5.1De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard behoudens daar waar de tenlastelegging ziet op de schrootschaar. Verdachte heeft als bestuurder van [bedrijf 1] BV feitelijk leiding gegeven aan de onttrekking van de Caterpillar 330B en Powerscreen zeef uit het bedrijf van [naam]. Blijkens de bij de doorzoeking aangetroffen afrekening betreffende de Caterpillar, gedateerd 25 februari 2010, in samenhang met het feit dat verdachte door zijn contacten met [naam] goed op de hoogte was van de gang van zaken bij de BV’s van [naam] en hij op 18 februari 2010 de kraan heeft laten ophalen van een werk van [naam]. De powerscreen zeef heeft verdachte op zijn bedrijf voorhanden gehad, terwijl verdachte had moeten weten dat de zeef uit het oude bedrijf van [naam] afkomstig was. De officier van justitie acht het ten laste gelegde medeplegen eveneens bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de genoemde goederen niet door verdachte aan de failliete boedels zijn onttrokken.
Ten aanzien van de caterpillar 330B
Wat betreft de caterpillar heeft de verdediging gesteld dat de waarde van deze kraan, als te doen gebruikelijk tussen deze partijen, is verrekend met een openstaande vordering van BRA BV en Zand en Grond BV op [bedrijf 2] BV. Verdachte was op die momenten niet bekend met een naderend faillissement van de bedrijven van [naam]; noch ten tijde van overeenkomst tot verrekening noch ten tijde van de levering op zijn bedrijf.
De kraan is in opdracht van verdachte op 18 februari 2010 opgehaald van een werk van [naam] in Westervoort en afgeleverd op de bedrijfslocatie van verdachte. Hiermee is de caterpillar buiten de tenlastegelegde periode aan BRA geleverd.
De waarde van de kraan was marktconform en verdachte was aanvankelijk voornemens om de kraan zelf in zijn bedrijf te gebruiken. Het bij verkoop hogere getoucheerde bedrag is een gevolg van de door verdachte gedane onderhoudsinvesteringen aan de kraan.
Dat bij de verrekening van de vordering van BRA gebruikt is gemaakt van gescheiden vermogens, daar heeft verdachte niet bij stil gestaan en was hij niet van op de hoogte. Bovendien laat dit onverlet dat in civielrechtelijke zin deze transactie is toegestaan in geval [naam] de kraan uit vermogen van de beheersvennootschap in het vermogen van [bedrijf 2] BV heeft gebracht waarna verrekening wel mogelijk is. Een derde partij kan overigens bevrijdend betalen namens [bedrijf 2] BV.
Ten aanzien van de zeef powerscreen
Wat betreft de zeef heeft de verdediging gesteld dat de zeef eind 2012, kort voor de doorzoeking en inbeslagneming door de Belastingdienst op 29 november 2012, door mensen van [naam] op de locatie van verdachte is gebracht. Verdachte had niet de intentie om zich de zeef toe te eigenen en uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte er voor heeft gezorgd dat de zeef van de locatie van [naam] werd afgevoerd. Ten aanzien van de zeef bestaat dan ook geen nauwe en bewuste samenwerking gericht op onttrekking.
Ten aanzien van de schrootschaar
Wat betreft de schrootschaar heeft de verdediging gesteld dat deze niet tot de activa van [bedrijf 2] BV behoort en ook niet op de activalijst van de onderneming stond. Verdachte heeft de schrootschaar zelf gekocht van een ondernemer in Duitsland.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat het primair tenlastegelegde een kwaliteitsdelict betreft, aan welke kwalificatie verdachte niet voldoet. Immers alleen hij die in staat van faillissement is verklaard, kan het feit plegen en voor zover feitelijk leidinggeven mogelijk strafbaar zou zijn, zal dit enkel kunnen zien op het feitelijk leidinggeven aan de gefailleerde entiteit. Nu verdachte niet de kwaliteit van gefailleerde heeft en hij geen feitelijk leidinggever van de gefailleerde vennootschap was, is art. 341 Sr niet op verdachte van toepassing. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van een benadeling van schuldeisers van de bedrijven van [naam], zodat het oogmerk van verdachte op de strafbare gedraging ontbreekt. Tot slot was er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam] ten aanzien van een benadeling van faillissementscrediteuren.
Van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken, nu verdachte in privé niet met de ondernemingen van [naam] heeft gehandeld.