ECLI:NL:RBOVE:2015:2998

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
08/994515-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van een feitelijk leidinggevende bij overtredingen van de Meststoffenwet en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren

In deze zaak, behandeld door de economische politierechter van de Rechtbank Overijssel, stond de verdachte terecht voor meerdere overtredingen van de Meststoffenwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De verdachte, die feitelijk leiding gaf aan [X] B.V., werd beschuldigd van het houden van een te groot aantal varkenseenheden op zijn bedrijf, het niet naleven van voorschriften van de omgevingsvergunning, en het verwaarlozen van de zorg voor dieren. De feiten vonden plaats in de periode van 2012 tot 2013, waarbij de verdachte werd verweten dat hij opdracht had gegeven tot deze verboden gedragingen en feitelijke leiding had gegeven aan de overtredingen. Tijdens de zitting werd door de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de tenlastelegging nietig was vanwege het ontbreken van een tijdsaspect in de beschuldigingen. De politierechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijkheid bood over de tijdsperiode waarin de feiten zich hadden afgespeeld. De verdachte voerde verder aan dat hij niet verantwoordelijk was voor de overtredingen omdat hij de exploitatie van de onderneming had overgedragen aan [X] B.V. De rechter oordeelde echter dat de verdachte, ondanks de juridische overdracht, feitelijk leidinggevende was en verantwoordelijk bleef voor de naleving van de wetgeving. Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde hij een geldboete en taakstraffen op, waarbij de rechter rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer: 08/994515-14
STRAFVONNIS
(Schriftelijk vs Ec.PR)
Uitspraak: 25 juni 2015
De
economischepolitierechterin de Rechtbank Overijssel, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie, tegen:

[verdachte],

geboren [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
terechtstaande ter zake dat:
1.
[X] B.V. te [plaats], althans in Nederland, al dan niet
opzettelijk op een bedrijf met het BRS-nummer 203874633 en/of het BRS-nummer
201205434, gelegen aan of nabij de [adres], gemiddeld in het
kalenderjaar 2012 1965,2 varkenseenheden, in elk geval een groter aantal
varkens, heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht,
zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of
aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
Zaak C)
art 19 Meststoffenwet
2.
[X] B.V. te [plaats], op of omstreeks 30 augustus 2013,
althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 augustus
2013, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een voorschrift
van een omgevingsvergunning, afgegeven de dato 24 februari 2009, dat
betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, immers
werd het hemelwater niet uit de tankput of opvangbak van een dieselolietank
afgevoerd door een leiding waarin buiten en zo dicht mogelijk bij de omwalling
of wand een af sluiter was aangebracht (een afdak was niet aangebracht),
zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of
aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
(Zaak E; voorschrift 16.3.5);
art 2.3 ahf/sub a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
art 2.3 ahf/sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3.
[X] B.V. op of omstreeks 4 september 2013, te [plaats],
2680, althans een aantal varkens heeft verzorgd, niet overeenkomstig de
artikelen 12 en 13 van het Varkensbesluit, aangezien voornoemde varkens, ouder
dan 2 weken, niet permanent beschikten over voldoende vers drinkwater,
zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of
aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
(Zaak B)
art 2 lid 3 Varkensbesluit
4.
[X] B.V. in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 augustus
2013, te [plaats], zonder redelijk doel of met
overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij
een aantal dieren pijn of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid of het
welzijn van een aantal dieren heeft benadeeld, immers bleek op of omstreeks 30
augustus 2013 dat:
- een varken (gehouden in een sleufsilo) een grote zwelling aan de linker
elleboog had, waarbij aan de onderkant van de zwelling een vloeistof/pus kwam;
- een zeug een open wond op de rug had; de huid op de rug was rood en verdikt
met in het centrale gebied van de aangetaste huid een open wond van ongeveer
10 cm waarvan de wondranden rafelig waren (de wond was recent niet behandeld),
- ( een deel van) de voor eigen fokkerij gehouden vrouwelijke biggen een
inkeping in het linker oor hadden (zijnde een niet toegestane ingreep),
en/of
- een opfokzeug een ernstig verdikte linker achterpoot had met aan de
binnenkant van de poot een ernstige drukwond met verdikte wondranden en
welke gevuld was met granulatieweefsel,
zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven
en/of aan die verboden gedraging (en) feitelijke leiding heeft gegeven;
(Zaak A)
art 36 lid 1 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
5.
[X] B.V. op of omstreeks 30 augustus 2013 te [plaats],
als houdster van dieren, te weten 22, althans een aantal in een sleufsilo
gehouden varkens, aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden,
immers beschikten voornoemde varkens niet over een droge en/of schone
ligplaats,
zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of
aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
Zaak A)
art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging namens verdachte in het midden gebracht;
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat feit 1 nietig is, omdat het tijdsaspect als bedoeld in artikel 261 lid 1 Strafvordering in de tenlastelegging ontbreekt en dus uit de tenlastelegging niet blijkt wanneer de verweten gedraging zou zijn gepleegd. Subsidiair voert zij aan dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van een verboden gedraging aan de zijde van [X] B.V, althans wegens het ontbreken van het feitelijk leiding /opdracht geven aan de aan [X] B.V. verweten gedraging.
Voorts stelt de raadsvrouw dat verdachte van alle overige feiten vrijgesproken behoort te worden, zoals nader verwoord in de door haar overgelegde pleitnota.
De politierechter overweegt met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat feit 1 niet nietig is omdat in de tenlastelegging als delictsperiode is opgenomen in het jaar 2012, zodat het voor verdachte duidelijk is wanneer het feit zich heeft afgespeeld en op grond daarvan dient het verweer van de raadsvrouw te worden verworpen.
[verdachte] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat hem geen blaam treft, omdat hij de exploitatie van de onderneming vanaf 12 januari 2012 heeft overgedragen aan [X] B.V.. Hij was vanaf dat moment slechts een werknemer in algemene dienst en niet in staat of bevoegd de geconstateerde tekortkomingen te voorkomen of op te heffen. De politierechter volgt verdachte niet in deze redenering. Het verweer mist feitelijke grondslag. Uit het dossier, met name de verklaringen van de getuigen [Y] en [Z], blijkt dat verdachte (ook) in de ten laste gelegde periode, net als in de jaren voordien, feitelijk heeft opgetreden als leidinggevende c.q. als exploitant van de onderneming. Op controlemomenten was hij ook steeds aanwezig en presenteerde hij zich als feitelijk leidinggevende binnen de onderneming. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat hij de exploitatie van de onderneming “op papier” heeft overgedragen aan [X] en de onroerende zaken juridisch heeft verkocht en geleverd aan buurman [D], zulks onder voorbehoud van een terugkoop- en gebruiksrecht. Ook daarna bleef verdachte immers feitelijk en als zodanig zichtbaar voor de buitenwacht degene die de onderneming dreef.
Het hiermee samenhangende verweer dat hij, vanaf het moment van overdracht van de onderneming, niet langer de zeggenschap had over de financiële middelen van de onderneming, kan evenmin slagen. Verdachte heeft immers die zeggenschap zelf “weggegeven” terwijl hij ook op dat moment op de hoogte was van de tekortkomingen met betrekking tot het dierenwelzijn in het bedrijf.
Specifiek ten aanzien van feit 1 heeft [verdachte] nog aangevoerd dat [X] geen verwijt treft aangezien zij de exploitatie pas vanaf september 2012 op zich heeft genomen. Zij heeft ervoor gezorgd dat 4/12 van de voor dat jaar benodigde mestrechten zijn geleased. Voor de tekortkoming over de eerste acht maanden van 2012 treft haar geen blaam en [verdachte] als feitelijk leidinggever dus evenmin. Dit standpunt snijdt geen hout. Bij overname van een onderneming onder algemene titel zoals in casu, zal de overnemer, in dit geval [X] BV, ervoor moeten zorgdragen dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De wettelijke eis voor wat betreft de Meststoffenwet schrijft voor dat in een kalenderjaar niet meer varkens mogen worden gehouden dan de omvang van de op het bedrijf rustende varkensrechten. Die eis gold voor [X] onverkort, los van de vraag wanneer certificaten van aandelen zijn overgegaan en/of er een bestuurderswisseling heeft plaatsgevonden.
Voor wat betreft feit 2 (de lekbak van de dieseltank) heeft [verdachte] gesteld dat niet hij, maar de juridisch eigenaar van de opstallen, de heer [D], daarvoor juridisch verantwoordelijk was. De politierechter volgt dat niet. [verdachte] dreef feitelijk de onderneming, was feitelijk leidinggevende binnen de onderneming en als zodanig is hij er mede verantwoordelijk voor dat binnen de inrichting wordt gewerkt conform de geldende vergunning. Juridisch eigendom is voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet beslissend.
Voor wat betreft feit 2 heeft [verdachte] zich voorts nog aangesloten bij het verweer van [X] inhoudende dat er op de tenlastegelegde dag wellicht geen sprake was van een afvoer van regenwater via een leiding- of pompsysteem, maar dat dit ook niet nodig is. Voorschrift 16.3.5 van de omgevingsvergunning vereist immers niet een voortdurende afvoer door een leiding. De politierechter verwerpt dit verweer. Voorschrift 16.3.5 van de omgevingsvergunning maakt onderdeel uit van de installatievoorschriften. Dit betekent dat de voorziening, zijnde een afdak, leiding of pompsysteem, om te voorkomen dat met dieselolie vervuild regenwater vanuit de lekbak in de ondergrond lekt, te allen tijde aanwezig dient te zijn. Dat volgt vanzelfsprekend ook uit de aard van de voorziening.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft [verdachte] aangevoerd dat de financiële middelen ontbraken om de geconstateerde tekortkomingen inzake bepalingen van dierenwelzijn op te heffen. Hij moest noodgedwongen kiezen voor noodoplossingen. Voor [verdachte] hiermee wil stellen dat er sprake is van overmacht, dan kan dat verweer niet slagen. [X] heeft immers de onderneming, inclusief de geconstateerde tekortkomingen, overgenomen. Daarbij heeft zij kunnen vaststellen dat er geld nodig was om de tekortkomingen op te heffen. Door de exploitatie van de onderneming over te nemen, zonder voor herstel van de tekortkomingen te zorgen, dan wel hiervoor geld te reserveren, heeft [X] de qua dierenwelzijn ernstig tekortschietende situatie aanvaard. Dat verhindert een beroep op overmacht. [verdachte] kan zich als feitelijk leidinggevende evenmin op overmacht beroepen. Hij is als zodanig mede verantwoordelijk te houden voor de aangetroffen situatie op het bedrijf. Te meer nu op geen enkele wijze blijkt dat hij heeft getracht (de bestuurders) van [X] te bewegen gelden te fourneren om noodzakelijke investeringen te doen. Door te kiezen voor noodoplossingen heeft hij zich bovendien aan de tekortschietende situatie op het bedrijf geconformeerd.
Voor wat betreft de inkepingen in de linkeroorschelp van fokzeugen heeft [verdachte] aangevoerd dat hij er door controle-instanties nooit eerder op is gewezen dat het een verboden ingreep betrof. Bovendien dient de ingreep een redelijk doel, te weten het kunnen onderscheiden van de eigen fokzeugen van de andere varkens. De politierechter verwerpt ook deze verweren. Het verboden zijn van de ingreep en de strafbaarheid ervan is niet afhankelijk van een voorafgaande waarschuwing door een controle-instantie. Als ondernemer c.q. als feitelijk leidinggever van een onderneming diende verdachte op de hoogte te zijn van de geldende regels inzake dierenwelzijn. Het argument, inhoudende de stelling dat de inkeping (lees: verminking) een redelijk doel diende, slaagt niet omdat voor dat doel andere, minder ingrijpende wijzen van markering van dieren denkbaar zijn.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs±
De politierechter overweegt dat daarbij gebruik kan worden gemaakt van de verklaringen van verbalisanten, van verdachte en van de heer [Z], de wettelijke vertegenwoordiger van [X] B.V., nader uit te werken.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de in het dossier bevindende bewijsmiddelen
De economische politierechter is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2, sub 3, sub 4 en sub 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[X] B.V. te [plaats], opzettelijk op een bedrijf met het BRS-nummer 203874633 en het BRS-nummer 201205434, gelegen aan of nabij de [adres], gemiddeld in het kalenderjaar 2012 1965,2 meer varkenseenheden, heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht,
zulks terwijl verdachte tot aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[X] B.V. te [plaats], omstreeks 30 augustus 2013,
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning, afgegeven de dato 24 februari 2009, dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, immers werd het hemelwater niet uit de tankput of opvangbak van een dieselolietank afgevoerd door een leiding waarin buiten en zo dicht mogelijk bij de omwalling of wand een af sluiter was aangebracht (een afdak was niet aangebracht),
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[X] B.V. op 4 september 2013, te [plaats], 2680, althans een aantal varkens heeft verzorgd, niet overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van het Varkensbesluit, aangezien voornoemde varkens, ouder dan 2 weken, niet permanent beschikten over voldoende vers drinkwater,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[X] B.V. in de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 augustus 2013, te [plaats], zonder redelijk doel de gezondheid of het welzijn van een aantal dieren heeft benadeeld, immers bleek op 30 augustus 2013 dat:
- een varken (gehouden in een sleufsilo) een grote zwelling aan de linker elleboog had, waarbij uit de onderkant van de zwelling een vloeistof/pus kwam;
- een zeug een open wond op de rug had; de huid op de rug was rood en verdikt met in het centrale gebied van de aangetaste huid een open wond van ongeveer 10 cm waarvan de wondranden rafelig waren (de wond was recent niet behandeld),
- de voor eigen fokkerij gehouden vrouwelijke biggen een inkeping in het linker oor hadden (zijnde een niet toegestane ingreep),
en
- een opfokzeug een ernstig verdikte linker achterpoot had met aan de binnenkant van de poot een ernstige drukwond met verdikte wondranden en welke gevuld was met granulatieweefsel,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging (en) feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[X] B.V. op 30 augustus 2013 te [plaats], als houdster van dieren, te weten 22, in een sleufsilo gehouden varkens, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers beschikten voornoemde varkens niet over een droge en schone ligplaats,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.
Indien tegen dit verkorte schriftelijk vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.
De economische politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte sub 1, sub 2, sub 3, sub 4 en sub 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan in zoverrebehoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert op:

voor wat betreft sub 1, het misdrijf en het economisch delict:

"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 19 van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, zulks terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging",
strafbaar gesteld bij art. 6 Wet economische delicten juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

voor wat betreft sub 2, het misdrijf en het economisch delict:

"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon zulks terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging",
strafbaar gesteld bij art. 6 Wet economische delicten juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

voor wat betreft sub 3, de overtreding en het economisch delict:

"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, zulks terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging",
strafbaar gesteld bij art. 6 Wet economische delicten juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

voor wat betreft sub 4, het misdrijf:

"Overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 2.1 Wet dieren, begaan door een rechtspersoon zulks terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging",
strafbaar gesteld bij art. 8.11 Wet Dieren juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

voor wat betreft sub 5, het misdrijf:

"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.2 Wet Dieren, begaan door een rechtspersoon zulks terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging",
strafbaar gesteld bij artikel 8.11 Wet Dieren juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De economische politierechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, diens (financiële) draagkracht zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, zoals hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Aan verdachte zal voor de feiten, zijnde 4 misdrijven en één overtreding, tweemaal een taakstraf en daarnaast tweemaal een geldboete worden opgelegd.
Aangezien verdachte al persoonlijk failliet is, zullen de geldboetes in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden dergelijke feiten ten koste van de gezondheid en het welzijn van dieren, nogmaals te plegen. met daarnaast een flinke aantal uren onbetaalde arbeid, zodat verdachte voelt wat een straf inhoudt.
De na te noemen straffen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 23, 24, 51, 57, 62 en 91 Wetboek van Strafrecht, artikelen 1a, 2 en 6 Wet economische delicten, artikel 19 van de Meststoffenwet, artikel 2.3. van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht., artikel 36 en 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 2.1., 2.2., 2.5 en 8.11 van de Wet dieren.

R E C H T D O E N D E:

Verklaart bewezen, dat het sub 1, sub 2, sub 3, sub 4 en sub 5 tenlastegelegde als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem ter zake het sub 1, sub 2, sub 4 en sub 5 bewezenverklaarde tot betaling van een
geldboeteten bedrage van
5.000,--, zegge vijfduizend,euro
bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis gedurende 60 dagen.
Beveelt dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt hem voorts tot een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende
240 uren.
Beveelt voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 maanden.
Veroordeelt verdachte ter zake het sub 3 bewezemnverklaarde tenlastegelegde tot betaling van een
geldboeteten bedrage van
2.500,--, zegge tweeduizend en vijfhonderd,euro
bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis gedurende
35 dagen.
Beveelt dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt hem voorts tot een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende
60 uren.
Beveelt voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, sub 2, sub 3, sub 4 en sub 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan in zoverre vrij;
Aldus gewezen door mr. M. Melaard, economisch politierechter, in tegenwoordigheid van
R.E. Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting, op 25 juni 2015.