ECLI:NL:RBOVE:2015:2654

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
08.955767-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van taxichauffeur wegens gebrek aan bewijs voor ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een taxichauffeur, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met vrouwelijke passagiers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De zaak kwam voort uit aangiften van twee vrouwen, die stelden dat de taxichauffeur tijdens ritten ongepaste handelingen had verricht en seksueel getinte opmerkingen had gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 september 2014, 21 oktober 2014, 25 november 2014, 10 maart 2015 en 19 mei 2015 gevolgd en de verklaringen van de aangeefsters en getuigen zorgvuldig gewogen.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefsters niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, omdat er geen steunbewijs was dat afkomstig was uit een andere bron dan de verklaringen van de aangeefsters zelf. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten en heeft hem vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 2 juni 2015.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.955767-13
Datum vonnis: 2 juni 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 september 2014, 21 oktober 2014, 25 november 2014, 10 maart 2015 en 19 mei 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.E. Postmaen van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] aan te randen.
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] aan te randen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2012 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling, als taxichauffeur en/of tijdens een taxirit één of meermalen zijn, verdachtes, hand op het (linker)bovenbeen van die [slachtoffer 1] heeft gelegd en/of daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: ‘Jij bent best wel lekker en je hebt
lekkere tieten’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (daarbij) zijn hand (telkens) over het been en/of tussen de benen van die [slachtoffer 1] in de richting van diens schaamstreek, althans diens kruis, heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2013 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of neer ontuchtige handeling(en), als taxichauffeur en/of tijdens een taxirit zijn, verdachtes, hand op het (linker)bovenbeen van die [slachtoffer 2] heeft gelegd en/of daarbij die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: ‘Wat heb jij een mooie benen, mag ik er even aanzitten’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) zijn hand over het bovenbeen en/of tussen de benen van die [slachtoffer 2] in de richting van diens schaamstreek, althans diens kruis, heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten de werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

5.1 Feiten 1 en 2

De standpunten van de officier van justitie en de verdachte
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Het standpunt van de verdachte is dat hij zich niet aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt en daarom moet worden vrijgesproken.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft – kort samengevat – verklaard dat zij in de nacht van
7 oktober 2012 op de Melkmarkt te Zwolle in een taxi is gestapt om naar haar adres aan [adres 1] te worden gebracht. Tijdens de taxirit zou de taxichauffeur volgens aangeefster ontuchtige handelingen bij haar hebben verricht en seksueel getinte opmerkingen in haar richting hebben gemaakt. Aangeefster heeft verklaard dat zij op Facebook een afbeelding van de taxichauffeur heeft gezien. Uit nader onderzoek is gebleken dat de taxichauffeur die door aangeefster werd herkend verdachte betreft. Verder is uit de rittenstaat van het taxibedrijf gebleken dat op 7 oktober 2012 door verdachte een rit is uitgevoerd van de Melkmarkt te Zwolle naar [adres 1], het adres van aangeefster. Verdachte heeft bij de politie en tijdens de terechtzitting van 19 mei 2015 onder meer verklaard dat hij op 7 oktober 2012 de desbetreffende taxirit heeft uitgevoerd en dat hij zich de rit in grote lijnen nog kan herinneren. Verdachte ontkent echter dat hij tijdens de taxirit de tenlastegelegde handelingen bij aangeefster heeft verricht.
Op 10 april 2013 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van aanranding. Aangeefster heeft verklaard - kort samengevat - dat zij in de nacht van 8 op 9 februari 2013 in een taxi is gestapt om naar haar huis aan [adres 2] te worden gebracht. Tijdens de taxirit zou de taxichauffeur volgens aangeefster ontuchtige handelingen bij haar hebben verricht en seksueel getinte opmerkingen in haar richting hebben gemaakt. Door de politie is een foto van verdachte aan aangeefster getoond. Aangeefster heeft verklaard dat zij zo goed als zeker verdachte op de politiefoto herkent als de taxichauffeur van de desbetreffende taxirit. Uit de rittenstaat van het taxibedrijf is gebleken dat op 8 februari 2013 door verdachte een rit is uitgevoerd van de Melkmarkt te Zwolle naar [adres 2], de straat waar aangeefster woont. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting onder meer verklaard dat het dat weekend carnaval was en hij die dag meerdere ritten heeft gereden. Verdachte kan zich door de drukte van die dagen de rit met aangeefster niet meer herinneren en ontkent de tenlastegelegde handelingen bij aangeefster te hebben verricht.
Uit het onderzoek van de politie is naar aanleiding van verschillende getuigenverklaringen naar voren gekomen dat in de lokale horeca en taxibranche een vrij algemeen beeld van verdachte bestaat als een persoon die seksueel grensoverschrijdend gedrag in de richting van vrouwelijke klanten kan vertonen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij weleens platte opmerkingen naar vrouwelijke klanten maakt, die mogelijk verkeerd kunnen worden opgevat, maar dat hij daarbij nimmer seksueel grensoverschrijdend is en is geweest.
Nu verdachte tijdens het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting stellig heeft ontkend dat hij de tenlastegelegde ontuchtige handelingen bij aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gepleegd, ziet de rechtbank zich, gelet op hetgeen is voorgeschreven in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefsters voldoende steun vinden in de overige dossierstukken.
De officier van justitie heeft hiertoe ter terechtzitting onder meer aangevoerd dat uit de rittenstaat blijkt dat verdachte de desbetreffende taxiritten heeft uitgevoerd. Voorts vinden de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], over hetgeen is voorgevallen toen zij zich als passagier in de taxi van verdachte bevonden, in voldoende mate steun in elkaar en in de verschillende getuigenverklaringen over het seksueel grensoverschrijdende gedrag van verdachte, hetgeen naar de mening van de officier van justitie als schakelbewijs kan dienen voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de verschillende getuigenverklaringen over het beeld dat over verdachte zou bestaan zijnde een persoon die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont naar vrouwelijke klanten het ten laste gelegde niet kunnen ondersteunen, nu deze verklaringen geen betrekking hebben op enig onderdeel van de tenlastelegging. De verklaring van de collega van aangeefster [slachtoffer 1] met betrekking tot hetgeen hij van [slachtoffer 1] heeft gehoord over de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft wel betrekking op het tenlastegelegde maar kan evenmin gelden als steunbewijs, aangezien de inhoud van die verklaring is ontleend aan dezelfde bron als de verklaring van [slachtoffer 1], namelijk [slachtoffer 1] zelf. Nu het dossier geen steunbewijs bevat dat afkomstig is uit een andere bron dan aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die elk alleen over hetgeen hen is overgekomen kunnen verklaren welke daarom ook niet over en weer als steunbewijs voor het feit waarin de ander aangifte heeft gedaan kunnen dienen, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.