ECLI:NL:RBOVE:2015:2993

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
08/170946 / KG RK 15-301
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich richtte tegen de leden van de wrakingskamer, te weten mrs. J.H. Keuzenkamp, J.A.O.M. van Aerde en A.L. Smit. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een beroepszaak geregistreerd onder AWB 15/52. De verzoeker stelde dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was, maar de wrakingskamer oordeelde dat de bezwaren van verzoeker niet gericht waren tegen de individuele leden van de wrakingskamer, maar tegen de wrakingsprocedure in het algemeen. De wrakingskamer merkte op dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen rechters die een zaak behandelen en dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen.

De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk misbruik van het wrakingsinstrument opleverde en verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot wraking van zowel 2 juni 2015 als 21 april 2015. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en de voorzitter aanwezig waren. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: 08/170946 / KG RK 15-301
Beslissing van 16 juni 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. J.H. Keuzenkamp, voorzitter, J.A.O.M. van Aerde en A.L. Smit, leden van de wrakingskamer, hierna ook de rechter(s).

1.De procedure

1.1.
Op 21 april 2015 is ter griffie van deze rechtbank, locatie Enschede, ingekomen het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter die verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de beroepszaak die is geregistreerd onder AWB 15/52 (hierna: de beroepszaak).
1.2.
Bij brief van 26 mei 2015 heeft mr. J.H.M. Hesseling, afdelingsvoorzitter bestuursrecht, gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3.
Op 2 juni 2015 is het wrakingsverzoek van verzoeker in het openbaar behandeld. Verzoeker is verschenen, mr. J.H.M. Hesseling, heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.4.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling ter zitting heeft de voorzitter verzoeker in de gelegenheid gesteld een toelichting op het verzoek te geven waarna verzoeker een document heeft overhandigd waarvan hij zegt dat hij daarin heeft uitgelegd dat en waarom hij de wrakingskamer wraakt en heeft hij meegedeeld dat hij de zaal wenst te verlaten.

2.De beoordeling

2.1.
Het wrakingsverzoek richt zich tegen degene(n) die verantwoordelijk is/zijn voor de inhoud van de brief van 8 mei 2015, waarin verzoeker is opgeroepen te verschijnen op de zitting van de wrakingskamer van 2 juni 2015.
2.2.
Verzoeker kan niet worden ontvangen in zijn verzoek voor zover dit is gericht tegen degene die de brief heeft ondertekend, te weten de betreffende medewerker ter griffie. Volgens artikel 8:15 van de Awb kan een wrakingsverzoek immers alleen tegen rechters zijn gericht.
2.3.
Indien en voor zover het verzoek zo moet worden verstaan dat dit is gericht tegen de leden van de wrakingskamer, omdat de brief van 8 mei 2015 onder hun verantwoordelijkheid is geschreven, geldt het volgende.
2.4.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
2.5.
In het wrakingsverzoek van 2 juni 2015 heeft verzoeker, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht. Verzoeker maakt in de eerste plaats bezwaar tegen de vermelding “
Kort gedingen” en het gebruik van het woord “
verhoor” en de afkorting “
ca.” in de koptekst van de brief. Voorts stelt hij dat niet alleen hij, maar ook de gewraakte rechter zou moeten worden gehoord ter zitting en indien alleen hij wordt gehoord en de rechter schriftelijk mag reageren, ziet hij dit als een vorm van discriminatie. Verder acht verzoeker het bezwaarlijk dat de wrakingskamer zal oordelen over een collega uit dezelfde rechtbank en beklaagt hij zich erover dat hij de naam van de zaaksrechter niet kent, waardoor hij de nevenfuncties van deze rechter niet kan nagaan. Tot slot voert verzoeker aan dat hij tevergeefs om het tijdstip waarop een reactie op zijn wrakingsverzoek aan mr. Hesseling is gevraagd heeft verzocht en dat hij daardoor niet kan nagaan hoeveel tijd hij zou moeten krijgen om weer op de reactie van mr. Hesseling te kunnen reageren.
2.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen feiten en omstandigheden zijn gelegen, die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de in deze zaak betrokken leden van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden. Het volgende is daartoe redengevend.
2.7.
De wrakingskamer merkt allereerst op dat in de rechtbank Overijssel de administratie van de wrakingskamer is opgedragen aan het bureau Kort Gedingen. Voorts wordt met het in de oproepingsbrief aangekondigde verhoor toepassing gegeven aan artikel 8:18, tweede lid, van de Awb. Noch verzoeker noch de rechter wiens wraking is verzocht, is verplicht gebruik te maken van de gelegenheid te worden gehoord. De wrakingskamer kan verzoeker niet volgen in zijn gedachte dat hij in de brief als beschuldigde of verdachte wordt aangemerkt. Daarnaast geldt dat de wrakingskamer conform artikel 8:18, eerste lid, van de Awb is samengesteld uit leden van de eigen rechtbank. De constatering van verzoeker dat onbekend is welke rechter zijn beroepszaak behandelt, is juist en wordt verklaard door het stadium, waarin deze zaak zich bevindt. Tijdens dit zogenaamde voortraject is de beroepszaak nog niet aan een rechter toebedeeld. Dit gebeurt pas op het moment dat de zaak voor een zitting van een bestuursrechter wordt ingepland. Tot slot geldt dat het gebruikelijk is dat nadat de gewraakte rechter een reactie op het wrakingsverzoek heeft gegeven een mondelinge behandeling wordt gepland. De procedure biedt geen mogelijkheid voor verzoeker om daaraan voorafgaand schriftelijk te reageren op de reactie van de gewraakte rechter.
2.8.
De conclusie uit het voorgaande is dat de bezwaren van verzoeker niet zijn gericht tegen de geïndividualiseerde leden van de wrakingskamer, maar tegen de wrakingsprocedure in het algemeen. Het middel wraking is niet bedoeld om dergelijke bezwaren naar voren te brengen, nu die bezwaren gelden voor elke wrakingskamer van deze rechtbank, in welke samenstelling ook, en het aldus niet mogelijk is een wrakingskamer, waarvoor deze bezwaren niet gelden, samen te stellen. Het verzoek levert, gelet op de daartoe aangevoerde gronden, dan ook kennelijk misbruik van het instrument van wraking op. Onder deze omstandigheden dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek en kan een mondelinge behandeling achterwege blijven.
2.9.
Thans is nog het wrakingsverzoek van 21 april 2015 aan de orde. De wrakingskamer is van oordeel dat het niet doelmatig is om daarvoor weer de wrakingskamer in de samenstelling van 2 juni 2015 bijeen te roepen, terwijl er voor haar geen beletsel bestaat om op dit verzoek te beslissen.
2.10.
Verzoeker heeft dit verzoek gericht tegen de zaaksrechter, althans tegen rechter die verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de beroepszaak. Zoals hierboven reeds is overwogen is in die zaak nog geen zaaksrechter bekend, omdat deze zaak zich in een voortraject bevindt. Daaruit volgt dat verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren kan brengen die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De wraking kan evenmin zijn gericht tegen de voor de gang van zaken verantwoordelijke rechter. Wettelijk uitgangspunt is immers dat slechts rechters die een zaak behandelen en dus zaaksrechter zijn, kunnen worden gewraakt. Verzoeker dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
2.11.
De wrakingskamer ziet aanleiding om in deze zaak toepassing te geven aan het voorschrift van artikel 8:18, vierde lid, Awb. Verzoeker heeft beide wrakingsverzoeken gedaan zonder naar behoren concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit in redelijkheid zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat leidt tot de conclusie dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Een volgend verzoek tot wraking in de zaak van verzoeker zal niet in behandeling worden genomen en mag door de behandelend rechter naast zich neer worden gelegd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 2 juni 2015;
3.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 21 april 2015;
3.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. F. van der Maden, L.M. Rijksen en C.H. de Haan, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.K. van Haren en in openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.