ECLI:NL:RBOVE:2015:2321

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
C/08/170506 / KG ZA 15-133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugstorten van gelden op gemeenschappelijke bankrekening in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de man, die in gemeenschap van goederen is gehuwd met de vrouw, een kort geding aangespannen met de vordering om de vrouw te veroordelen tot terugstorting van een bedrag van € 78.096,-- op de gemeenschappelijke bankrekeningen. De man stelt dat de vrouw zonder zijn toestemming deze gelden heeft opgenomen en daarmee de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld. De vrouw heeft verweer gevoerd en betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap nog niet is ontbonden, aangezien het echtscheidingsverzoek nog niet is ingediend. Hierdoor kan artikel 1:164 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet als grondslag voor de vordering dienen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen, en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/170506 / KG ZA 15-133
Vonnis in kort geding van 7 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. F. Atto te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [2001] in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
De man heeft de echtelijke woning op 12 februari 2015 verlaten en verblijft sindsdien bij derden.
2.3.
Partijen zijn van plan de echtscheiding aan te vragen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen binnen zeven dagen een bedrag van € 78.096,-- terug te storten op de gemeenschappelijke bankrekeningen, althans de banktegoeden van de gemeenschappelijke bankrekeningen volledig tot het oude niveau aan te zuiveren. Tevens vordert de man veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2.
De man stelt daartoe dat de vrouw sinds het vertrek van de man zonder zijn toestemming dan wel zijn medeweten de banktegoeden van de gemeenschappelijke en/of bankrekeningen bij de ABN-AMRO bank van in totaal € 78.096,-- volledig heeft opgenomen dan wel heeft laten opnemen door haar dochter [M] en een deel heeft geschonken aan deze dochter. Het kan volgens de man niet zo zijn dat de vrouw vooruitlopend op de echtscheidingsprocedure eenzijdig ‘gelden apart zet’. Hiermee benadeelt de vrouw de huwelijksgemeenschap en handelt zij in strijd met artikel 1:164 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man vreest dat de vrouw het bedrag naarmate de tijd verstrijkt niet meer terug zal willen, dan wel niet meer zal kunnen terugstorten, omdat de vrouw een deel van het geld zal hebben uitgegeven dan wel naar derden zal hebben doorgesluisd. Omdat de man nog in afwachting was van een beschikking op zijn aanvraag om een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en hij geen enkele bron van inkomsten had, heeft de man zich genoodzaakt gezien in totaal een bedrag van € 4.388,- van de en/of rekening van de ING op te nemen teneinde enige tijd in zijn levensonderhoud te voorzien.
3.3.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen en wijst erop dat de man het spoedeisend belang ook niet heeft gesteld.
4.2.
De man heeft gesteld dat van hem niet kan worden gevergd dat hij wacht tot de behandeling van het echtscheidingsverzoek, omdat dit niet wenselijk is. De enkele onwenselijkheid van het voortbestaan van een situatie is echter onvoldoende om daaruit een spoedeisend belang te destilleren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt dit spoedeisend belang echter afdoende uit de niet betwiste stelling van de man dat hij geen enkele bron van inkomsten meer had, tot dat hij in april 2015 een WWB-uitkering in de vorm van een lening kreeg. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot de materiële beoordeling.
4.3.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 1:164 lid 1 BW. De vrouw betwist dat hierin thans de grondslag van de vordering kan zijn gelegen.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt de vrouw daarin.
In artikel 1:164 lid 1 BW is bepaald dat, indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Zoals door de vrouw terecht is betoogd kan voornoemd artikel op dit moment geen grondslag voor de vordering vormen, reeds omdat de huwelijksgemeenschap nog niet is ontbonden. De ontbinding vindt immers eerst plaats op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend. Dat is tot op heden nog niet gebeurd.
4.5.
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van de man worden afgewezen en behoeft dat wat partijen overigens nog hebben betoogd geen bespreking meer.
4.6.
In de omstandigheid dat partijen nog gehuwd zijn ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: