ECLI:NL:RBOVE:2015:2265

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
AWB 15/773
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname van hond Mike door gemeente Zwolle en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 mei 2015 uitspraak gedaan over de inbeslagname van de hond Mike door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De hond was in beslag genomen op 19 maart 2015, nadat er meldingen waren binnengekomen over bijtincidenten waarbij Mike betrokken was. Verzoeker, de eigenaar van Mike, heeft bezwaar gemaakt tegen deze inbeslagname en verzocht om een voorlopige voorziening om de hond onmiddellijk terug te krijgen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de belangen van verzoeker en verweerder afgewogen. Verzoeker stelde dat Mike onterecht was in beslag genomen en dat hij de hond onmiddellijk terug moest krijgen. Verweerder daarentegen stelde dat Mike als gevaarlijk moest worden aangemerkt en dat de inbeslagname noodzakelijk was om nieuwe bijtincidenten te voorkomen.

Tijdens de zitting op 30 april 2015 is gebleken dat Mike eerder al betrokken was bij meerdere bijtincidenten en dat verzoeker zich niet had gehouden aan het aanlijn- en muilkorfgebod. De voorzieningenrechter oordeelde dat de inbeslagname van Mike gerechtvaardigd was, gezien de eerdere incidenten en het risico dat de hond nog steeds een gevaar kon vormen voor de omgeving.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de gemeente bij het handhaven van de veiligheid in de samenleving zwaarder woog dan het belang van verzoeker bij de onmiddellijke teruggave van zijn hond. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing voorlopig was en dat verzoeker de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de uiteindelijke beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/773
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te Zwolle, verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder

gemachtigde: R. van Berkum-Pinxterhuis.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2015 heeft verweerder verzoekers hond (Mike) in beslag genomen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door R.M.W. Brown. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorzieningen treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 27 februari 2013 heeft verweerder een aantal meldingen en een aangifte ontvangen over bijtincidenten waarbij Mike betrokken is geweest. Verweerder heeft Mike naar aanleiding daarvan aangemerkt als een dermate gevaarlijke hond dat een aanlijn- en muilkorfgebod is aangewezen. Verzoeker is daarvan op 5 april 2013 in kennis gesteld. Bij besluit van 15 april 2013 heeft verweerder verzoeker krachtens artikel 2.4.16 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het onmiddellijk ingaande verbod opgelegd om Mike onaangelijnd en zonder muilkorf op de openbare weg of terreinen van anderen te laten lopen. Verweerder heeft daarbij aangekondigd voornemens te zijn om Mike – indien verzoeker zich niet aan de hem opgelegde last houdt – in beslag te nemen. Verzoeker heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Op 30 augustus 2013 heeft zich wederom een bijtincident met Mike voorgedaan. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aangekondigd Mike bij een volgende overtreding of incident in beslag te zullen nemen. Dit voornemen is verzoeker op 12 september 2013 persoonlijk schriftelijk uitgereikt.
Op 10 maart 2015 heeft verweerder van de buitengewone opsporingsambtenaar van de afdeling Milieuhandhaving van de gemeente Zwolle de melding ontvangen dat Mike de laatste tijd geregeld weer losloopt en niet is gemuilkorfd. Mike is op 19 maart 2015 bij verzoeker thuis in beslag genomen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder onder toepassing van artikel 5:31, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om verzoeker wegens overtreding van artikel 2.4.16 van de APV, zonder begunstigingstermijn, een last onder bestuursdwang op te leggen en Mike in beslag te nemen. Verweerder heeft daarbij op grond van artikel 5:25 van de Awb besloten om de kosten daarvan (bestaande uit de kosten van inbeslagname, vervoerskosten en vervolgkosten zoals de opvang van Mike en een gedragskeuring om het vervolgtraject te bepalen) op verzoeker te zullen verhalen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 31 maart 2015 bezwaar gemaakt en aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder wordt opgedragen om Mike onmiddellijk aan hem terug te geven.
3. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 2.4.16, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Zwolle is het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:
a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft
bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar
of de houder heeft bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij
een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
4. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór de onmiddellijke teruggave van Mike aan hem en de belangen van verweerder die pleiten tegen die teruggave op dit moment, als volgt.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat verzoeker zich had te houden aan het hem opgelegde verbod om Mike onaangelijnd én zonder muilkorf op de openbare weg of terreinen van anderen te laten lopen. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat er rechtens niet over kan worden getwist dat Mike als een gevaarlijke en hinderlijke hond moet worden aangemerkt. Het besluit van 15 april 2013 in die zin is immers rechtens onaantastbaar en geldt nog steeds.
De voorzieningenrechter stelt verder vast, dat tijdens meerdere controles en in elk geval op 10 maart 2015 is geconstateerd dat verzoeker zich met Mike op de openbare weg bevond, dat Mike was aangelijnd, maar geen muilkorf droeg. Verzoeker heeft dit ook erkend. Daarmee staat vast, dat verzoeker zich aan het hem opgelegde verbod niet heeft gehouden en artikel 2.4.16 van de Apv heeft overtreden. Daaraan doet – hoe vervelend dat voor verzoeker ook wordt ervaren – niet af, dat Mike als gesteld zelf niet aanvalt maar zich uitsluitend verdedigt tegen andere aanvallende honden. Ook de stelling van verzoeker dat Mike op mededeling van een medewerker van verweerders gemeente bij bepaalde activiteiten zonder muilkorf op de openbare weg mocht brengt daar geen verandering in. Het formele muilkorfgebod is immers zoals aangegeven niet ingetrokken of gewijzigd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, mede gebaseerd op de grondslag dat reeds meerdere bijtincidenten hebben plaatsgevonden en herhaling niet kan worden uitgesloten, zich dan ook terecht bevoegd geacht om terstond – in casu feitelijk op 19 maart 2015 – bestuursdwang toe te passen en eerst nadien een besluit daartoe uit te reiken. Dat verweerder die toepassing bij het primaire besluit niet heeft gestoeld op het daarvoor bedoelde tweede lid van artikel 5:31 van de Awb maar het eerste lid staat daaraan niet in de weg. Die omissie kan verweerder immers bij zijn beslissing op het bezwaar van verzoeker herstellen.
In bezwaar kan in beginsel ook worden hersteld dat verweerder weliswaar uit gaat van meerdere incidenten in maart 2015 maar dat slechts van één incident een proces-verbaal bij de stukken zit.
4.2
Ter zitting is gebleken, dat Mike na zijn inbeslagname inmiddels door een gedragsdeskundige is onderzocht en dat deze verweerder over de resultaten van de door hem uitgevoerde gedragstest heeft geadviseerd. Verweerders gemachtigde heeft hierover ter zitting verklaard, dat Mike op basis van het advies niet per direct naar verzoeker terug kan en dat thans moet worden beoordeeld welke vervolgstappen ten aanzien van Mike genomen zullen moeten worden. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verder verklaard dat verzoeker over zijn bezwaar op 21 mei 2015 zal worden gehoord en dat de periode tot dat moment zal worden benut voor het bepalen van die vervolgstappen. Daarover zal dan vervolgens nadere besluitvorming plaatsvinden.
Hieruit volgt enerzijds dat niet met zekerheid kan worden gesteld, dat Mike geen gevaar meer zal zijn of hinder zal veroorzaken in de samenleving als hij aan verzoeker wordt teruggeven.
Anderzijds volgt hieruit dat er geen gevaar voor verzoeker is dat verweerder zonder nadere besluitvorming tot vervolgstappen met betrekking tot Mike over zal gaan. Indien verweerder tot een besluit komt waarbij dat wel het geval zou zijn, dan staat verzoeker daartegen op dat moment de mogelijkheid van bezwaar open en kan hij met betrekking tot dat besluit zo nodig opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening indienen.
Voorts leidt de rechtbank hieruit af, dat verzoeker binnen een betrekkelijk korte termijn van verweerder duidelijkheid zal krijgen over de vraag wat er met Mike zal gebeuren. De voorzieningenrechter acht die periode niet zodanig lang, dat van verzoeker niet kan worden gevergd daarop te wachten.
4.3
Verzoeker heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening mede ingediend omdat verweerder de kosten van de inbeslagname en vervoerskosten van Mike en eventuele vervolgkosten, op hem zal verhalen. Naarmate verweerders beslissing op het bezwaar langer uitblijft, lopen de kosten, die verzoeker slechts moeizaam kan dragen, per dag fors op.
De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daartoe bestaat immers slechts aanleiding als verweerders primaire besluit tot inbeslagname van Mike naar verwachting in bezwaar niet in stand zal blijven en daarvan acht de voorzieningenrechter naar zijn voorlopig oordeel geen sprake. Daarbij geldt voorts, dat verweerder bij zijn beslissing op verzoekers bezwaar de op verzoeker te verhalen kosten naar redelijkheid en billijkheid zal dienen vast te stellen.
In het geval dat verweerder van zijn primaire besluit terug komt geldt daarentegen dat de grondslag voor de inbeslagname van Mike aan de uitoefening van bestuursdwang komt te ontvallen en daarmee ook de grondslag voor het kostenverhaal op verzoeker.
5. Resumerend oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerders belang bij de voortduring van het beslag van Mike, zijnde het voorkomen van nieuwe bijtincidenten en de zorg voor de veiligheid van de omgeving, op dit moment zwaarder dient te wegen dan verzoekers belang bij de onmiddellijke teruggave van Mike.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek derhalve af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.