In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 29 juni 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woonstichting De Woonplaats en twee gedaagden, waarbij de verhuurder vorderde om de woning van de 94-jarige hoofdhuurder ontruimd te krijgen. De Woonplaats had de huurovereenkomst met de hoofdhuurder opgezegd omdat zij de woning dringend nodig had voor eigen gebruik. De hoofdhuurder had echter een medehuurder, en de verhuurder had verzuimd om ook de huurovereenkomst met deze medehuurder op te zeggen. De kantonrechter oordeelde dat, gezien de voortzetting van de huurovereenkomst met de medehuurder, het niet aannemelijk was dat de bodemrechter een tijdstip zou vaststellen waarop de huurovereenkomst met de hoofdhuurder zou eindigen. Hierdoor werd de vordering van de Woonplaats afgewezen.
De procedure begon met een dagvaarding op 8 juni 2015, waarbij de hoofdhuurder werd opgeroepen om te verschijnen op 15 juni 2015. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging van de huurovereenkomst met de hoofdhuurder niet rechtsgeldig was, omdat de medehuurder niet was opgezegd. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de belangen van de verhuurder om de woning te slopen niet opwegen tegen het belang van de hoofdhuurder om in de woning te blijven wonen, vooral gezien haar leeftijd en de omstandigheden.
De kantonrechter heeft de Woonplaats veroordeeld in de kosten van de procedure, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om zorgvuldig om te gaan met opzeggingen van huurovereenkomsten, vooral wanneer er sprake is van medehuurders.