4.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 1.
[slachtoffer] heeft op 6 januari 2015 aangifte gedaan van bedreiging met een vuurwapen door verdachte gepleegd op 30 december 2014. Verdachte kwam met zijn auto de straat waar aangever woont, de [adres 1] te Deventer, inrijden. Aangever stond op dat moment op de stoep bij zijn woning. Nadat aangever was uitgestapt kwam verdachte op hem aflopen. Op het moment dat ze op twee meter afstand van elkaar stonden pakte verdachte een vuurwapen uit zijn broekband en laadde deze door. Aangever is achterwaarts richting zijn woning gelopen. Verdachte leek te twijfelen om achter aangever aan te lopen maar is richting zijn auto gelopen en reed weg.
Een dag later, op 7 januari 2015, is de vriendin van aangever, [getuige], als getuige gehoord. Zij heeft verklaard op het moment dat aangever aan kwam rijden zij voor het raam van de woonkamer is gaan staan waardoor zij alles heeft gezien. Haar verklaring bevestigt de aangifte van haar partner.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er wel een ontmoeting tussen hem en aangever heeft plaatsgevonden in de [adres 1], maar hij ontkent aangever te hebben bedreigd met een vuurwapen.
Feit 4.
Op 11 januari 2015 heeft [slachtoffer] opnieuw aangifte tegen verdachte gedaan. Verdachte zou op 11 januari 2015 de linkerbuitenspiegel van zijn auto hebben vernield. Verdachte kwam de straat inrijden, stopte naast de auto van aangever ter hoogte van de linkerbuitenspiegel. Hij zag dat verdachte een slaande beweging maakte. Later zag aangever dat er grote barsten in de linkerbuitenspiegel zaten.
Op 12 januari 2015 is de vriendin van aangever, [getuige], als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij samen met aangever verdachte zag komen aanrijden en dat hij stopte ter hoogte van de auto van aangever. Verdachte hing uit het raam en deed wat met de auto van aangever. Vervolgens is verdachte doorgereden.
Verdachte heeft ontkend de spiegel van aangever te hebben vernield.
De rechtbank overweegt het volgende.
Hoewel met de aangiften en de verklaringen van getuige [getuige] voldaan zou kunnen worden aan het bewijsminimum, is de rechtbank op basis van deze verklaringen er niet van overtuigd dat verdachte de bedreiging en vernieling heeft gepleegd. Op 6 januari 2015 is aangifte gedaan van een bedreiging welke zou zijn gepleegd op 30 december 2014, waarover aangever heeft verklaard dat hij er erg bang van zou zijn geraakt. Gelet op de ernst van het in de aangifte geschetste feit en de impact die dit op aangever zou hebben gehad volgens zijn verklaring, roept dit vragen op over de datum waarop aangifte is gedaan. Er is geen eerdere melding dan de aangifte bij de politie gedaan. Daarbij komt dat de aangiften slechts worden bevestigd door getuige [getuige], de vriendin van aangever. Zij heeft beide keren een dag na de aangifte een verklaring afgelegd. Terwijl zij volgens haar verklaring de bedreiging van haar vriend met een vuurwapen op afstand aanschouwde, is dat voor haar geen aanleiding geweest de politie te waarschuwen. Dit is opmerkelijk en voor de rechtbank reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaring. Verdachte heeft de ontmoeting met aangever erkend, maar de bedreiging met het vuurwapen van begin af aan ontkend. Voorts is er sprake van een reeds langer lopend conflict tussen verdachte, aangever en getuige. Bij de rechtbank ontbreekt dan ook de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 4 ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] dat verdachte hem bedreigd zou hebben met een vuurwapen heeft op grond van de Wet wapens en Munitie een doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres 2] te Deventer plaatsgevonden. In de woning is munitie aangetroffen. Voorts werd er in de auto van de vriendin van verdachte een karabijn aangetroffen. Een dag later is op aanwijzing van verdachte in diens woning aan gas/alarmpistool aangetroffen.
Verdachte heeft het bezit van het karabijn met munitie en het gasalarmpistool met munitie bekend.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 3 ten laste gelegde.