ECLI:NL:RBOVE:2015:3169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
08/008882-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal wapenbezit met vrijspraak voor bedreiging en vernieling

Op 2 juli 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van illegaal wapenbezit en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een karabijn en munitie, waarvoor hij werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank achtte het bezit van de wapens ernstig, vooral omdat de karabijn in de auto van zijn vriendin lag, die hij vaak gebruikte. De man werd echter vrijgesproken van de beschuldigingen van bedreiging en vernieling, omdat de rechtbank niet overtuigd was van de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen en de aangifte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de man schuldig te verklaren voor deze feiten. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schone strafblad in de afgelopen jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van wapenbezit en de noodzaak van bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/008882-15
Datum vonnis: 2 juli 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging – na wijziging tenlastelegging – aan verdachte luidt:
1.
hij op of omstreeks 30 december 2014 te Deventer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (in de directe nabijheid van en/of zichtbaar voor die [slachtoffer]) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand genomen en/of (vervolgens) dat vuurwapen doorgeladen, althans met dat voorwerp (een) handeling(en) verricht om te doen
voorkomen alsnog er een vuurwapen werd doorgeladen;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2015 te Deventer een of meer wapens van categorie III, te weten een karabijn (geweer, merk New England Westinghouse Company, type M91, kaliber 7,62 x 54), en/of munitie van categorie III en/of categorie II, te weten twaalf, althans één of meer, (scherpe) patro(o)n(en) (merk Lapua, kaliber 7,62 x 53R en/of merk HP, kaliber 5,56 mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 januari 2015 te Deventer een wapen van categorie III, te weten een gaspistool en/of alarmpistool, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 11 januari 2015 te Deventer opzettelijk en wederrechtelijk (een (linker)buitenspiegel van) een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak van verdachte gevorderd ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat de aangifte en de niet onafhankelijke getuige niet geloofwaardig zijn. Verdachte moet van het onder 1 en 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 1.
[slachtoffer] heeft op 6 januari 2015 aangifte gedaan van bedreiging met een vuurwapen door verdachte gepleegd op 30 december 2014. Verdachte kwam met zijn auto de straat waar aangever woont, de [adres 1] te Deventer, inrijden. Aangever stond op dat moment op de stoep bij zijn woning. Nadat aangever was uitgestapt kwam verdachte op hem aflopen. Op het moment dat ze op twee meter afstand van elkaar stonden pakte verdachte een vuurwapen uit zijn broekband en laadde deze door. Aangever is achterwaarts richting zijn woning gelopen. Verdachte leek te twijfelen om achter aangever aan te lopen maar is richting zijn auto gelopen en reed weg.
Een dag later, op 7 januari 2015, is de vriendin van aangever, [getuige], als getuige gehoord. Zij heeft verklaard op het moment dat aangever aan kwam rijden zij voor het raam van de woonkamer is gaan staan waardoor zij alles heeft gezien. Haar verklaring bevestigt de aangifte van haar partner.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er wel een ontmoeting tussen hem en aangever heeft plaatsgevonden in de [adres 1], maar hij ontkent aangever te hebben bedreigd met een vuurwapen.
Feit 4.
Op 11 januari 2015 heeft [slachtoffer] opnieuw aangifte tegen verdachte gedaan. Verdachte zou op 11 januari 2015 de linkerbuitenspiegel van zijn auto hebben vernield. Verdachte kwam de straat inrijden, stopte naast de auto van aangever ter hoogte van de linkerbuitenspiegel. Hij zag dat verdachte een slaande beweging maakte. Later zag aangever dat er grote barsten in de linkerbuitenspiegel zaten.
Op 12 januari 2015 is de vriendin van aangever, [getuige], als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij samen met aangever verdachte zag komen aanrijden en dat hij stopte ter hoogte van de auto van aangever. Verdachte hing uit het raam en deed wat met de auto van aangever. Vervolgens is verdachte doorgereden.
Verdachte heeft ontkend de spiegel van aangever te hebben vernield.
De rechtbank overweegt het volgende.
Hoewel met de aangiften en de verklaringen van getuige [getuige] voldaan zou kunnen worden aan het bewijsminimum, is de rechtbank op basis van deze verklaringen er niet van overtuigd dat verdachte de bedreiging en vernieling heeft gepleegd. Op 6 januari 2015 is aangifte gedaan van een bedreiging welke zou zijn gepleegd op 30 december 2014, waarover aangever heeft verklaard dat hij er erg bang van zou zijn geraakt. Gelet op de ernst van het in de aangifte geschetste feit en de impact die dit op aangever zou hebben gehad volgens zijn verklaring, roept dit vragen op over de datum waarop aangifte is gedaan. Er is geen eerdere melding dan de aangifte bij de politie gedaan. Daarbij komt dat de aangiften slechts worden bevestigd door getuige [getuige], de vriendin van aangever. Zij heeft beide keren een dag na de aangifte een verklaring afgelegd. Terwijl zij volgens haar verklaring de bedreiging van haar vriend met een vuurwapen op afstand aanschouwde, is dat voor haar geen aanleiding geweest de politie te waarschuwen. Dit is opmerkelijk en voor de rechtbank reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaring. Verdachte heeft de ontmoeting met aangever erkend, maar de bedreiging met het vuurwapen van begin af aan ontkend. Voorts is er sprake van een reeds langer lopend conflict tussen verdachte, aangever en getuige. Bij de rechtbank ontbreekt dan ook de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 4 ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] dat verdachte hem bedreigd zou hebben met een vuurwapen heeft op grond van de Wet wapens en Munitie een doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres 2] te Deventer plaatsgevonden. In de woning is munitie aangetroffen. Voorts werd er in de auto van de vriendin van verdachte een karabijn aangetroffen. Een dag later is op aanwijzing van verdachte in diens woning aan gas/alarmpistool aangetroffen.
Verdachte heeft het bezit van het karabijn met munitie en het gasalarmpistool met munitie bekend.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 4 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 14 januari 2015 te Deventer een wapen van categorie II, te weten een karabijn (geweer, merk New England Westinghouse Company, type M91, kaliber 7,62 x 54), en munitie van categorie III en van categorie II, te weten twaalf, (scherpe) patro(o)n(en) (merk Lapua, kaliber 7,62 x 53R en/of merk HP, kaliber 5,56 mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij omstreeks 14 januari 2015 te Deventer een wapen van categorie III, te weten een gaspistool en/of alarmpistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3,, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot munitie van categorie II en categorie III,, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 1, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft zij gevorderd toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 450,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij een strafoplegging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een werkstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van (vuur)wapens met bijbehorende munitie. Met name het feit dat verdachte een karabijn in de auto van zijn vriendin had liggen welke auto hij met regelmaat gebruikte acht de rechtbank ernstig en gevaarzettend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 mei 2015 waaruit blijkt dat verdachte de laatste jaren niet met justitie in aanraking is gekomen en niet eerder ter zake soortgelijke delicten is veroordeeld.
In een adviesrapport over de persoon van verdachte d.d. 3 maart 2015, opgemaakt door E.G. Gerrits, staat opgenomen dat verdachte na de beëindiging van de T.B.R. (terbeschikkingstelling van de Regering) in 2000 een regulier bestaan lijkt te hebben opgebouwd. Hij woont samen en heeft een baan. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel noodzakelijk is, maar ziet in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om te komen tot een andere strafoplegging. De rechtbank is van oordeel
dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te Deventer, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte van het onder 1 en 4 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Leentjes, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600 2015039387. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 50, opgemaakt door [verbalisant];
2.
Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 52 en 53, opgemaakt door [verbalisant];
3.
Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 60, opgemaakt door [verbalisant];
4.
Proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 26 januari 2015, pagina 77c t/m 77e, onder meer inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant];
5.
Proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 26 januari 2015, pagina 72 en 73, onder meer inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant];
5.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 juni 2015.