5.1.2Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tegen verdachte onrechtmatig is verkregen, wat tot bewijsuitsluiting moet leiden.
Het verweer van de verdediging komt er op neer dat aan verdachte reeds voor de eerste vraag van verbalisanten de cautie had moeten worden gegeven. De politie heeft verdachte staandegehouden, omdat hij ambtshalve bekend is en antecedenten op het gebied van de Opiumwet heeft. Op dat moment was er al sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aldus de verdediging. Nu verbalisanten de cautie niet tijdig hebben gegeven is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Er dient bewijsuitsluiting te volgen. Daardoor is er onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te komen, aldus de verdediging.
De verdediging heeft subsidiair partiele vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat uitsluitend het opzettelijk aanwezig hebben van GHB bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine nu verdachte geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen amfetamine.
5.1.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 25 maart 2015 omstreeks 00:58 uur zien surveillerende verbalisanten, [verbalisant] en [verbalisant], een auto van het merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken], op de Ootmarsumseweg te Albergen, gemeente Tubbergen rijden. Bij verbalisanten is ambtshalve bekend dat dit voertuig in bezit is van de hen bekende [verdachte], hierna te noemen “[verdachte]”. Deze [verdachte] heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Verbalisanten spreken de bestuurder, [verdachte], aan en vragen aan hem of hij drugs bij zich heeft. [verdachte] antwoordt dat hij geen drugs bij zich heeft. Verbalisant [verbalisant] vraagt aan [verdachte] of hij in zijn auto mag kijken. [verdachte] vindt dit prima en deelt mee dat hij niets te verbergen heeft. In de auto treft verbalisant [verbalisant] achter een klepje links naast het stuurwiel een ijzeren koker aan. Verbalisant [verbalisant] geeft [verdachte] de cautie en vraagt hem wat er in de koker zit. [verdachte] deelt mee dat er niets in de koker zit. Verbalisant [verbalisant] schroeft het dopje van de koker en ziet dat er een geelachtig poeder in de koker zit. [verdachte] zegt hierop: “Oh shit, dat is oude speed. Dat is niet van mij.” Hierop houden verbalisanten [verdachte] als verdachte aan.
Gelet op deze door verbalisanten beschreven gang van zaken is de rechtbank, anders dan de raadsman van oordeel, dat op het moment dat verdachte toestemming gaf zijn auto te doorzoeken er nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan de cautie gegeven had moeten worden zoals bedoeld in artikel 29 Sv.
De rechtbank is van oordeel dat mitsdien de resultaten van de doorzoeking van de auto, te weten de verdovende middelen, kunnen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit 1. Er is geen reden tot uitsluiting van het bewijs van de uit de doorzoeking en inbeslagneming verkregen resultaten.
Verbalisant [verbalisant] laat [verdachte] plaatsnemen op de achterbank van de politieauto. Na het vervoer ziet verbalisant [verbalisant] dat er op de grond van de politieauto waar [verdachte] zat, een plastic zak ligt. Deze zak lag er niet op het moment dat [verdachte] in het voertuig plaatsnam. In de plastic zak zit een fles met een doorzichtige stroperige vloeistof. Ook zit in de plastic zak een kleine hoeveelheid wit poeder in een zakje en een spuit, verpakt in cadeaupapier. De verdovende middelen zijn in beslag genomen.
De aangetroffen verdovende middelen worden onderworpen aan een MMC kleur-reactietest, waarbij het volgende wordt waargenomen:
1. Metalen koker met daarin 1,18 gram poeder voorzien van de SIN-code: AAIH8423NL:
Reageert positief op de aanwezigheid van Amfetamine;
2. Transparante fles met daarin 1027 ml transparante vloeistof voorzien van de SIN-code: AAIH8424NL: Reageert positief op de aanwezigheid van GHB;
3. Gripzakje met daarin 2,43 gram witte substantie voorzien van SIN-code: AAIH8421NL:
Reageert positief op de aanwezigheid van Amfetamine.
Vervolgens zijn er monsters van de verdovende middelen aangeboden aan het NFI. Uit onderzoek door het NFI, gedateerd 14 april 2015, is gebleken dat het monster met kleurloze vloeistof, voorzien van de SIN-code: AAIH8420NL (5 ml van SIN-code: AAIH8424 NL), GHB bevat, welk middel is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Voorts is gebleken dat de twee monsters met crèmekleurig poeder in een metalen buisje en een crèmekleurige substantie in een gripzakje, voorzien van de SIN-codes: AAIH8423NL en AAIH8421NL, elk amfetamine bevatten, welk middel is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar is van de BMW die door de politie op 25 maart 2015 is gecontroleerd. Verdachte heeft ook verklaard dat hij af en toe GHB en speed gebruikt. Het kokertje met speed dat door de politie in de auto van verdachte is gevonden naast het stuurwiel, is van een kennis, die de auto van verdachte heeft gerepareerd, aldus verdachte. Voorts heeft verdachte verklaard dat de tas die is aangetroffen in de politieauto van hem is. In de tas zat een fles met een liter GHB die verdachte had gekocht. Daarbij kreeg verdachte een cadeautje dat ook in de plastic tas zat. Verdachte verklaart dat hij dat cadeautje wel in handen gehad heeft. Hij vermoedde dat er in elk geval een spuitje in zat, want dat kon hij wel voelen.
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 maart 2015 opzettelijk 2,43 gram en 1,18 gram amfetamine en 1027 ml GHB heeft vervoerd. Ook de in de ijzeren koker aangetroffen amfetamine in de auto van verdachte, van welke auto verdachte eigenaar en gebruiker is, bevond zich in de machtssfeer van verdachte. De rechtbank acht de nauwelijks onderbouwde verklaring van verdachte hierover – namelijk dat deze amfetamine is achtergelaten door iemand die zijn auto heeft gerepareerd –, ongeloofwaardig. Ook kan bewezen worden dat verdachte opzettelijk de in cadeaupapier verpakte amfetamine heeft vervoerd. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat verdachte dit cadeautje bij de GHB kreeg, het in dezelfde plastic tas als de GHB is aangetroffen en verdachtes verklaring dat hij het cadeautje in handen heeft gehad en gevoeld heeft dat er in elk geval een spuitje in zat. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders, dan dat verdachte geweten heeft dat het cadeautje een verdovend middel betrof.