4.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
In de haven van Antwerpen is op 18 augustus 2012 een container onderschept welke bestemd was voor het bedrijf [bedrijf 1]. In deze container bevond zich een grote hoeveelheid cocaïne. Op woensdag 22 augustus 2012 is deze container met daarin cocaïne gecontroleerd afgeleverd bij [bedrijf 1] op het adres [adres 1] te Emmeloord. Dit pand werd op dat moment gehuurd door het bedrijf [bedrijf 2]. [bedrijf 2] is de eenmanszaak van verdachte. Op het moment van aflevering is door de politie ingegrepen en is de partij cocaïne in beslag genomen. Eén van de verdachten die tijdens het lossen van de container aan de [adres 1] te Emmeloord werd aangehouden was [medeverdachte], de partner van verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 samen met een ander of anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of hier wetenschap van heeft gehad en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken kan worden afgeleid dat verdachte eigenaresse is van de eenmanszaak [bedrijf 2], een groothandel in stenen en tegels. Zij heeft voor dit bedrijf een loods te Emmeloord gehuurd alwaar de container, waarin zich de cocaïne bevond, afgeleverd moest worden. In de woning van verdachte in Amsterdam werd in een badjas contant geld, te weten een bedrag van € 87.000,-, aangetroffen. Dit contante geldbedrag betrof 174 coupures van € 500,-. Voorts had verdachte een relatie met medeverdachte [medeverdachte] die inmiddels is veroordeeld ter zake de invoer van voornoemde cocaïne.
Genoemde omstandigheden zouden in samenhang bezien in verband gebracht kunnen worden met het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank is echter van oordeel dat uit deze omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van het feit dat zich in de container die bij de door haar gehuurde loods werd afgeleverd, cocaïne bevond. Ook uit de overige in het dossier aanwezige stukken blijkt deze wetenschap niet. Evenmin blijkt uit de in het dossier aanwezige stukken dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de container cocaïne zat, die zou worden ingevoerd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat in de woning van verdachte op 28 augustus 2012 een groot aantal bankbiljetten is aangetroffen met een totale waarde van € 87.000,-. De bundel bankbiljetten werd in een slaapkamer in een badjas aangetroffen.
Voor een veroordeling ter zake witwassen dient te worden bewezen dat voornoemd geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gebleken is dat het geldbedrag van € 87.000,- bestond uit 174 biljetten van € 500,-. Als één van de zogenoemde typologieën van – en daarmee kenmerkend voor – witwassen is aan te merken het bezit van een grote hoeveelheid € 500,- biljetten. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Voorts is niet gebleken dat iemand het geld heeft opgeëist, ook verdachte niet.
Een andere indicatie voor witwassen is het bezit van vastgoed in het buitenland. Op basis van aangetroffen mailcontacten vanaf het emailadres van verdachte, de inhoud daarvan, Money Transfers naar Jamaica en een door de makelaar te Jamaica afgelegde verklaring blijkt dat verdachte, al dan niet samen met haar partner, [medeverdachte], een specifiek onroerend goed op Jamaica wilde verwerven voor USD 180.000,00. Immers, het onderwerp van de e-mailberichten was “land sale” en de inhoud van de e-mailberichten ging over geldtransacties betreffende de aanschaf van vastgoed in Jamaica. Uit de stukken blijkt tevens dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 3 april 2012 tot en met 21 augustus 2012 een bedrag van USD 27.000,00 hebben betaald ten gunste van een bankrekening in Jamaica.
Uit de voorhanden zijnde stukken kan verder worden vastgesteld dat verdachte een relatie had met [medeverdachte] die volgens zijn eigen verklaring betrokken is geweest met de invoer van verdovende middelen en daar inmiddels ook voor is veroordeeld. Ook kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden opgemaakt dat [medeverdachte] op 9 maart 2012 een voertuig, te weten een Mercedes Vito met kenteken [kenteken], heeft gekocht bij autobedrijf [bedrijf 3]. Uit de verklaring van verkoper [naam 1] blijkt dat [medeverdachte] een bedrag van € 20.000,- contant heeft betaald middels bankbiljetten in kleine coupures die volgens [naam 1] stonken naar wiet. Dit voertuig is dezelfde dag nog door verdachte op naam van haar eenmanszaak gezet.
Het omzetten van contant geld in girale tegoeden is eveneens een witwastypologie. Het contant omwisselen in de witwascyclus wordt vaak gedaan ter onderbreking van de ‘papertrail’. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en/of haar bedrijf is gebleken dat op deze rekeningen met name contante stortingen plaatsvonden.
Niet gebleken is dat verdachte en [medeverdachte] over voldoende legaal inkomen en/of vermogen hebben beschikt om ruim € 240.000,00 aan contant geld om te zetten in girale banktegoeden en de andere hiervoor omschreven betalingen mee te financieren. Voor al hiervoor omschreven contante stortingen en betalingen is naar het oordeel van de rechtbank geen legale afkomst gebleken.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat zij een aannemelijke en verifieerbare verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft echter geen enkele verklaring afgelegd; zij is sinds medio 2012 niet meer uit Suriname teruggekeerd naar Nederland, maar heeft zich op 24 oktober 2012 laten uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie en is sindsdien spoorloos verdwenen. Ook overigens biedt het dossier geen enkele aanwijzing dat het aangetroffen geldbedrag op legale wijze is verkregen.
Op grond van het voorgaande en gelet op de hiervoor reeds uiteengezette typologieën van witwassen en het ontbreken van een door verdachte gegeven aannemelijke en verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 87.000,- – middellijk of onmiddellijk – uit misdrijf afkomstig is. Gelet op de voornoemde omstandigheden acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte wist dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van diverse geldbedragen.
Gelet op het vele malen plegen van deze gedragingen en de periode waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden, heeft verdachte een gewoonte gemaakt van het witwassen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.