ECLI:NL:RBOVE:2015:2829

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
C-08-151653 - HA ZA 14-59
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij kredietovereenkomsten en dwaling van de kredietnemer

In deze zaak staat ter beoordeling of ABN AMRO Bank N.V. tekort is geschoten in haar zorgplicht bij de financiering van de aankoop van camping De Belten door gedaagde [A]. De rechtbank Overijssel oordeelt dat de bank niet tekort is geschoten. De feiten van de zaak zijn als volgt: [A], een gepensioneerd bouwkundig opzichter, heeft samen met [B] en [C] plannen gemaakt om camping De Belten aan te kopen en samen te voegen met camping Boslust. De bank heeft kredietovereenkomsten gesloten met [A] en de andere betrokkenen, waarbij [A] hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de terugbetaling van de leningen. [A] stelt dat hij slechts als borg zou optreden en dat hij gedwaald heeft bij het aangaan van de kredietovereenkomsten. De rechtbank oordeelt dat de financiële structuur door de accountant van [B] en [C] is bedacht en dat de bank duidelijk heeft gecommuniceerd over de verplichtingen die [A] aanging. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van dwaling en dat de bank haar zorgplicht niet heeft geschonden. De vorderingen van [A] in reconventie worden afgewezen, en de rechtbank veroordeelt [A] tot betaling van een bedrag van € 1.206.805,99 aan de bank, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/151653 / HA ZA 14-59
Vonnis van 17 juni 2015
in de zaak van
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Meuleman,
tegen
[A],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.P.R. Hoekstra.
Partijen zullen hierna de Bank en [A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens akte houdende vermeerdering en vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de akte houdende vermeerdering van eis
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is een gepensioneerd bouwkundig opzichter bij de vastgoedmaatschappij van Nationale Nederlanden en heeft in de loop der tijd een vastgoedportefeuille opgebouwd.
[B] en [C] (verder [B en C] ) exploiteerden in 2005 camping Boslust te [plaats 2] . [A] en [B en C] bankieren in 2005 bij Rabobank. [A] en [B en C] zijn familie van elkaar.
2.2.
Naast de door [B en C] geëxploiteerde camping Boslust lag camping De Belten. [B en C] en [A] hadden het plan opgevat om camping De Belten te kopen en samen te voegen met camping Boslust. Het (door de accountant van [B en C] bedachte) plan was dat daartoe vennootschappen zouden worden opgericht. [B] en zijn echtgenote zouden een persoonlijke holding, Leba Beheer genaamd, oprichten. [C] en zijn echtgenote zouden een persoonlijke holding, Ermar Beheer B.V. genaamd, oprichten en [A] zou een persoonlijke holding, [bedrijf] genaamd, oprichten. Verder zouden de vennootschappen Jungle Vastgoed B.V. (met als bestuurders en elk voor 33,33% aandeelhouders voornoemde persoonlijke vennootschappen), Camping Boslust (aandeelhouder en bestuurder Ermar Beheer B.V.), Jungle Avonturen Camping (met als 100% aandeelhouder en bestuurder Jungle Vastgoed B.V) en Zaal Boslust B.V. (met als 100% aandeelhouder en bestuurder Leba Beheer B.V.) worden opgericht en zouden Camping Boslust B.V., Zaal Boslust B.V. en Jungle Avonturen Camping B.V. een vennootschap onder firma aangaan. Overeengekomen werd dat [bedrijf] jaarlijks € 40.000,00 aan managementfee zou ontvangen.
2.3.
De Bank werd gevraagd krediet te verstrekken voor de aankoop van camping De Belten en voor de financiering van de bedrijfsuitoefening. De Bank was daartoe bereid.
Vervolgens werden de vennootschappen opgericht en werden de navolgende kredietovereenkomsten gesloten.
2.4.
Bij kredietovereenkomst d.d. 29 maart 2006 heeft de Bank een krediet in rekening-courant van € 500.000,00 verstrekt aan [A] . In de tekst van de kredietovereenkomst is onder ‘Zekerheden en verklaringen’, voor zover thans van belang, het navolgende opgenomen:
-
Krediethypotheek ad EUR 500.000,= in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten, op elk van de onroerende zaken te [plaats 1] aan de [adres 1] , te [plaats 3] aan de [adres 4] , te [plaats 4] aan de [adres 5] en te [plaats 5] aan de [adres 6] , één en ander nader te omschrijven in de hypotheekakte.
2.5.
Bij kredietovereenkomst d.d. 29 maart 2006 heeft de Bank een 10-jarige Euribor lening van € 500.000,00 en een 25 jarige Euribor lening van € 225.000,00 verstrekt aan de kredietnemers [B en C] en [A] .
In de tekst van de kredietovereenkomst is onder ‘Zekerheden en verklaringen’ het navolgende opgenomen:
-
Krediethypotheek ad EUR 825.000,= in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten, op elk van de onroerende zaken te [plaats 2] aan de [adres 2] en de [adres 3] , te [plaats 1] aan de [adres 1] , te [plaats 3] aan de [adres 4] , te [plaats 4] aan de [adres 5] en te [plaats 5] aan de [adres 6] , één en ander nader te omschrijven in de hypotheekakte.
De onroerende zaak te [plaats 2] aan de [adres 2] mag niet anders belast zijn dan met een hypotheek eerste in rang, groot € 207.500,= ten behoeve van ABN AMRO.
De onroerende zaak te [plaats 2] aan de [adres 3] mag niet anders belast zijn dan met een hypotheek eerste in rang, groot EUR 75.000,= ten behoeve van ABN AMRO,
De onroerende zaken te [plaats 1] aan de [adres 1] , te [plaats 3] aan de [adres 4] , te [plaats 4] aan de [adres 5] en te [plaats 5] aan de [adres 6] , mogen niet anders belast zijn dan met een hypotheek eerste in rang, groot EUR 500.000,= ten behoeve van ABN AMRO.
(…).
Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door de Bank van toepassing verklaard op grond waarvan in het geval het krediet aan meerdere kredietnemers is verstrekt, alle kredietnemers hoofdelijk verbonden zijn jegens de bank.
2.6.
Bij kredietovereenkomst d.d. 29 maart 2006 heeft de Bank een krediet in rekening-courant van € 100.000,00, een 10-jarige Euribor lening van € 1.000.000,00, een 10-jarige Euribor lening van € 1.250.000,00 en een 15-jarige Euribor lening van € 1.425.000,00 verstrekt aan de kredietnemers Camping Boslust B.V., Jungle Vastgoed B.V., Zaal Boslust B.V. en Jungle Avonturen Camping B.V. (verder Jungle Vastgoed c.s.). [bedrijf] heeft zich hoofdelijk verbonden voor de terugbetaling van dit krediet.
2.7.
Begin 2008 heeft [A] één van zijn tot zijn privévermogen behorende onroerende zaken aan een derde verkocht. Het betreft de onroerende zaak aan de [adres 5] te [plaats 4] . Bij brief van 25 april 2008 schrijft de Bank hierover aan Jungle Vastgoed c.s. en/of [A] en/of [B en C] het navolgende:
“Onder verwijzing naar de gevoerde bespreking van 28 maart jl. alsmede naar het gevoerde telefonisch onderhoud van 25 april 2008 leggen wij de gemaakte afspraken vast.
De heer [A] heeft het vastgoed aan de [adres 5] te [plaats 4] verkocht voor EUR 222.456,25 (na aftrek van kosten). Dit vastgoed is als volgt hypothecair verbonden in een drietal kredietregelingen bij ABN AMRO Bank N.V.:
Eerste hypotheek ad EUR 500.000,= ten name van de heer [A] privé. Dit betreft een parapluhypotheek gevestigd op meerdere panden;
Tweede hypotheek ad EUR 825.000,= ten name van de heer [A] en/of [C] en/of de heer [B] . Dit betreft eveneens een parapluhypotheek gevestigd op meerdere panden;
Derde hypotheek ad EUR 4.275.000,= ten name van Jungle Vastgoed B.V. cs. Ook dit betreft een parapluhypotheek op meerdere panden/campingterreinen.
Onderwerp van de bespreking van 28 maart jl was onder andere de aanwending van de opbrengst van de verkoop van vorenstaand vastgoed. De heer [A] heeft zich bereid verklaard de opbrengst te willen inzetten ter reductie van de bancaire schuldpositie van Jungle Vastgoed B.V. cs. Wij begrepen dat een en ander door middel van een leningovereenkomst tussen Jungle Vastgoed B.V. cs en de heer [A] zal worden vastgelegd. Graag ontvangen wij deze ter inzage, de inhoud dient ons te conveniëren. In verband hiermee is het noodzakelijk dat ABN AMRO Bank N.V. (gedeeltelijk) royement verleend op de drie vorenstaande hypothecaire inschrijvingen. Wij zijn hiertoe bereid indien de opbrengst van het vastgoed wordt aangewend ter reductie van de schuldpositie van Jungle Vastgoed B.V. cs. Wij hebben de verkoopopbrengst inmiddels geïnd op onze tussen rekening. Conform uw verzoek zullen wij de navolgende aflossingen boeken:
EUR 40.000,= op leningnummer 44.89.42.844 ten name van Jungle Vastgoed B.V.
EUR 50.000,= op leningnummer 44.89.43.786 ten name van Jungle Vastgoed B.V.
EUR 60.000,= op leningnummer 44.89.45.649 ten name van Jungle Vastgoed B.V.
Het restant zal worden overgeboekt op rekeningnummer 61.03.18.772. Met ingang van heden zal de limiet in rekening courant EUR 75.000,= bedragen.
De overige zekerheden, voorwaarden en bepalingen, waaronder ons recht tot dagelijks opzegbaarheid blijven ongewijzigd gehandhaafd.
Wij vertrouwen er op u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.8.
Begin 2009 zijn [A] en [B en C] gebrouilleerd geraakt.
2.9.
Omdat kredietnemers niet langer aan hun verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst voldeden, heeft de bank het sub 2.6 omschreven krediet op 2 oktober 2013, schriftelijk bevestigd bij brief van 10 oktober 2013, opgezegd en kredietnemers gesommeerd het door hen verschuldigde uiterlijk 24 oktober 2013 aan de Bank te voldoen. Omdat kredietnemers niet aan deze sommatie hebben voldaan heeft de Bank [bedrijf] op 5 februari 2014 onder haar hoofdelijkheid aangesproken en gesommeerd uiterlijk 7 februari 2014 het door kredietnemers verschuldigde aan de Bank te voldoen. Hieraan heeft [bedrijf] niet voldaan.
2.10.
Jungle Avonturen Camping B.V. , Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V. hebben de Bank op 5 december 2013 een notariële volmacht verstrekt om de onroerende zaken aan de [adres 7] en [adres 2] te [plaats 2] ondershands te doen verkopen. Deze onderhandse verkoop is in februari 2014 gerealiseerd tegen een verkoopprijs van
€ 1.650.000,00 (aan Heemservaart B.V. gevestigd te Hardenberg). Eerder had de Bank op basis van deze volmacht de onroerende zaken verkocht aan een andere koper voor een bedrag van € 1.750.000,00. Deze koper haakte evenwel af.
2.11.
In verband met de verkoop van de door [A] en [B en C] gedreven onderneming heeft de Bank de aan [B en C] en [A] verstrekte leningen (zie 2.5) en het aan [A] verstrekte krediet (zie 2.4) bij brieven d.d. 24 december 2013 opgezegd en hen gesommeerd onverwijld aan hun betalingsverplichtingen jegens de bank te voldoen. Hieraan hebben [A] en [B en C] geen gevolg gegeven.
2.12.
De Bank heeft op 8 januari 2014 derdenbeslagen ten laste van [A] (en op 13 februari 2014 ten laste van [bedrijf] ) doen leggen.
2.13.
[A] en [bedrijf] hebben op 2 februari 2010 tot een bedrag van
€ 500.000,= conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaken van Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V.. Bij vonnis in kort geding d.d. 21 februari 2014 is - met het oog op de onderhandse verkoop (zie 2.10) - dit beslag op vordering van de Bank opgeheven onder de voorwaarde dat van de verkoopopbrengst een bedrag van € 500.000,= onder de passerende notaris wordt gedeponeerd in een ten behoeve van partijen aangehouden depot totdat door een gerechtelijke instantie bij een uitvoerbaar bij voorraad gegeven beslissing of in een minnelijke regeling door partijen zelf is beslist omtrent de uitkering van het depot.
2.14.
In een bij deze rechtbank aanhangige procedure tussen de Bank en [bedrijf] (met rolnummer/zaaknummer 152563 HA ZA 14-110) vordert de Bank van [bedrijf] onder meer een bedrag van € 2.459.859,60. In die procedure voert [bedrijf] (grotendeels) hetzelfde verweer als in de onderhavige procedure en heeft zij reconventionele vorderingen ingesteld die dezelfde zijn als in de onderhavig procedure. De inhoud van de conclusies van partijen zijn in beide procedures gelijk.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De Bank vordert na vermeerdering en vermindering van eis
  • veroordeling van [A] tot betaling van € 1.254.839,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2014 over € 490.468,68 en te vermeerderen met de contractuele rente, gelijk aan de eenmaands Euribor-rente, vermeerderd met een opslag van 1,25% vanaf 24 december 2013 over € 764.371,19;
  • [A] te gebieden Mr. M.R.H. Krans van het kantoor Van der Stap notarissen te Rotterdam, althans Van der Stap notarissen te Rotterdam, binnen achtenveertig uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de onherroepelijke instructie te geven dat het onder die notaris berustende depot van € 500.000,00, te vermeerderen met de daarover gekweekte rente, aan de Bank kan worden uitbetaald, met de bepaling dat, indien [A] zulks nalaat, het in deze te wijzen vonnis op de voet van het in artikel 3:300 BW bepaalde in de plaats treedt van de instructie van [A] ;
  • [A] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van het beslag daaronder begrepen.
3.2.
[A] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[A] vordert na wijziging van eis om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de Bank (ernstig) tekort is geschoten in haar zorgplicht en daarmee is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen c.q. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] en gehouden is de schade die daardoor is veroorzaakt te vergoeden;
de tussen de Bank en [A] gesloten kredietovereenkomst(en) te vernietigen, nu zij tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zouden zijn gesloten en te bepalen dat de Bank verplicht is om mee te werken om alle (rechts)gevolgen van de kredietovereenkomst(en) ongedaan te maken, waaronder in elk geval het doorhalen van de hypotheekrechten op elk van de onroerende zaken te [plaats 2] aan de [adres 2] en de [adres 3] , te [plaats 1] aan de [adres 1] , te [plaats 3] aan de [adres 4] , te [plaats 4] aan de [adres 5] en te [plaats 5] aan de [adres 6] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat de Bank in gebreke is met de nakoming hiervan, met een maximum van € 5.000.000,00;
de Bank te veroordelen tot betaling aan [A] van de schade die [A] ten gevolge van het tekortschieten van de Bank, c.q. ten gevolge van de door haar gepleegde onrechtmatige daad heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Voor recht te verklaren op welk deel van de verkoopopbrengst van de onroerende zaken van de Jungle Avonturencamping van € 1.650.000,00 [A] (Beheer B.V.) zich mag verhalen boven de bank en te bepalen dat het betreffende bedrag aan [A] (Beheer B.V.) - ieder voor zich - uit het depot mag worden uitgekeerd en - voor zover dat bedrag niet toereikend zal zijn - de Bank wordt veroordeeld om het meerdere aan [A] (Beheer B.V.) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat het bedrag aan [bedrijf] verschuldigd was tot aan de dag der algehele voldoening;
de Bank te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
De Bank voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De Bank grondt haar vordering op de kredietovereenkomsten sub 2.4 en 2.5.
[A] verweert zich als volgt. Aan de verweren b, c en d liggen tevens de vorderingen in reconventie ten grondslag.
De Bank heeft niet aan haar substantiërings- en bewijsaandrachtplicht voldaan;
[A] heeft bij het aangaan van de kredietovereenkomsten gedwaald en (subsidiair) de Bank heeft de op haar rustende zorgplicht bij het aangaan van de kredietovereenkomsten geschonden. De Bank heeft een kredietconstructie bedacht die geen recht doet aan de rol die [A] zou gaan spelen. [A] is namelijk ter zake de aankoop van camping De Belten slechts benaderd als borg en de bank heeft geen constructie bedacht waarbij [A] slechts tot maximaal € 725.000,00 zou kunnen worden aangesproken. De Bank heeft [A] voorgehouden dat hij slechts tot maximaal € 725.000,00 zou kunnen worden aangesproken.
De Bank heeft de op haar rustende zorgplicht gedurende de kredietovereenkomsten geschonden. Zo heeft de Bank ten onrechte de opbrengst ad € 225.000,00 van de verkoop van het registergoed aan de [adres 5] te [plaats 4] in mindering gebracht op de schuld van Jungle Vastgoed c.s. aan de Bank, in plaats van op de schuld van [A] aan de bank.
De Bank heeft de op haar rustende zorgplicht bij de beëindiging van de kredietovereenkomsten geschonden. De Bank heeft te lang met een te hoge vraagprijs van de sub 2.10 genoemde registergoederen ingestemd. Anderzijds verwijt [A] de Bank dat deze heeft ingestemd met een verkoopprijs van € 1.650.000,00 op het dieptepunt van de markt. Indien de Bank nog iets langer had gewacht dan had een hogere prijs kunnen worden gerealiseerd. Verder verwijt [A] de Bank dat deze niet open heeft gestaan voor alternatieven. Zo kent [A] een ervaren ondernemer die bereid zou zijn geweest de exploitatie van de campings met een schuldenlast van € 2.000.000,00 tot € 2.500.000 voort te zetten. Verder kan de Bank nog een deel van haar vordering verhalen op de zekerheden van [B en C]
Tenslotte verwijt [A] de Bank dat deze onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld door de kredietovereenkomst met hem in privé op te zeggen. Daartoe was geen enkele reden. In elk geval heeft de Bank in strijd met de redelijkheid en billijkheid g c.q. onrechtmatig gehandeld doordat zij geen redelijke opzegtermijn heeft gehanteerd.
4.2.
De rechtbank kan [A] niet volgen in zijn verweer dat de Bank niet aan haar substantiërings- en bewijsaandrachtplicht heeft voldaan. De Bank grondt haar vorderingen in de dagvaarding op de kredietovereenkomsten zoals omschreven in 2.4 en 2.5. Zij heeft bij dagvaarding een kopie van de kredietovereenkomsten in het geding gebracht. Zoals ook uit de conclusie van antwoord blijkt was het voor [A] duidelijk waartegen hij zich moest verweren. Uit niets blijkt dat de Bank op de hoogte was van de door [A] (thans) aangevoerde juridische verweren, zodat het verwijt dat de Bank deze verweren ten onrechte niet in de dagvaarding heeft opgenomen evenmin doel treft.
4.3.
Ten aanzien van het verweer sub b stelt [A] dat er geenszins sprake van was dat hij zelf krediet wenste om een onderneming te exploiteren. [B en C] waren degenen die al een campingbedrijf hadden en dat wilden uitbreiden door het naastgelegen campingbedrijf erbij te kopen. Volgens [A] heeft de Bank een kredietconstructie bedacht die op geen enkele wijze recht doet aan de rol die [A] zou gaan spelen. De bank heeft namelijk geen constructie bedacht waarbij [A] alleen aangesproken zou kunnen worden in de situatie dat [B en C] zouden tekortschieten en dan ook voor een specifiek deel van de verplichtingen die [B en C] zouden aangaan (het deel dat [B en C] niet zelf zouden kunnen financieren), maar de Bank heeft een constructie bedacht waarbij [A] (Beheer B.V.) tezamen met [B en C] hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk is, voor bedragen die [A] helemaal niet kan betalen. De waarde van zijn onroerende zaken bedraagt immers “slechts” 1.6 miljoen. Dat [A] (Beheer B.V.) door de Bank hoofdelijk aansprakelijk is gemaakt voor alle schulden van de Jungle Vastgoed c.s. is [A] overigens pas duidelijk geworden toen het met de onderneming niet goed bleek te gaan en de Bank begon te spreken over het uitwinnen van haar zekerheden. [A] Beheer bleek toen aansprakelijk te zijn voor alle verplichtingen van de Jungle Vastgoed c.s. en [A] bleek hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de € 725.000,00 waarvoor hij zich borg zou stellen. [A] wist niet beter dan dat hij voor € 725.000,00 aangesproken zou kunnen worden door de Bank indien [B en C] die schuld niet aan de Bank zouden kunnen voldoen.
Volgens [A] zijn de kredietovereenkomsten dan ook tot stand gekomen onder invloed van dwaling en zouden deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zijn gesloten. [A] doet een uitdrukkelijk beroep op vernietiging van de kredietovereenkomsten. Subsidiair stelt [A] dat de Bank bij het aangaan van de kredietovereenkomsten dusdanig is tekortgeschoten in haar zorgplicht, dat zij daarmee ernstig is tekortgeschoten in de verplichtingen die contractspartijen (in de precontractuele fase) jegens elkaar in acht hebben te nemen c.q. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] . Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
4.4.
Zoals [A] zelf bij conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht is de structuur met de vennootschappen en de wijze waarop [A] zou gaan participeren in de bedrijfsvoering niet bedacht door de Bank maar door de accountant van [B en C] In dit verband heeft de Bank - door [A] onweersproken - gesteld dat deze structuur, de wijze van financiering en de hoofdelijke aansprakelijkheid door alle betrokkenen is overeengekomen, waarbij de kredietnemers en hun (directe) aandeelhouders daarbij werden geadviseerd door accountant W. Boonstra AA van Alfa Accountants te Hardenberg. Zo werd overeengekomen dat alle persoonlijke holdings van de indirecte aandeelhouders - dus, Ermar Beheer B.V., Leba Beheer B.V. en [bedrijf] - zich hoofdelijk zouden verbinden voor het aan Jungle Vastgoed B.V. c.s. te verstrekken krediet. Verder werd overeengekomen dat de Bank aan [A] en [B en C] leningen (zie 2.5) zou verstrekken ten behoeve van de aankoop van camping De Belten en dat [A] en [B en C] die bedragen zouden doorlenen aan Jungle Avonturen Camping v.o.f. Daarnaast nam de Bank de financiering van de registergoederen van [A] van Rabobank over omdat de registergoederen mede tot zekerheid voor de verplichtingen van Jungle Vastgoed c.s. en [A] en [B en C] zouden dienen.
Uit de structuur blijkt geenszins dat [A] enkel als borg zou optreden, integendeel, [A] kreeg via zijn persoonlijke holding 33,33% van de aandelen in Jungle Vastgoed B.V., en was via die holding indirect bestuurder van Jungle Vastgoed B.V. (en dus ook indirect bestuurder van Jungle Avonturen Camping B.V.). Voorts ontving de persoonlijke holding van [A] ( [bedrijf] ) een managementvergoeding van
€ 40.000,00 per jaar. Tegen deze achtergrond heeft [A] onvoldoende onderbouwd dat hij enkel als borg zou optreden en dat de Bank dat heeft moeten begrijpen. Daarnaast laat ook de inhoud van de kredietovereenkomsten, zoals omschreven in 2.4 en 2.5, aan duidelijkheid niets te wensen over. [A] is in beide overeenkomsten partij en kredietnemer en uit de op de kredietovereenkomst sub 2.5 van toepassing verklaarde Algemene Bepalingen voor Kredietverlening blijkt dat in het geval het krediet aan meerdere kredietnemers is verstrekt alle kredietnemers hoofdelijk verbonden zijn jegens de Bank. Onder deze omstandigheden kan van dwaling dan ook geen sprake zijn.
4.5.
[A] stelt subsidiair dat de Bank bij het aangaan van de kredietovereenkomsten is tekortgeschoten in haar zorgplicht. [A] betoogt dat de Bank niet heeft uitgevoerd wat de bedoeling van partijen was, namelijk dat [A] enkel zou optreden als borg (voor een bedrag van maximaal € 725.000,00) en heeft ook niet aan [A] uitgelegd wat de gevolgen voor hem zouden zijn indien Jungle Vastgoed c.s. c.q. [B en C] hun verplichtingen niet zouden kunnen nakomen. Aangezien de Bank wist dat [A] slechts benaderd was als borg en het geenszins de bedoeling was dat [A] de onderneming zelf zou gaan exploiteren, is het zeer onzorgvuldig dat de Bank deze bijzondere positie niet tot uitdrukking heeft gebracht in (de voorwaarden van) de kredietovereenkomsten en - nu zij dat niet heeft gedaan - zij [A] niet veel meer heeft gewezen op de risico’s die hij aanging. De Bank heeft nooit met [A] gesproken over de reikwijde van de risico’s die hij aanging en de Bank heeft ook nimmer onderzocht of [A] überhaupt wel de middelen had om die risico’s te dragen.
4.6.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het navolgende voorop. De zorgplicht, die is aangenomen in de rechtspraak, is gegrond op een in de precontractuele fase op de bank rustende, uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiende, verplichting tot het betrachten van bijzondere zorg jegens de particuliere, niet professionele cliënt. De reikwijde van de bijzondere zorgplicht voor banken is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de draagkracht, de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de cliënt, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s en de regelgeving tot nakoming waarvan de bank is gehouden. De zorgplicht strekt er mede toe de cliënt te beschermen tegen de gevaren van gebrek aan inzicht en kunde en van overwegend op emotionele gronden genomen beslissingen. De bijzondere zorgplicht van banken jegens de particuliere, niet professionele cliënt geldt echter niet in algemene zin. Het dient te gaan om producten waarbij de cliënt zijn vermogen, althans een aanmerkelijk deel daarvan, op het spel zet. Indien het gaat om een betrekkelijk eenvoudig product als een kredietovereenkomst rust derhalve op de bank in beginsel geen bijzondere zorgplicht (zie HR 3 februari 2012, LJN BU4914, NJ 2012/95; HR 13 mei 2011, LJN BP6921, RvdW 2011/633; HR 5 juni 2009, LJN BH2811, RF 2009/64 en HR 24 januari 1997, LJN ZC2256, NJ 1997/260).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bank niet een op haar rustende zorgplicht geschonden. De gehele (financiële) structuur is immers niet bedacht door de Bank maar door de accountant W. Boonstra, die de kredietnemers, waaronder [A] , heeft geadviseerd. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen is er geen sprake van dat [A] zou optreden als borg. [A] heeft ook geen (voldoende) feiten of omstandigheden gesteld waaruit dit is af te leiden. Het gaat voorts om (eenvoudige) kredietovereenkomsten waarbij duidelijk in niet mis te verstane bewoordingen is vastgelegd welke verplichtingen gelden, wie de kredietnemers zijn en wie hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van het geleende bedrag. Het had voor [A] dus ook duidelijk moeten zijn welke risico’s hij liep toen hij de kredietovereenkomsten aanging.
4.7.
De rechtbank zal thans het verweer sub c, inhoudende dat de Bank de op haar rustende zorgplicht gedurende de kredietovereenkomsten heeft geschonden, beoordelen.
Volgens [A] heeft de Bank ten onrechte de opbrengst ad € 225.000,00 van de verkoop van het registergoed aan de [adres 5] te [plaats 4] (zie 2.7) in mindering gebracht op de schuld van Jungle Vastgoed c.s. aan de Bank, in plaats van op de schuld van [A] aan de Bank. [A] stelt dat de Bank naar aanleiding van de verkoop van het bedoelde registergoed aan [A] heeft gevraagd of [A] bereid zou zijn de opbrengst te investeren in de Jungle Vastgoed c.s.. De opbrengst zou gebruikt worden om de liquiditeit van de Jungle Vastgoed c.s. te vergroten of de schuld te verlagen, in plaats van dat de opbrengst in mindering zou worden gebracht op de privéschuld van [A] (van
€ 500.000,00) aan de Bank. Een en ander zou kunnen worden gerealiseerd door [A] het bedrag van € 225.000,00 te laten lenen aan de Jungle Vastgoed c.s. Indien partijen overeenstemming zouden kunnen bereiken over de voorwaarden (met name de rentevergoeding) waaronder het bedrag aan de Jungle Vastgoed c.s. zou worden geleend wilde [A] dit wel overwegen, want dat zou onder de juiste voorwaarden een interessante investering voor hem kunnen zijn. De Bank heeft richting [A] aangegeven
dat zij de voorwaarden van de geldleningsovereenkomst die partijen zouden willen overeenkomen, wel wilde goedkeuren.
Er is wel een concept gemaakt van een geldleningsovereenkomst, maar tussen partijen is daar geen overeenstemming over bereikt en tot een goedkeuring van de Bank, van de voorwaarden die partijen zouden willen overeenkomen, is het dus niet gekomen. De Bank heeft de € 225.000,00 echter toch in mindering gebracht op de schuld van de Jungle Vastgoed c.s. en niet op de privéschuld van [A] zelf. [A] stelt dat de Bank hiermee ernstig is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [A] . De Bank heeft niet het recht om de opbrengst van het pand zomaar in mindering te brengen op een andere schuld dan de schuld die specifiek samenhangt met het pand dat is verkocht, aldus [A] .
4.8.
Anders dan [A] is de rechtbank met de Bank van oordeel dat uit de brief van 25 april 2008 blijkt dat de Bank met [A] is overeengekomen dat de opbrengst van de verkoop van het registergoed aan de [adres 5] te [plaats 4] in mindering zou worden gebracht op de vordering van de Bank op Jungle Vastgoed c.s. Op die voorwaarde was de Bank bereid haar recht van hypotheek op het registergoed aan de [adres 5] te [plaats 4] door te halen. Uit niets blijkt dat [A] overeenstemming met Jungle Vastgoed c.s. en/of [B en C] over de voorwaarden van de lening als voorwaarde heeft gesteld voor het in mindering brengen van het bedrag van € 225.000,00 op de schuld van Jungle Vastgoed c.s. Uit de inhoud van de brief van 25 april 2008 is dat ook niet af te leiden. Uit de inhoud van die brief mocht [A] redelijkerwijze ook niet begrijpen dat overeenstemming tussen [A] en Jungle Vastgoed c.s. en/of [B en C] voor de Bank een voorwaarde was voor het in mindering brengen van de opbrengst van het registergoed op de schuld van Jungle Vastgoed c.s. De Bank wilde enkel de overeenkomst ter inzage ontvangen en de inhoud diende haar te conveniëren. Het verweer sub c dient derhalve te worden gepasseerd.
4.9.
Omtrent het verweer sub d oordeelt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat, zoals de Bank terecht stelt, het niet de Bank is geweest die de registergoederen heeft verkocht, maar Jungle Vastgoed c.s. die de Bank notariële volmacht heeft gegeven. Er is geen sprake geweest van aanzegging van een openbare verkoop van het registergoed, en het registergoed is dus ook niet ex artikel 3:268 lid 2 BW met toestemming van de voorzieningenrechter verkocht. [A] kan de Bank dus enkel verwijten dat de Bank niet eerder tot executoriale verkoop van de registergoederen is overgegaan. [A] zal dan bovendien moeten aantonen dat in dat geval de Bank een hogere opbrengst had kunnen behalen. [A] heeft dit evenwel niet aangetoond, noch heeft hij onderbouwd dat hiervan sprake zou zijn geweest. Bovendien stelt [A] in zijn conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie dat het leveren van bewijs voor de stelling dat indien eerder een lagere verkoopprijs was gehanteerd of indien langer met de verkoop van de (registergoederen van) Jungle Vastgoed c.s. was gewacht een betere opbrengst was gerealiseerd onmogelijk is. Het verweer van [A] op dit punt dient derhalve te worden gepasseerd. Dit geldt eveneens met betrekking tot het betoog van [A] over de alternatieven die hij zou hebben aangedragen. Deze alternatieven heeft hij niet voldoende geconcretiseerd. Zo heeft hij niet aangegeven wie de ‘ervaren ondernemer’ is die bereid zou zijn geweest de exploitatie van de onderneming voort te zetten, noch op welke voorwaarden deze ondernemer dat zou hebben willen doen.
4.10.
Bij de beoordeling van het verwijt van [A] dat de Bank onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld door de kredietovereenkomst met hem in privé op te zeggen heeft het navolgende uitgangspunt te gelden:
Indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, moet de rechtsgeldigheid daarvan beoordeeld worden aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (HR 10 oktober 2014, ECLI:HR:2014:2929, zie ook Hof Arnhem 18 februari 2003, JOR 2003/267).
Het gaat in dit geval om het aan [A] verleende krediet in rekening-courant van
€ 500.000,00 (zie 2.4) en aan [A] en [B en C] verleende krediet (zie 2.5).
Het aan [A] verleende krediet in rekening-courant is op grond van artikel II-4 van de in de kredietovereenkomst met [A] van toepassing verklaarde Algemene Bepalingen voor Kredietverlening, van dag tot dag opzegbaar.
[A] stelt dat de Bank in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld c.q. onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij geen redelijke opzegtermijn heeft gehanteerd. De Bank had [A] met een redelijke termijn in de gelegenheid moeten stellen om bij een andere bank een herfinanciering te regelen.
De Bank stelt daar tegenover dat zij directe terugbetaling van het aan [A] verstrekte krediet heeft gevorderd omdat zij had geconstateerd dat [A] beslag ten laste van Jungle Vastgoed c.s. had gelegd, omdat de Bank het nodige van [A] te vorderen heeft, omdat de Bank wilde voorkomen dat Jungle Vastgoed c.s. hetgeen zij eventueel aan [A] verschuldigd zou worden aan [A] zouden betalen, zonder dat de Bank dat zou ontvangen en omdat de voorzieningenrechters geen verlof plegen te verlenen indien de kredietnemer nog niet in verzuim is. Voorts stelt de Bank dat [A] geen enkel nadeel van de opzegging heeft ondervonden. Inmiddels (november 2014) zijn bijna elf maanden sinds de opzegging verstreken en [A] heeft het krediet nog steeds niet terugbetaald. De Bank is nog niet tot uitwinning van haar rechten van hypotheek op de registergoederen van [A] overgegaan. [A] is nog steeds in de gelegenheid zijn schuld te financieren bij een andere bank. Indien [A] alsnog herfinanciering vindt voor alle verplichtingen waarvoor de rechten van hypotheek tot zekerheid strekken dan is de Bank bereid daar aan mee te werken
Tegenover de stellingen van de Bank dat [A] geen nadeel van de opzegging heeft ondervonden, dat de Bank nog niet tot uitwinning is overgegaan en dat [A] nog steeds in de gelegenheid is zijn schulden te herfinancieren bij een andere bank heeft [A] enkel aangegeven hij als gevolg van de opzegging in een crisissituatie is terechtgekomen. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de opzegging door de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is geweest.
Ten aanzien van opzegging van het krediet verleend aan [A] en [B en C] heeft [A] geen andere feiten en omstandigheden aan zijn stellingen en verweer ten grondslag gelegd. Bij de beoordeling daarvan is van belang dat de onderneming van [A] en [B en C] ten tijde van de opzegging van het krediet inmiddels was gestaakt zodat niet valt in te zien welk nadeel [A] heeft ondervonden van deze onmiddellijke opzegging.
Alles overziende treft het verweer van [A] geen doel.
in reconventie
4.11.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor in 4.3 tot en met 4.10 heeft overwogen en beslist vloeit voort dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
4.12.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- salaris advocaat €
3.211,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 3.211,00)
Totaal € 3.211,00
in conventie
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat [A] in verzuim verkeert en is gehouden tot terugbetaling van hetgeen hij is verschuldigd op grond van de kredietovereenkomsten.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bank voldoende onderbouwd dat zij op grond van de rekening-courantlening (zie 2.4) nog een bedrag van € 490.468,68 in hoofdsom te vorderen heeft. Zulks blijkt uit de kredietovereenkomst alsmede ook uit de door de Bank bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie overgelegde productie waaruit een saldo blijkt van € 490.486,48 welk bedrag de Bank bij haar akte van 31 december 2014 heeft verminderd tot 490.468,68. [A] heeft dit saldo ook niet bestreden. Ook heeft de Bank voldoende onderbouwd dat zij wegens het aan [A] en [B en C] verleende krediet nog een bedrag van € 716.337,31 te vorderen heeft, nu [A] de hoogte van dit bedrag niet gemotiveerd heeft bestreden. Bij haar akte houdende vermeerdering van eis heeft de Bank haar vordering wegens het aan [A] en [B en C] verleende krediet evenwel met een bedrag van € 47.576,00 vermeerderd tot € 764.371,19. Volgens de Bank houdt deze vermeerdering van eis verband met derivatentransacties die door de Bank vanwege de beëindiging van het krediet zijn beëindigd en om die reden is al hetgeen kredietnemer uit hoofde van de derivatentransacties aan de Bank verschuldigd is onmiddellijk in zijn geheel opeisbaar. [A] heeft bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis. De rechtbank honoreert dit bezwaar. Zij acht deze eisvermeerdering in een zo laat stadium van de procedure, immers na de door de Bank genomen conclusie van dupliek, in strijd met de goede procesorde. Het gaat in dit geval om een niet eenvoudige eisvermeerdering, namelijk wegens beëindiging van rentederivatentransacties, welk onderwerp nog niet eerder door de Bank in het schriftelijk debat tussen partijen aan de orde is gesteld.
4.15.
Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank een bedrag van € 1.206.805,99
(€ 490.468,68 + € 716.337,31) zal toewijzen en het meerdere zal afwijzen. De rechtbank zal de rente als gevorderd toewijzen.
4.16.
De vordering van de Bank met betrekking tot uitbetaling van het depot houdt verband met hetgeen de rechtbank in punt 2.13 als vaststaand heeft weergegeven. De Bank stelt ter onderbouwing van deze vordering dat zij met haar vorderingen op [A] (in deze procedure) en [bedrijf] (die in de andere procedure aanhangig is) aanzienlijk meer van [A] en [bedrijf] te vorderen heeft dan € 500.000,00, het bedrag waarvoor [A] en [bedrijf] beslag hadden gelegd op de registergoederen van Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V. en het bedrag dat thans nog bij de notaris in depot is. Indien de vordering van [A] in de procedure tegen Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V. wordt toegewezen, dan zal het bedrag waartoe Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en/of Zaal Boslust B.V. jegens [A] veroordeeld worden op grond van de ten verzoeke van de Bank ten laste van [A] onder hen gelegde derdenbeslagen aan de Bank moeten worden afgedragen. Worden de vorderingen van [A] niet toegewezen, dan komt het depot van € 500.00,00 de Bank vanzelfsprekend ook toe, omdat [A] in dat geval geen vordering op Jungle Avonturencamping B.V., Camping Boslust B.V. en/of Zaal Boslust B.V. blijkt te hebben.
4.17.
[A] voert ten verwere aan dat dat de door hem gelegde beslagen vóór de hypotheekrechten van de Bank gaan omdat de Bank deze hypotheekrechten pas gevestigd heeft nadat [A] beslag had gelegd. Verder gaat het volgens [A] niet alleen om de € 500.000,00 die in depot wordt gehouden want de percelen waarop [A] beslag had gelegd zijn verhoudingsgewijs meer waard dan de overige onroerende zaken. Daarbij heeft de Bank de onroerende zaken voor een veel te lage prijs verkocht, zodat de waarde van de percelen waarop [A] zich zou mogen verhalen vóór de Bank sowieso niet afgezet moeten worden tegen de prijs waartegen de Bank de percelen heeft verkocht. Verder moet de opbrengst als gevolg van de rechtsmaatregelen die de Bank tegen de afgehaakte koper van de onroerende zaken heeft ondernomen vanzelfsprekend ook worden meegenomen, aldus [A] .
Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
4.18.
Zoals de rechtbank in 4.15 heeft overwogen bedraagt de toe te wijzen vordering van de Bank op [A] € 1.206.805,99. [A] heeft (samen met [bedrijf] ) tot een bedrag van € 500.000,00 beslag gelegd onder Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V. Gesteld (door [A] ) noch gebleken is dat de vordering waarvoor [A] beslag heeft gelegd groter is dan € 500.000,00, zodat de rechtbank zal uitgaan van een maximumbedrag van € 500.000,00 dat aan [A] zou kunnen worden toegewezen in de procedure van [A] tegen Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V. Dit betekent dat de vordering van de Bank op [A] aanzienlijk hoger is dan het bedrag dat aan [A] toekomt in het geval zijn vordering tegen Jungle Avonturencamping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V.geheel zal worden toegewezen. Dit brengt mee dat in dit laatste - voor [A] gunstigste - scenario het bedrag van € 500.000,00 aan de Bank zal moeten worden afgedragen vanwege het door de bank gelegde derdenbeslag. Vanzelfsprekend komt het bedrag van € 500.000,00 ook aan de Bank toe in het geval de vordering van [A] tegen Jungle Avonturen Camping B.V., Camping Boslust B.V. en Zaal Boslust B.V. geheel (of gedeeltelijk) wordt afgewezen.
De rechtbank kan [A] niet volgen in zijn verweer dat het bedrag van € 500.000,00 niet toekomt aan de Bank omdat de percelen waarop [A] beslag had gelegd verhoudingsgewijs meer waard zijn dan de andere percelen, nu de rechtbank niet inziet wat de waarde van de percelen van doen heeft met de door de Bank gevorderde opheffing van het depot.
Met betrekking tot de opbrengst van de procedure van de Bank tegen de afgehaakte koper heeft de Bank, die het bedrag van de vordering van € 100.000,00 nog niet heeft ontvangen, zich (bij haar conclusie van dupliek in reconventie) bereid verklaard de vordering aan [A] (Beheer B.V.) over te dragen, zodat het verweer van [A] ook op dit punt geen doel treft.
De conclusie is dat ook deze vordering van de Bank kan worden toegewezen.
4.19.
De Bank vordert [A] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.843,84 voor verschotten en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
4.20.
[A] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht 3.240,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 9.757,77

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [A] om aan de Bank te betalen een bedrag van € 1.206.805,99 (één miljoen tweehonderdzesduizendachthonderdvijf euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 490.468,68 met ingang van 13 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de contractuele rente, gelijk aan de eenmaands Euribor-rente, vermeerderd met een opslag van 1.25% vanaf 24 december 2013 over € 716.337,31 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
gebiedt [A] mr. M.R.H. Krans van het kantoor Van der Stap notarissen te Rotterdam, althans Van der Stap notarissen te Rotterdam, binnen achtenveertig uur na betekening van dit vonnis de onherroepelijke instructie te geven dat het onder die notaris berustende depot van € 500.000,00 te vermeerderen met de daarover gekweekte rente, aan de Bank kan worden uitbetaald,
5.3.
bepaalt dat, indien [A] zulks nalaat, dit vonnis op de voet van het in artikel 3:300 BW bepaalde in de plaats treedt van de instructie van [A] ,
5.4.
veroordeelt [A] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.054,84,
5.5.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 9.757,77,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 3.211,00,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2015.