ECLI:NL:RBOVE:2015:305

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
08/955658-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door schuld van bestuurder

Op 21 januari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 63-jarige man uit Oldenzaal, die verantwoordelijk werd gehouden voor een verkeersongeval op 29 juni 2013 in Enschede. De man reed met zijn Volvo op de Glanerbruggeweg en verleende geen voorrang aan een van rechts komende Peugeot, bestuurd door mevrouw [slachtoffer]. Ondanks een stopbord en -streep negeerde hij deze verkeersregels, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de vrouw letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had aan het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een geldboete van 1800 euro op, samen met een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met de politie.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955658-13
Datum vonnis: 21 januari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 07 januari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Agelink en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. J.W. Stegeman, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) op
29 juni 2013 in Enschede als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel (subsidiair) dat verdachte op genoemde datum in Enschede gevaar op de weg heeft veroorzaakt waardoor een aanrijding met een ander voertuig heeft plaatsgevonden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2013, in de gemeente Enschede,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, Volvo met kenteken [kenteken]), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft verdachte met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gereden op
de weg, de Glanerbruggeweg, hierin bestaande dat verdachte
- terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of
gehinderd, en/of
- terwijl ter plaatse op die weg, voor de kruising of splitsing met de
Lossersestraat, duidelijk zichtbaar een in zijn richting gekeerd bord B7
van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was
geplaatst (inhoudende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de
kruisende weg), en/of
- zonder te stoppen, althans zonder tijdig te stoppen, genoemde kruising
of splitsing is opgereden of op is gaan rijden, en/of
- heeft verdachte niet voortdurend de nodige oplettendheid en/of
voorzichtigheid betracht, en/of
- is verdachte (vervolgens) op genoemde kruising of splitsing met dat door
hem bestuurde motorrijtuig gebotst, althans aangereden, althans in
aanrijding gekomen tegen een op dat moment over de Lossersestraat naderende
personenauto,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (te weten [slachtoffer])
zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan, werd toegebracht;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 juni 2013, in de gemeente Enschede,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, Volvo met kenteken [kenteken]), daarmee heeft gereden op
de weg, de Glanerbruggeweg,
- terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of
gehinderd, en/of
- terwijl ter plaatse op die weg, voor de kruising of splitsing met de
Lossersestraat, duidelijk zichtbaar een in zijn richting gekeerd bord B7
van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was
geplaatst (inhoudende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de
kruisende weg), en/of
- zonder te stoppen, althans zonder tijdig te stoppen, genoemde kruising
of splitsing is opgereden of op is gaan rijden, en/of
- heeft verdachte niet voortdurend de nodige oplettendheid en/of
voorzichtigheid betracht, en/of
- is verdachte (vervolgens) op genoemde kruising of splitsing met dat door
hem bestuurde motorrijtuig gebotst, althans aangereden, althans in
aanrijding gekomen tegen een op dat moment over de Lossersestraat naderende
personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op basis van de bevindingen weergegeven in het VOA-rapport (Verkeers Ongevallen Analyse-rapport), de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de medische verklaring over het letsel van het slachtoffer [slachtoffer].
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Het feit dat verdachte de Peugeot niet heeft opgemerkt maakt niet dat er sprake is van een vorm van culpa (schuld). Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat niet vaststaat dat het door het slachtoffer opgelopen letsel voortkomt uit het ongeval, gelet op haar reeds bestaande knieletsel.
Het subsidiair tenlastegelegde kan volgens de raadsman wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft op 29 juni 2013 te Enschede als bestuurder van een personenauto op het kruispunt van de Glanerbruggeweg/Lonneker Molenweg met de Lossersestraat geen voorrang verleend aan de voor hem van rechts komende Peugeot, die bestuurd werd door mevrouw [slachtoffer]. Verdachte heeft een stopbord en -streep genegeerd voor hij het kruispunt opreed. Als gevolg van de aanrijding heeft mevrouw [slachtoffer] letsel opgelopen. Ten tijde van de aanrijding was het zonnig en droog. Het zicht was onbelemmerd en verdachtes auto had geen technische gebreken.
Ten aanzien van de vraag of de fout van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 WVW 1994 dient de rechtbank vast te stellen of de
verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “roekeloos, in ieder geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam”.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van
verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin [1] .
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus krachtens voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt in dat een bestuurder zijn rijgedrag dient aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse.
Verdachte heeft deze zorgplicht, gelet op de vastgestelde gedragingen, naar het oordeel van de rechtbank niet in acht genomen. Hij heeft zijn personenauto niet tot stilstand gebracht bij het stopbord, noch voor de stopstreep. Verdachte heeft enkel vaart geminderd en is de kruising opgereden. Aan de van rechts komende Peugeot van mevrouw [slachtoffer] heeft verdachte geen voorrang verleend. Voor het niet stoppen voor het stopbord heeft verdachte ter zitting geen verklaring kunnen geven.
De rechtbank is van oordeel dat door niet te stoppen bij het stopbord en geen voorrang te verlenen aan de van rechts komende Peugeot, verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte heeft immers niet constant de weg in de gaten gehouden; noch bij het naderen van de kruising noch op het moment van oversteken heeft verdachte voldoende naar rechts gekeken. Naar eigen zeggen wist verdachte dat het kruispunt van de Glanerbruggeweg/Lonneker Molenweg met de Lossersestraat een ontzettend gevaarlijk kruispunt is waar regelmatig ongevallen plaatsvinden.
Slachtoffer mevrouw [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen. Uit de door mevrouw [slachtoffer] op 6 januari 2015 afgelegde verklaring volgt dat zij door de botsing knieletsel heeft gekregen. Zij had een scheurtje net boven het rechter scheenbeen (micro fractuur van het Tibiaplateau) en de buitenste meniscus was gescheurd. Hierdoor heeft zij gedurende een periode van twee maanden in de rolstoel gezeten. Ook heeft zij vijf maanden niet boven in haar woning kunnen slapen. De verklaring van mevrouw [slachtoffer] wordt bevestigd in het rapport van prof. dr. O.T. Terpstra, medisch adviseur bij ARAG. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat bij mevrouw [slachtoffer] door het letsel tijdelijke ziekte is ontstaan en dat zij tijdelijk is verhinderd in de uitoefening van haar normale bezigheden. Anders dan de raadsman meent de rechtbank dat het letsel waardoor deze tijdelijke ziekte/verhindering is ontstaan een direct gevolg is van de aanrijding en niet voortkomt uit een reeds eerder genezen knieletsel. [slachtoffer] was blijkens haar verklaring twee weken voor de aanrijding beter verklaard. Dat de medische verklaring niet door prof. dr. O.T. Terpstra is ondertekend, betekent niet dat deze niet naar waarheid is opgemaakt.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juni 2013 in de gemeente Enschede als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volvo met kenteken [kenteken]), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft verdachte met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden op de Glanerbruggeweg, hierin bestaande dat verdachte
- terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of gehinderd, en
- terwijl ter plaatse op die weg, voor de kruising met de Lossersestraat, duidelijk zichtbaar een in zijn richting gekeerd bord B7 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst (inhoudende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg), en
- zonder te stoppen genoemde kruising is opgereden, en
- heeft verdachte niet voortdurend de nodige oplettendheid en voorzichtigheid betracht, en
- is verdachte vervolgens op genoemde kruising met dat door hem bestuurde motorrijtuig in aanrijding gekomen tegen een op dat moment over de Lossersestraat naderende personenauto,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (te weten [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan mevrouw [slachtoffer] letsel heeft opgelopen waardoor zij tijdelijk is verhinderd om haar normale bezigheden te verrichten. Door verdachtes handelen is aan [slachtoffer] leed toegebracht. Dat leed zal door strafoplegging niet volledig ongedaan gemaakt kunnen worden. Strafoplegging dient bovendien te geschieden niet alleen met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfouten, maar ook en vooral afgezet te worden tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. Als uitgangspunt voor strafbare feiten als de onderhavige, te weten een aanmerkelijke verkeersfout (zijnde de lichtste mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994) in combinatie met tijdelijke ziekte/verhindering (niet zijnde zwaar lichamelijk letsel), hanteert het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) ter oriëntatie een geldboete ter hoogte van € 1.000,-- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Bij de vaststelling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met de politie en justitie. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een volledige dienstbetrekking vervult, op diverse plaatsen in Nederland werkbezoeken moet afleggen en hij derhalve zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkplekken te kunnen bereiken.
Gelet op genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank het opleggen van een geldboete ook hier passend en geboden. De rechtbank acht het aangewezen dat aan verdachte tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd. De rechtbank zal deze ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen, zodat dit vooralsnog geen gevolgen zal hebben voor de beroepsuitoefening van verdachte. In de omstandigheid dat aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding de geldboete te verhogen tot het hierna te noemen bedrag. Aan de voorwaardelijk op te leggen ontzegging verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaren.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 Sr en op artikel 179 WVW 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot het betalen van een
  • beveelt, voor het geval dat de verdachte de geldboete niet betaalt, dat
  • ontzegt verdachte de
  • bepaalt dat de ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
21 januari 2015.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Regiopolitie Twente met nummer PL05AG 2013064438. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 7 januari 2015 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 juni 2013 heb ik gereden op de Glanerbruggeweg. Bij de kruising met de Lossersestraat ben ik niet gestopt bij het stopbord. Ik ben ook niet gestopt voor de stopstreep. Ik ben de kruising opgereden en gaf gas.
2.
Een proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) van 5 juli 2013 (gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van 14 juli 2013), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant], zakelijk weergegeven:
Op pagina 6 en 7 VOA:
Het verkeersongeval had plaats gevonden buiten de als zodanig aangeduide
bebouwde kom van Enschede in de gemeente Enschede.
2.2.3 Verkeersmaatregelen ter plaatse
Ik zag het volgende:
• Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/h.
• Genoemde wegen waren voor het openbaar verkeer opengesteld.
• De Lossersestraat is aangeduid als voorrangsweg.
• Voor het verkeer dat over de Glanerbruggeweg de Lossersestraat nadert wordt de
voorrang kenbaar gemaakt middels bord B7 en een op het wegdek aangebrachte
stopstreep.
Stop, verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg
(Bord B7 van bijlage 1 van het RVV 1990).
Op pagina 8 VOA:
Lichtgesteldheid : daglicht
Weergesteldheid : zonnig en droog
Wegdek : bitumen met dichte structuur (DAB), normaal ingereden en droog.
Op pagina 13 VOA:
2.4.3 Zichtbepalingen door voor - en zijruiten
Uit dit onderzoek bleek, dat het uitzicht door de voorruit en zijruiten van beide voertuigen
op generlei wijze werd belemmerd.
2.4.4 Zicht / uitzicht
Foto 11 en 12 zijn samengestelde foto's en zijn gemaakt vanuit de rijrichting van de Volvo en
tonen het mogelijke zicht naar rechts, op de Lossersestraat, van waaruit de Peugeot
naderde. Deze foto's laten zien dat het zicht vrij en onbelemmerd is.
(Opmerking griffier: genoemde foto’s 11 en 12 worden weergegeven op pagina 13 VOA).
Op pagina 14 VOA:
(…)
3.2.1 Voertuig, merk Volvo
Kenteken [kenteken]
Merk VOLVO
Soort Personenauto
3.
Een proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer] van 6 januari 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik ben in april 2013 geopereerd aan mijn rechter knie. Twee weken voor dat ik het ongeval heb gehad was ik volledig hersteld van de operatie. Ik had mijn werk, studie en sport weer opgepakt. Ten gevolge van het ongeval heb ik nieuw letsel opgelopen. Ik had een scheurtje net boven het rechter scheenbeen (micro fractuur van het Tibiaplateau) en de buitenste
meniscus was gescheurd. Ik heb na het ongeval 1 dag in het ziekenhuis gelegen.
Ik heb 5 maanden beneden geslapen. De eerste 2 maanden kon ik mij alleen verplaatsen in een rolstoel. Ik heb in totaal 18 maanden fysiotherapie gehad.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, NJ 2005, LJN AO 5822