rechtbank omtrent het beslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting teruggave van de in beslag genomen softdrugs bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het feit dan wel mag zijn begaan met de in beslag genomen softdrugs maar dat het bezit daarvan juist niet ongecontroleerd was en daardoor geen strijd met het algemeen belang opleverde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen softdrugs zijn vernietigd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte met betrekking tot de grote hoeveelheid softdrugs het bewezenverklaarde feit heeft begaan en de omvang van de partij softdrugs van zodanige aard was dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vernietiging van de softdrugs rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Nu er geen beslaglijst in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat overige voorwerpen in beslag zijn genomen, volstaat de rechtbank met voornoemde beslissing.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- De rechtbank bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.
Mr. L.J. Bosch voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie IJsselland met nummer PL0400-2014077554. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- Proces-verbaal van bevindingen politie d.d. 9 oktober 2014, p. 61 t/m 66.
- Kennisgeving van inbeslagname d.d. 18 september 2014, p. 88 t/m 93.
- Proces-verbaal van expertise hennep (test) p. 127 t/m 132.
- Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 16 september 2014, p. 31 t/m 38.
- Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 17 september 2014, p. 40 t/m 43.
- Bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2015.
- Gedoogverklaring coffeeshop “[naam coffeeshop]” d.d. 19 mei 2014, p. 47 en 48.
- Gedoog- en Handhavingsarrangement artikel 13b Opiumwet, gemeente Deventer p. 51 t/m 60.