[verdachte] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat hem geen blaam treft, omdat hij de exploitatie van de onderneming vanaf 12 januari 2012 heeft overgedragen aan [X] B.V.. Hij was vanaf dat moment slechts een werknemer in algemene dienst en niet in staat of bevoegd de geconstateerde tekortkomingen te voorkomen of op te heffen. De politierechter volgt verdachte niet in deze redenering. Het verweer mist feitelijke grondslag. Uit het dossier, met name de verklaringen van de getuigen [Y] en [Z], blijkt dat verdachte (ook) in de ten laste gelegde periode, net als in de jaren voordien, feitelijk heeft opgetreden als leidinggevende c.q. als exploitant van de onderneming. Op controlemomenten was hij ook steeds aanwezig en presenteerde hij zich als feitelijk leidinggevende binnen de onderneming. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat hij de exploitatie van de onderneming “op papier” heeft overgedragen aan [X] en de onroerende zaken juridisch heeft verkocht en geleverd aan buurman [D], zulks onder voorbehoud van een terugkoop- en gebruiksrecht. Ook daarna bleef verdachte immers feitelijk en als zodanig zichtbaar voor de buitenwacht degene die de onderneming dreef.
Het hiermee samenhangende verweer dat hij, vanaf het moment van overdracht van de onderneming, niet langer de zeggenschap had over de financiële middelen van de onderneming, kan evenmin slagen. Verdachte heeft immers die zeggenschap zelf “weggegeven” terwijl hij ook op dat moment op de hoogte was van de tekortkomingen met betrekking tot het dierenwelzijn in het bedrijf.
Specifiek ten aanzien van feit 1 heeft [verdachte] nog aangevoerd dat [X] geen verwijt treft aangezien zij de exploitatie pas vanaf september 2012 op zich heeft genomen. Zij heeft ervoor gezorgd dat 4/12 van de voor dat jaar benodigde mestrechten zijn geleased. Voor de tekortkoming over de eerste acht maanden van 2012 treft haar geen blaam en [verdachte] als feitelijk leidinggever dus evenmin. Dit standpunt snijdt geen hout. Bij overname van een onderneming onder algemene titel zoals in casu, zal de overnemer, in dit geval [X] BV, ervoor moeten zorgdragen dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De wettelijke eis voor wat betreft de Meststoffenwet schrijft voor dat in een kalenderjaar niet meer varkens mogen worden gehouden dan de omvang van de op het bedrijf rustende varkensrechten. Die eis gold voor [X] onverkort, los van de vraag wanneer certificaten van aandelen zijn overgegaan en/of er een bestuurderswisseling heeft plaatsgevonden.
Voor wat betreft feit 2 (de lekbak van de dieseltank) heeft [verdachte] gesteld dat niet hij, maar de juridisch eigenaar van de opstallen, de heer [D], daarvoor juridisch verantwoordelijk was. De politierechter volgt dat niet. [verdachte] dreef feitelijk de onderneming, was feitelijk leidinggevende binnen de onderneming en als zodanig is hij er mede verantwoordelijk voor dat binnen de inrichting wordt gewerkt conform de geldende vergunning. Juridisch eigendom is voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet beslissend.
Voor wat betreft feit 2 heeft [verdachte] zich voorts nog aangesloten bij het verweer van [X] inhoudende dat er op de tenlastegelegde dag wellicht geen sprake was van een afvoer van regenwater via een leiding- of pompsysteem, maar dat dit ook niet nodig is. Voorschrift 16.3.5 van de omgevingsvergunning vereist immers niet een voortdurende afvoer door een leiding. De politierechter verwerpt dit verweer. Voorschrift 16.3.5 van de omgevingsvergunning maakt onderdeel uit van de installatievoorschriften. Dit betekent dat de voorziening, zijnde een afdak, leiding of pompsysteem, om te voorkomen dat met dieselolie vervuild regenwater vanuit de lekbak in de ondergrond lekt, te allen tijde aanwezig dient te zijn. Dat volgt vanzelfsprekend ook uit de aard van de voorziening.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft [verdachte] aangevoerd dat de financiële middelen ontbraken om de geconstateerde tekortkomingen inzake bepalingen van dierenwelzijn op te heffen. Hij moest noodgedwongen kiezen voor noodoplossingen. Voor [verdachte] hiermee wil stellen dat er sprake is van overmacht, dan kan dat verweer niet slagen. [X] heeft immers de onderneming, inclusief de geconstateerde tekortkomingen, overgenomen. Daarbij heeft zij kunnen vaststellen dat er geld nodig was om de tekortkomingen op te heffen. Door de exploitatie van de onderneming over te nemen, zonder voor herstel van de tekortkomingen te zorgen, dan wel hiervoor geld te reserveren, heeft [X] de qua dierenwelzijn ernstig tekortschietende situatie aanvaard. Dat verhindert een beroep op overmacht. [verdachte] kan zich als feitelijk leidinggevende evenmin op overmacht beroepen. Hij is als zodanig mede verantwoordelijk te houden voor de aangetroffen situatie op het bedrijf. Te meer nu op geen enkele wijze blijkt dat hij heeft getracht (de bestuurders) van [X] te bewegen gelden te fourneren om noodzakelijke investeringen te doen. Door te kiezen voor noodoplossingen heeft hij zich bovendien aan de tekortschietende situatie op het bedrijf geconformeerd.
Voor wat betreft de inkepingen in de linkeroorschelp van fokzeugen heeft [verdachte] aangevoerd dat hij er door controle-instanties nooit eerder op is gewezen dat het een verboden ingreep betrof. Bovendien dient de ingreep een redelijk doel, te weten het kunnen onderscheiden van de eigen fokzeugen van de andere varkens. De politierechter verwerpt ook deze verweren. Het verboden zijn van de ingreep en de strafbaarheid ervan is niet afhankelijk van een voorafgaande waarschuwing door een controle-instantie. Als ondernemer c.q. als feitelijk leidinggever van een onderneming diende verdachte op de hoogte te zijn van de geldende regels inzake dierenwelzijn. Het argument, inhoudende de stelling dat de inkeping (lees: verminking) een redelijk doel diende, slaagt niet omdat voor dat doel andere, minder ingrijpende wijzen van markering van dieren denkbaar zijn.