ECLI:NL:RBOVE:2015:3067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
08/760067-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor drugsbezit en vernieling met bijzondere voorwaarden

Op 26 juni 2015 heeft de Rechtbank Overijssel een 25-jarige man uit Tubbergen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De man werd aangeklaagd voor het opzettelijk bezit van drugs, waaronder amfetamine en GHB, en voor het vernielen van een ruit in een arrestantencomplex. De verdachte werd op 25 maart 2015 aangehouden tijdens een politiecontrole in Albergen, waar hij in het bezit was van een kokertje met speed en een liter GHB. Tijdens de rechtszaak werd de vordering van de officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, besproken, die een gevangenisstraf eiste met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde hem bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht, een drugsverbod en een mogelijke klinische opname van maximaal zeven weken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de drugsverslaving van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760067-15
Datum vonnis: 26 juni 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. Almelo, HvB “de Karelskamp” in Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opzettelijk amfetamine en/of GHB heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:opzettelijk een ruit van een arrestantencomplex heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2015 te Albergen, gemeente Tubbergen, en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer
- 2,43 gram en/of 1,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine en/of
- 1027 ml (1.027 liter), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB
(Gamma Hydroxy Boterzuur),
zijnde GHB (Gamma hydroxy Boterzuur) en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 september 2014 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (in een ruimte van het arrestantencomplex aan de Europaweg), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Noord- en Oost Gelderland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 101 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden, een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, ook als dat inhoudt dat verdachte zeven weken klinisch behandeld dient te worden en een drugsverbod. De officier van justitie heeft daarnaast opheffing van de voorlopige hechtenis per heden gevorderd.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 617,90 aan verdachte dient te worden teruggegeven.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Feit 1
5.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft zijn standpunt gebaseerd op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen en het rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).
5.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tegen verdachte onrechtmatig is verkregen, wat tot bewijsuitsluiting moet leiden.
Het verweer van de verdediging komt er op neer dat aan verdachte reeds voor de eerste vraag van verbalisanten de cautie had moeten worden gegeven. De politie heeft verdachte staandegehouden, omdat hij ambtshalve bekend is en antecedenten op het gebied van de Opiumwet heeft. Op dat moment was er al sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aldus de verdediging. Nu verbalisanten de cautie niet tijdig hebben gegeven is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Er dient bewijsuitsluiting te volgen. Daardoor is er onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te komen, aldus de verdediging.
De verdediging heeft subsidiair partiele vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat uitsluitend het opzettelijk aanwezig hebben van GHB bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine nu verdachte geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen amfetamine.
5.1.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 25 maart 2015 omstreeks 00:58 uur zien surveillerende verbalisanten, [verbalisant] en [verbalisant], een auto van het merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken], op de Ootmarsumseweg te Albergen, gemeente Tubbergen rijden. Bij verbalisanten is ambtshalve bekend dat dit voertuig in bezit is van de hen bekende [verdachte], hierna te noemen “[verdachte]”. Deze [verdachte] heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Verbalisanten spreken de bestuurder, [verdachte], aan en vragen aan hem of hij drugs bij zich heeft. [verdachte] antwoordt dat hij geen drugs bij zich heeft. Verbalisant [verbalisant] vraagt aan [verdachte] of hij in zijn auto mag kijken. [verdachte] vindt dit prima en deelt mee dat hij niets te verbergen heeft. In de auto treft verbalisant [verbalisant] achter een klepje links naast het stuurwiel een ijzeren koker aan. Verbalisant [verbalisant] geeft [verdachte] de cautie en vraagt hem wat er in de koker zit. [verdachte] deelt mee dat er niets in de koker zit. Verbalisant [verbalisant] schroeft het dopje van de koker en ziet dat er een geelachtig poeder in de koker zit. [verdachte] zegt hierop: “Oh shit, dat is oude speed. Dat is niet van mij.” Hierop houden verbalisanten [verdachte] als verdachte aan.
Gelet op deze door verbalisanten beschreven gang van zaken is de rechtbank, anders dan de raadsman van oordeel, dat op het moment dat verdachte toestemming gaf zijn auto te doorzoeken er nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan de cautie gegeven had moeten worden zoals bedoeld in artikel 29 Sv.
De rechtbank is van oordeel dat mitsdien de resultaten van de doorzoeking van de auto, te weten de verdovende middelen, kunnen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit 1. Er is geen reden tot uitsluiting van het bewijs van de uit de doorzoeking en inbeslagneming verkregen resultaten.
Verbalisant [verbalisant] laat [verdachte] plaatsnemen op de achterbank van de politieauto. Na het vervoer ziet verbalisant [verbalisant] dat er op de grond van de politieauto waar [verdachte] zat, een plastic zak ligt. Deze zak lag er niet op het moment dat [verdachte] in het voertuig plaatsnam. In de plastic zak zit een fles met een doorzichtige stroperige vloeistof. Ook zit in de plastic zak een kleine hoeveelheid wit poeder in een zakje en een spuit, verpakt in cadeaupapier. De verdovende middelen zijn in beslag genomen.
De aangetroffen verdovende middelen worden onderworpen aan een MMC kleur-reactietest, waarbij het volgende wordt waargenomen:
1. Metalen koker met daarin 1,18 gram poeder voorzien van de SIN-code: AAIH8423NL:
Reageert positief op de aanwezigheid van Amfetamine;
2. Transparante fles met daarin 1027 ml transparante vloeistof voorzien van de SIN-code: AAIH8424NL: Reageert positief op de aanwezigheid van GHB;
3. Gripzakje met daarin 2,43 gram witte substantie voorzien van SIN-code: AAIH8421NL:
Reageert positief op de aanwezigheid van Amfetamine.
Vervolgens zijn er monsters van de verdovende middelen aangeboden aan het NFI. Uit onderzoek door het NFI, gedateerd 14 april 2015, is gebleken dat het monster met kleurloze vloeistof, voorzien van de SIN-code: AAIH8420NL (5 ml van SIN-code: AAIH8424 NL), GHB bevat, welk middel is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Voorts is gebleken dat de twee monsters met crèmekleurig poeder in een metalen buisje en een crèmekleurige substantie in een gripzakje, voorzien van de SIN-codes: AAIH8423NL en AAIH8421NL, elk amfetamine bevatten, welk middel is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar is van de BMW die door de politie op 25 maart 2015 is gecontroleerd. Verdachte heeft ook verklaard dat hij af en toe GHB en speed gebruikt. Het kokertje met speed dat door de politie in de auto van verdachte is gevonden naast het stuurwiel, is van een kennis, die de auto van verdachte heeft gerepareerd, aldus verdachte. Voorts heeft verdachte verklaard dat de tas die is aangetroffen in de politieauto van hem is. In de tas zat een fles met een liter GHB die verdachte had gekocht. Daarbij kreeg verdachte een cadeautje dat ook in de plastic tas zat. Verdachte verklaart dat hij dat cadeautje wel in handen gehad heeft. Hij vermoedde dat er in elk geval een spuitje in zat, want dat kon hij wel voelen.
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 maart 2015 opzettelijk 2,43 gram en 1,18 gram amfetamine en 1027 ml GHB heeft vervoerd. Ook de in de ijzeren koker aangetroffen amfetamine in de auto van verdachte, van welke auto verdachte eigenaar en gebruiker is, bevond zich in de machtssfeer van verdachte. De rechtbank acht de nauwelijks onderbouwde verklaring van verdachte hierover – namelijk dat deze amfetamine is achtergelaten door iemand die zijn auto heeft gerepareerd –, ongeloofwaardig. Ook kan bewezen worden dat verdachte opzettelijk de in cadeaupapier verpakte amfetamine heeft vervoerd. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat verdachte dit cadeautje bij de GHB kreeg, het in dezelfde plastic tas als de GHB is aangetroffen en verdachtes verklaring dat hij het cadeautje in handen heeft gehad en gevoeld heeft dat er in elk geval een spuitje in zat. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders, dan dat verdachte geweten heeft dat het cadeautje een verdovend middel betrof.
5.2
Feit 2
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde vernieling heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juni 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van M.B.H.M. Klein Herenbrink namens Politie Noord en Oost Gelderland, van 3 september 2014, uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL062B-2014119932.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 maart 2015 te Albergen, gemeente Tubbergen, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer
- 2,43 gram en 1,18 gram, van een materiaal bevattende amfetamine en
- 1027 ml (1.027 liter), van een materiaal bevattende GHB (Gamma Hydroxy
Boterzuur),
zijnde GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur) en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 02 september 2014 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (in een ruimte van het arrestantencomplex aan de Europaweg), toebehorende aan politie Noord- en Oost Gelderland, heeft vernield.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet (Ow). Het bewezenverklaarde onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid drugs, te weten amfetamine en GHB. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Het veelvuldig gebruik van drugs kan een verslavende werking hebben en een gevaar voor de gezondheid opleveren, dan wel bij langdurig gebruik leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving. Zo plegen veel drugsverslaafden vermogensdelicten om hun verslaving te kunnen bekostigen en houdt het drugsgebruik criminele organisaties in stand die zich naast drugshandel vaak bezighouden met andere vormen van criminaliteit.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit. Vernieling is een ergerlijk feit dat niet alleen schade en hinder toebrengt aan de gedupeerden maar ook, gelet op de verzekeringsclaims van de gedupeerden, een financiële belasting vormt voor de maatschappij.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsrapport van 11 juni 2015, opgesteld door mevrouw E.J.D. van Berkum, reclasseringswerker. Uit dit rapport blijkt dat verdachte kampt met een forse drugsverslaving ten aanzien van GHB en speedgebruik. Verdachte’s ontkennende houding ten aanzien van zijn problemen en niet meewerkende houding ten aanzien van aangeboden hulpverlening en reclasseringstoezichten, maakt dat hij weinig verantwoordelijkheid neemt om gedragsverandering te bewerkstellingen met als gevolg dat er op meerdere leefgebieden criminogene factoren zijn en verdachte dit destructieve patroon in stand houdt.
De reclassering ziet enkel mogelijkheden om verdachte te begeleiden binnen een forensisch klinisch behandeltraject. Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dit niet te willen en ook niet open te staan voor een reclasseringstoezicht binnen een ambulant begeleidingstraject.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 21 mei 2015 blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Verdachte heeft zich van de in die veroordelingen gelegen waarschuwing niets aangetrokken. De rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte laten meewegen bij de bepaling van de straf. Voorts heeft de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr acht geslagen op het vonnis van de politierechter te Arnhem van 27 januari 2015 waarbij verdachte ter zake van de Opiumwet tot straf is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaren stellen.
De deels voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De rechtbank ziet, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij ter terechtzitting heeft aangegeven hulp nodig te hebben, aanleiding om aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, een meldplicht, een drugsverbod en een ambulante behandeling.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 617,90 dient te worden teruggeven aan verdachte, nu niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag enig verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

de inbeslaggenomen voorwerpen

-
gelast de teruggavevan het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van
€ 617,90;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. C.C.S. Koppes en
mr. I.C.E. Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2015.
Buiten staat
Mr. I.C.E. Draisma is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.