ECLI:NL:RBOVE:2015:3109

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
08/955030-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 30 juni 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige vrouw, die op 13 april 2014 in Wijhe een verkeersongeval veroorzaakte. De vrouw botste met haar auto tegen een boom, waarbij haar bijrijder, haar ex-partner, zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de vrouw aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gereden. Tijdens het rijden had zij haar aandacht op haar kinderen in de auto gericht, waardoor zij niet op de weg lette. Dit leidde tot de aanrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De vordering van de officier van justitie was een taakstraf van 80 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het primair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uur op, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/955030-15
Datum vonnis: 30 juni 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] (Libië),
wonende in [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juni 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. van Roermund en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. E.M. van Zuuk, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt,waardoor bij een ander lichamelijk letsel is toegebracht, dan wel dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 13 april 2014 te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, Opel), daarmede rijdende over de weg, de Rijksstraatweg N337,
komende uit de richting van Wijhe en gaande in de richting van Zwolle,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte
- niet, althans in onvoldoende mate op de weg vóór haar heeft gelet of is
blijven letten, (immers heeft zij, verdachte, haar aandacht met name,
althans in aanzienlijke mate, (mede) gericht op de achter in het door haar
bestuurde motorrijtuig gezeten kinderen, en/of
- ( daarbij) dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder
controle heeft gehad, en/of
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten
die van haar werden vereist, en/of
- in of nabij een in die weg gelegen, voor haar, verdachte, naar links
verlopende bocht, met dat motorijtuig in de naast die weg gelegen (rechter)
berm is gereden, in elk geval terecht gekomen, en/of
- vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een in
die berm staande boom,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (te weten de
mede-inzittende van het door haar bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer])
zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan, werd toegebracht;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 13 april 2014 te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, Opel), daarmede heeft gereden over de weg, de Rijksstraatweg
N337, komende uit de richting van Wijhe en gaande in de richting van Zwolle,
hierin bestaande dat verdachte
- niet, althans in onvoldoende mate op de weg vóór haar heeft gelet of is
blijven letten, (immers heeft zij, verdachte, haar aandacht met name,
althans in aanzienlijke mate, (mede) gericht op de achter in het door haar
bestuurde motorrijtuig gezeten kinderen, en/of
- ( daarbij) dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder
controle heeft gehad, en/of
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten
die van haar werden vereist, en/of
- in of nabij een in die weg gelegen, voor haar, verdachte, naar links
verlopende bocht, met dat motorijtuig in de naast die weg gelegen (rechter)
berm is gereden, in elk geval terecht gekomen, en/of
- vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een in
die berm staande boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdacht wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten de werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, in die zin dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag.
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet gesproken kan worden van een opeenstapeling van verwijtbare handelingen, te minder daar deze handelingen niet ten laste zijn gelegd. Er is sprake van één kort moment van oplettendheid. Het korte moment van oplettendheid levert één verwijt op en is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 1 juni 2004, LJN AO5822) komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals in deze zaak aan verdachte primair ten laste is gelegd. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter zitting afgelegd, kan worden vastgesteld dat verdachte op 13 april 2014 als bestuurder van een personenauto reed over de Rijksstraatweg te Wijhe, in de richting van Zwolle. In een bocht naar links, ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 20.9 botste verdachte met de door haar bestuurde auto tegen een rechts in de berm staande boom. Naast verdachte zat als bijrijder haar ex-partner [slachtoffer], die bij dit ongeval gewond raakte. Achter in de auto zaten de twee kinderen van verdachte. [dochter], dochter van verdachte, raakte slechts gering gewond aan haar hoofd, haar zoontje [zoon] raakte niet gewond. De personenauto raakte zwaar beschadigd. Verdachte heeft onder meer verklaard dat zij die dag in de auto van haar vader reed en dat zich in die auto geen kinderstoeltjes bevonden. Toen de kinderen van verdachte achter in de auto zijn gaan zitten, heeft verdachte haar dochter geen autogordel omgedaan. Tijdens het rijden merkte verdachte dat haar dochter niet vast zat in de gordel en reageerde zij hierop door naar achter te kijken en haar dochter hierop aan te spreken. Verdachte lette toen kort niet meer op de weg. Volgens verdachte betrof dat moment van onoplettendheid enkele seconden. Vervolgens werd verdachte door de bijrijder aangesproken dat zij op de weg moest letten, waarna zij de macht over het stuur is verloren en tegen een boom is aangereden.
In het proces-verbaal verkeersongevalanalyse zijn foto’s opgenomen waarop het overzicht wordt getoond van de autoweg gezien vanuit de rijrichting van de verdachte. De rechtbank constateert dat op de foto’s te zien is dat zich bomen bevinden aan de rechterzijde van de weg en dat de weg een bocht naar links maakt. Verder is op de foto’s te zien dat het ten tijde van het ongeval licht was. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat de weersgesteldheid en toestand van het wegdek beide goed waren. Van bijzonderheden was geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte er allereerst voor moeten zorgen dat zich in de door haar bestuurde auto kinderstoeltjes aanwezig waren. Verdachte heeft dat nagelaten. Nu deze kinderstoeltjes er niet waren, had verdachte haar dochter op een veilige wijze met de autogordel vast moeten zetten. Verdachte heeft dat niet gedaan en zich er daarna ook niet van vergewist of haar dochter zelf de autogordel had vastgemaakt. Dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden volgt uit het feit dat verdachte, rijdende op een autoweg waar de toegestane maximum snelheid 80 km/h bedroeg, op enig moment en zonder dat er sprake was van een noodsituatie, naar achter in de auto heeft gekeken en haar aandacht op dat moment niet op de weg heeft gehad en met onverminderde snelheid is blijven rijden. Het gevaar om van de weg te geraken en tegen een boom aan te rijden heeft zich vervolgens verwezenlijkt.
Het geheel aan gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het letsel dat door het slachtoffer [slachtoffer] is opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, nu blijkens de verklaring van het slachtoffer en de geneeskundige verklaring zijn bovenbeen gebroken is en het slachtoffer hiervoor geopereerd moest worden. Voorts betrekt de rechtbank bij dat oordeel dat ter zitting is gebleken dat thans, ruim een jaar na het ongeval, nog steeds geen sprake is van volledig herstel.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op de manier waarop het onder de bewezenverklaring is opgenomen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 13 april 2014 te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Opel), daarmede rijdende over de weg, de Rijksstraatweg N337, komende uit de richting van Wijhe en gaande in de richting van Zwolle, aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
- in onvoldoende mate op de weg vóór haar heeft gelet of is blijven letten, immers heeft zij, verdachte, haar aandacht met name, gericht op de achter in het door haar bestuurde motorrijtuig gezeten kinderen, en
- daarbij dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en
- daarbij niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van haar werden vereist, en
- in een in die weg gelegen, voor haar, verdachte, naar links verlopende bocht, met dat motorijtuig in de naast die weg gelegen (rechter)berm is gereden, en
- vervolgens is gebotst tegen, een in die berm staande boom,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (te weten de
mede-inzittende van het door haar bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer])
zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 175 Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf ten aanzien van artikel 6 WVW de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, een taakstraf voor de duur van 90 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk.
Verdachte heeft als beginnend bestuurder een aanrijding veroorzaakt, waarbij andere personen betrokken waren. Het ongeval heeft bij een persoon zwaar lichamelijk veroorzaakt. Dat het ongeval ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer blijkt uit de geneeskundige verklaring, waarin het letsel is beschreven, alsmede de verklaring van het slachtoffer en hetgeen verdachte ter zitting hierover aanvullend heeft verklaard. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheden dat verdachte na het ongeval veel contact heeft gehad met het slachtoffer en hem gedurende een langere periode heeft verzorgd. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij geschrokken is van het ongeval en sindsdien voorzichtiger rijdt.
Alles afwegende acht de rechtbank de geëiste werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De keuze voor een geheel voorwaardelijke rijontzegging is mede ingegeven door de constatering dat de consequenties van een geheel onvoorwaardelijke ontzegging voor verdachte, als alleenstaande moeder, mede gelet op haar huidige woonplaats, groot zouden zijn.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 Sr en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en
mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie IJsselland met nummer PL04SA 2014031371-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juni 2015, als verklaring van de verdachte:
“Op 13 april 2014 reed ik in Wijhe, gemeente Olst-Wijhe als bestuurder van een personenauto. (…) Achter in de auto zaten mijn kinderen. Op een gegeven moment zag ik in de binnenspiegel dat mijn dochter haar autogordel niet vasthad. Ik keek toen naar achter om haar te waarschuwen. Ik lette op dat moment niet op de weg. (…) Mijn ex-partner die ook in de auto zat, zei tegen mij dat ik op de weg moest letten. Ik schrok hiervan en stuurde de auto naar links en daarna weer naar rechts. Ik voelde dat de banden van de auto in de berm kwamen. (…) Vervolgens reed ik tegen een boom. (…)”
2.
het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, met foto’s, van verbalisant J.F. Martens, d.d.
11 februari 2015, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
“(…) 1.2.1 Personenauto, merk Opel, type Vectra, kenteken 81-FT-GV (…)
1.4
Conclusie/beantwoording. (…) De bestuurster van de hierboven vermelde personenauto reed daarmee, op zondag 13 april 2014, omstreeks 19.00 uur, over de N337. Zij kwam uit de richting van Wijhe en reed in de richting van Zwolle. Bij haar in de auto zaten een man en twee kinderen. (…) Op een afstand van ongeveer 150 meter voorbij de spoorwegovergang die – tussen hectometerpaal 20.5 en 20.6 – de rijbaan van de N337 doorkruist, begon de weg een bocht naar links te maken. Door uit mijn onderzoek onbekend gebleven oorzaak botste bedoelde bestuurster met het door haar bestuurder voertuig tegen een rechts in de berm staande boom. (…) In de berm, vanaf de geasfalteerde doorsteek tot aan de boom waren rij- cq slipsporen zichtbaar. Op het wegdek van genoemde doorsteek waren geen sporen zichtbaar. De man die rechts voor in deze auto zat, raakte bekneld ten gevolge van de botsing en werd door brandweerlieden uit de auto geknipt. Hoogst onwaarschijnlijk is de auto niet eerst in de slip geraakt en daarna tegen de boom gebotst maar is het, rijdend in een nagenoeg rechte lijn, tegen de boom gebotst. Ik heb gedurende mijn onderzoek geen aanwijzingen gevonden van technische of infrastructurele aard of andere niet-menselijke factoren waaraan de oorzaak van dit ongeval gewijd zou kunnen worden. (…)”
3.
de geneeskundige verklaring, opgemaakt door J.H.A. de Maat, huisarts, d.d. 20 oktober 2014, pagina 19, inhoudende de bevindingen van de huisarts:
“Medische informatie betreffende: Achternaam: Al-Naknak. Voornamen: Salah. (…) Uitwendig waargenomen letsel: bovenbeen Re gebroken waarvoor operatie. (…)”
4.
het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], d.d. 10 juli 2014, pagina 15 t/m 16, als verklaring van getuige:
“(…) Op het ziekenhuis bleek later dat ik mijn rechterbeen gebroken had. Sindsdien kan ik niet meer werken, en dit gaat waarschijnlijk nog wel duren tot april 2015. (…).”