5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het onder 1 ten laste gelegde
Op 2 januari 2013 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van bedreiging.
Zij heeft bij de politie verklaard dat zij op 17 december 2012 op de computer een e-mail heeft ontvangen van [e-mail 1]. met daarin een link naar een foto van vuurwerk. De inhoud van de mail heeft zij als dreigend ervaren. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat haar zusje [slachtoffer 2] eind 2010 is bedreigd door haar ex-vriend [verdachte]. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard gebruik te maken van het e-mailadres [e-mail 3].
De door [slachtoffer 1] aan de politie overhandigde e-mail bevat onder andere de volgende tekst:
Date: Monday, 17 dec 2012, 08.35
From: [e-mail 1]
To: [e-mail 3]
“…) Vervolgens hebben deze mensen een cobra 6 aan het raam van [slachtoffer 3] bevestigd
en ter ontploffing gebracht. Wat we wel weten is dat ze een hele doos voor
jullie huis ter ontploffing willen brengen als vergeldingsactie. Ze hebben
alles al voorbereid en hebben een route uitgeplant dat ze zo snel mogelijk weg
kunnen komen. (..)
Van een paar weten we dat zij uit België komen en dat 2 een paar maanden
vast gezeten hebben omdat ze betrokken waren bij het half dood slaan van een
andere jongen. (…)
http://[url].jpg (..)
Wij willen het niet op ons geweten hebben dat er straks gewonden of zelfs doden gaan vallen. (…) Gezien het omvang van t explosieve materiaal verwachten we dat niet alleen jullie maar ook jullie buren gevaar lopen. (…).
Naar aanleiding van bovenstaande mail alsmede naar aanleiding van de verdenking van andere strafbare feiten heeft onderzoek plaatsgevonden aan de computer van verdachte. Uit het rapport van drs. W.A. Verloop van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau valt op te maken dat met een aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheidkan worden gesteld dat de gebruiker ‘[verdachte]’ gebruik heeft gemaakt van het e-mailaccount ‘[e-mail 1]’. Om 13.54 uur is
zeer waarschijnlijkeen e-mail verstuurd vanaf het ‘[e-mail 1]’ account door de gebruiker ‘[verdachte]’ (onderstrepingen door de rechtbank).
Voorts blijkt uit het rapport dat er sporen zijn aangetroffen omtrent het uploaden van een foto. De URL die is gegenereerd naar aanleiding van het uploaden van deze foto is aangetroffen in de bedreigende mail. Dit betekent dat de gebruiker ‘[verdachte]’, alvorens de e-mail te versturen van [e-mail 1] naar [e-mail 3],
zeer waarschijnlijkin het bezit was van de URL.
Voorts is gebleken dat de URL die vermeld staat in de bedreigende e-mail
zeer waarschijnlijkdoor de gebruiker ‘[verdachte]’ is gecreëerd op 17 december 2012 om 13.34.27 en dat
zeer waarschijnlijkalleen op 17 december inkomend en uitgaand
e-mailverkeer heeft plaatsgevonden met het e-mailaccount ‘[e-mail 1]’ op de computer van verdachte. Om 13.54 uur is
zeer waarschijnlijkeen e-mail verstuurd vanaf het ‘[e-mail 1]’ account door de gebruiker ‘[verdachte]’. Daarnaast heeft inkomend en uitgaand e-mailverkeer van en naar [e-mail 1] plaatsgevonden op verschillende tijdstippen met het e-mailadres [e-mail 4].
Verdachte heeft ontkend de betreffende mail te hebben verstuurd. Verdachte heeft verklaard dat het mogelijk is dat iemand anders via zijn IP-adres de mail heeft verstuurd.
Ter terechtzitting d.d. 2 maart 2015 heeft verdachte verklaard destijds gebruik te maken van het emailadres [e-mail 4] en dat er op het specifieke tijdstip op
17 december 2012 waarop de mail is verstuurd, niemand anders van zijn computer gebruikt maakte.
Voorts heeft de verdachte d.d. 10 januari 2013 bij de politie, geconfronteerd met het gegeven dat volgens de back-up van zijn laptop de betreffende foto is gemaakt met de I Phone van verdachte, verklaard dat de foto die bij de betreffende mail was gevoegd, door hem zou kunnen zijn gemaakt met zijn telefoon.
Conclusie van de rechtbank
Gezien voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedreigende mail heeft verstuurd.
Het onderzoek brengt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk naar voren dat het versturen van de mail met de link naar de vuurwerkfoto is terug te leiden naar de computer en het e-mailadres van verdachte. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting stellig verklaard dat niemand anders de computer heeft gebruikt op het bewuste tijdstip waarop de mail van de computer van verdachte is verstuurd.
In tegenstelling tot het verweer van de raadsman is het naar het oordeel van de rechtbank derhalve zeer waarschijnlijk dat verdachte op dat bewuste tijdstip zelf gebruik heeft gemaakt van zijn computer en de bedreigende mail heeft verstuurd.
De verklaringen van verdachte dat niet hij, maar iemand anders via zijn e-mailadres, op dat bewuste tijdstip, de bedreigende mail heeft verstuurd, acht de rechtbank mede gezien de omstandigheid dat verdachte aanzienlijke moeite heeft gehad met het feit dat de relatie tussen hem en [slachtoffer 2] is beëindigd, niet zonder meer aannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier echter geen aanknopingspunten voor het tenlastegelegde “medeplegen”. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Het onder 2 primair en subsidiair cumulatief tenlastegelegde
Op 27 januari 2012 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan bij de politie dat de voorruit van zijn woning uit de gevel was geklapt door een vuurwerkbom. Aangever heeft in de woonkamer plakbandresten gevonden en achtte het aannemelijk dat een soort van vuurwerkbom op de ruit was geplakt en vervolgens tot ontploffing was gebracht. Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij [verdachte] ervan verdacht dit op zijn geweten te hebben omdat [verdachte] in het verleden problemen heeft gehad met zijn dochter.
Ter terechtzitting d.d. 2 maart 2015 is [naam 1] als getuige gehoord. [naam 1] heeft verklaard dat hij samen met verdachte die bewuste avond rondreed in de auto van verdachte. Verdachte had volgens [naam 1] de vuurwerkbom al bij zich. Het betrof een Cobra-6 waar al tape op was vastgemaakt zodat het vuurwerk ergens op kon worden vastgeplakt. [naam 1] heeft voorts verklaard dat verdachte het huis heeft aangewezen en dat verdachte hem pushte om de vuurwerkbom op het raam daarvan te plakken. [naam 1] heeft verklaard dat hij dit eerst niet wilde maar dat verdachte bleef aandringen. Daarna stak verdachte de lont al aan in de auto, waardoor [naam 1] zich genoodzaakt voelde om met de vuurwerkbom de auto te verlaten en deze op het raam van het huis te plakken. Daarna zijn ze met de auto weggereden.
Tot slot heeft [naam 1] ter terechtzitting verklaard dat hij door de politierechter voor het medeplegen van dit feit is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk.
Op 17 februari 2014 heeft [naam 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aan verdachte heeft gevraagd of hij verantwoordelijk was voor het incident met de ruit en dat verdachte hem een sms stuurde met de volgende tekst: “ raam van hun woonkamer :p en 2 Cobra 6”. De rechtbank stelt vast dat dit tekstbericht zich in het dossier bevindt en dat het daaraan voorafgaande tekstbericht van [naam 1] aan verdachte luidde: “Wat voor raam hebben jullie eruit geblazen dan en hoe?”
Verdachte ontkent bij dit incident betrokken te zijn geweest.
Conclusie van de rechtbank
Uit voornoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend komen vast te staan dat verdachte betrokken is geweest bij het plaatsen van de vuurwerkbom waarbij de ruit van de woning van onder andere [slachtoffer 4] is gesneuveld. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [naam 1] naar het huis [slachtoffer 3], een vriendin van [slachtoffer 2], is gereden en daar de vuurwerkbom aan [naam 1] heeft overhandigd. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de Cobra 6 heeft geprepareerd en [naam 1] ertoe heeft bewogen het stuk vuurwerk op het raam van het betreffende huis te plakken alwaar de vuurwerkbom tot ontploffing is gekomen.
De rechtbank ziet zich nu gesteld voor de vraag hoe de gedragingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd.
Het onder 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op het in brand steken van het huis. Dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Het onder 2 subsidiair cumulatief tenlastegelegde
Voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling en/of brandstichting is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, c.q. zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen of dat het huis in brand zou worden gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat met het plaatsen van de vuurwerkbom, zonder enige voorafgaande aankondiging aan de bewoners, niet gesproken kan worden van de omstandigheid dat bij de bedreigde(n) de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, c.q. zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen of dat het huis in brand zou worden gestoken.
De rechtbank acht derhalve de onder 2 subsidiair tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank acht, gezien de reeds eerder genoemde bewijsmiddelen, het medeplegen van vernieling, wel wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 3 tenlastegelegde
Verdachte wordt verweten dat hij op 21 december 2012 15 knalpatronen en 35 pyrotechnische patronen voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de patronen bij hem zijn aangetroffen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van dit feit hebben geleid.
Het onder 4 tenlastegelegde
Naar aanleiding van het onderzoek naar de computer van verdachte inzake het onder 1 tenlastegelegde, is een rechtshulpverzoek aan Israël gedaan inzake safemail.Ltd te Israël. Uit dit rechtshulpverzoek zijn gegevens verkregen, die zijn gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2013.
Uit dit proces-verbaal valt op te maken dat er 3 mapjes met bestanden onder de namen [e-mail 1], [e-mail 2] en [e-mail 5], in het lijstje met inloggegevens staat vermeld. Op 17-12-12, is 3 maal is ingelogd op mailbox [e-mail 1] via het IP-adres afgegeven op het woonadres van verdachte.
Daarnaast wordt vermeld dat in oktober 2012, 3 maal is ingelogd op de mailbox [e-mail 2], via het IP-adres afgegeven op het woonadres van verdachte.
Men vindt daar een verzonden mail in gericht aan [slachtoffer 2] op 31-10-12. Deze mail had dezelfde strekking als de dreigmail van 17-12-12 alsmede een fotobestand van een meisje met braaksel in haar gezicht.
De betreffende mail, verstuurd d.d. 1 november 2012, 0.26 uur, bevat de volgende tekst :
‘Hey! Gefeliciteerd met je overwinning!
Je dacht toch niet dat het afgelopen was he?
Wij houden ons altijd aan onze beloftes. Ook onze belofte waar wij gezegd hebben =ouw leven kapot te maken wanneer jij [verdachte] op zou lichtten. (..)
Ja als mensen vals aangifte doen moeten ze daar de gevolgen van ondervinden =enk je niet?
Weet je [slachtoffer 2], [verdachte] wil niet dat wij jou terugpakken maar wij zien geen enkele =eden om dit niet te doen. (..) Meest ironische is nog wel dat het incidentje =an [slachtoffer 3] een soort test was. Kijken wat 1 zo’n kreng aan zou richten wanneer =p een raam geplakt. Nu komen die dingen niet per stuk maar in pakjes van 3 =n dozen van 100 pakjes. Wat zou er gebeuren als we zo’n doos bij jullie op =e vensterbank zetten en aansteken? Waarschijnlijk knalt het raam er aan de =chterkant van het huis ook uit en wordt het complete huis ontzet. lijkt me =est spannend, zoals je gezien hebt zijn wij prima in het ontkomen aan de politie. =xplosieven aan een raam
plakken is namelijk poging tot doodslag he? Dat is =eel erger dan dat wat [verdachte] voorgeschoteld heeft gekregen.
(..)
Oja, voor de duidelijkheid. Wij weten jouw adres, we weten al jouw gegevens =n wij weten alle gegevens van jouw vriendinnetjes. (..)
Waar je stage loopt, hoe laat, wat je schooltijden zijn enz’.
Op vrijdag 1 november 2013 heeft de politie dit e-mailbericht aan [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) getoond. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat zij zich door de mail bedreigd voelde en in de mail de schrijfstijl herkende van [verdachte].
Verdachte heeft bij de politie d.d. 23 oktober 2013 verklaard gebruik te maken van het emailadres [e-mail 5].
Conclusie van de rechtbank
Gezien voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedreigende mail heeft verstuurd.
Het onderzoek brengt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk naar voren dat het versturen van de mail is terug te voeren naar de computer en het e-mailadres van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank mee laten wegen dat de datum van verzending, 1 november 2012, alsook de inhoud van de betreffende mail direct terug zijn te voeren op een eerdere strafzaak tegen verdachte. Verdachte is op 31 oktober 2012 veroordeeld voor een delict gepleegd jegens [slachtoffer 2]. Vooral de opmerkingen in de mail dat [slachtoffer 2] wordt gefeliciteerd met haar overwinning en de bewering dat zij valse aangifte zou hebben gedaan zijn naar het oordeel van de rechtbank zo specifiek dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat iemand anders dan verdachte dit soort specifieke informatie zo kort na voornoemde zitting zou gebruiken om [slachtoffer 2] te bedreigen.
De verklaringen van verdachte dat niet hij maar iemand anders via zijn e-mailadres de bedreigende mail heeft verstuurd, acht de rechtbank dan ook, mede gezien voornoemde omstandigheden, niet aannemelijk.
Voor wat de periode betreft overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de politie op 1 november 2013 de betreffende mail aan [slachtoffer 2] heeft getoond. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 2] vóór die datum kennis had van de inhoud van de mail.
De rechtbank is daarom van oordeel dat op 1 november 2013 bij [slachtoffer 2] de vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen, c.q. zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank acht de tenlastegelegde periode vóór 1 november 2013 dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daar van vrijspreken.
Het onder 5 tenlastegelegde
Op 22 december 2012 zijn in de ouderlijke woning, in een kast op de kamer van verdachte 1 Cobra Super 6 2G en 2 Vlinders aangetroffen. Uit nader onderzoek valt op te maken dat het vuurwerk betreft dat niet in de categorie consumentenvuurwerk valt.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 2 maart 2015 verklaard dat hij samen met zijn vrienden in België vuurwerk heeft gekocht, waaronder de Cobra 6, daarbij gebruikmakend van de auto van zijn ouders. Verdachte heeft voorts verklaard dat dit vuurwerk van een vriend van hem was maar dat zijn vader het uit de auto heeft gehaald en het in zijn kast heeft gelegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij dit niet wist en het vuurwerk dus niet voorhanden heeft gehad. De vader van verdachte heeft op 5 januari 2013 verklaard dat hij het vuurwerk uit de auto heeft gehaald en in de kast van verdachte heeft gelegd. Voorts heeft hij verklaard dat ook verdachte van de auto gebruik maakt en het vuurwerk niet van hem zelf is.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte samen met zijn vrienden in de auto van zijn vader het vuurwerk heeft gekocht in België. Verdachte heeft verklaard in België onder andere een Cobra 6 te hebben gekocht. Het vuurwerk is in de auto achtergebleven waarna zijn vader het vuurwerk in de kast van verdachte heeft gelegd. Verdachte heeft derhalve constant over het vuurwerk kunnen beschikken. Het stuk vuurwerk is niet in de macht van een ander gekomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het stuk vuurwerk Cobra 6, voorhanden heeft gehad. Van enig opzet bij verdachte is uit de stukken echter niet gebleken. Nu slechts één Cobra 6 onder verdachte in beslag is genomen zal ook slechts het voorhanden hebben van één Cobra 6 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van twee Vlinders overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen onvoldoende duidelijk naar voren is gekomen dat het geen consumentenvuurwerk betreft. Nu bovendien de hoeveelheid flashpowder onvoldoende nauwkeurig is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de vlinders tot de categorie professioneel vuurwerk als bedoeld in de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk behoren. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.