ECLI:NL:RBOVE:2015:3234

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
08.950616-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een 39-jarige man uit Kampen en zijn 37-jarige voormalige partner. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde een bedrag van € 180.592,48 aan de Staat moest betalen, dat was geschat als wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering werd behandeld op een openbare terechtzitting op 16 april 2015, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. D. Moszkowicz, aanwezig was. De officier van justitie, mr. P. de Jong, handhaafde zijn vordering tijdens de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van het plegen van witwassen. Dit voordeel werd geschat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode een gezamenlijke huishouding voerde met zijn voormalige partner, wat van invloed was op de beoordeling van de vordering.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde en zijn voormalige partner hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betalingsverplichting, gezien hun gezamenlijke huishouding. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier, waarbij mr. R.A.M. Elbers niet in de gelegenheid was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.950616-13
Datum beslissing: 28 mei 2015
Beslissing op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 196.426,48.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 16 april 2015. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. D. Moszkowicz, advocaat in Maastricht, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie mr. P. de Jong zijn vordering gehandhaafd.
De raadsman is niet inhoudelijk ingegaan op de ontnemingsvordering en heeft betoogd dat het van de bewezenverklaring afhangt in hoeverre deze vordering kan worden toegewezen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 30 april 2015, onder meer, veroordeeld ter zake van
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek in de zaak met genoemd parketnummer en gelet op wat ter terechtzitting naar voren is gebracht van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van het feit ter zake waarvan zij bij genoemd vonnis is veroordeeld.
De rechtbank schat dit voordeel op € 180.592,48.
De rechtbank is bij haar schatting uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende -als aannemelijk aan te merken- gegevens, waarop ook het ‘rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ d.d. 7 augustus 2014 is gebaseerd.
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op de feiten en omstandigheden zoals deze ook zijn opgesomd op pagina 2 van bovengenoemd rapport, er van uit gaat dat veroordeelde in de onderzoeksperiode een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte], de moeder van zijn kinderen.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde over een deel van het contant aangetroffen geld, te weten € 10.500,- heeft verklaard dat hij dit geld heeft geleend van zijn broer [naam]. [naam] is gehoord en heeft verklaard iets meer dan € 10.000 geleend te hebben aan veroordeelde. De rechtbank zal, anders dan in genoemd rapport is gedaan, het bedrag van
€ 10.500, bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, meenemen als legale contante ontvangsten.
Ten aanzien van de aangetroffen gouden sieraden overweegt de rechtbank dat [medeverdachte] over deze sieraden heeft verklaard dat een deel van deze sieraden eigendom van haar schoonvader zijn. Haar schoonvader en zwager hebben inderdaad verklaard dat een deel van de gouden sieraden hun eigendom zijn. De rechtbank is van oordeel dat van de overige sieraden niet kan worden vastgesteld dat zij in de onderzoeksperiode met contant geld zijn aangeschaft. De rechtbank zal deze post bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, anders dan in bovengenoemd rapport is gedaan, daarom ook niet meenemen als een contante uitgave.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op:
  • Beginsaldo contant geld € 445,00
  • Legale contante ontvangsten (bankopnamen en lening) € 31.460,57 (+/+)
  • Eindsaldo contant geld
  • Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 20.880,57
  • Werkelijke contante uitgaven (inclusief bankstortingen)
  • Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) - € 180.592,48
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 180.592, 48.
Nu veroordeelde en [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerden acht de rechtbank hen beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de gezamenlijke betalingsverplichting.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 180.592,48;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 180.592,48 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
  • bepaalt dat veroordeelde voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is met dien verstande dat indien en voor zover de mededader van veroordeelde betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Aldus gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.
Buiten staat
Mr. R.A.M. Elbers is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.