5.1Feit 1 en feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat op basis van de aangifte, de verklaring van verdachte, de gegevens van de GPS-tracker en de gegevens van het recherchebureau kan worden bewezen dat sprake is van wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijk levenssfeer van [slachtoffer 1] met als doel het aanjagen van vrees, nu verdachte in de periode van 1 april 2014 tot en met 10 april 2014 sms-berichten heeft gezonden aan [slachtoffer 1] waarin verdachte liet weten dat hij precies wist waar ze was en met wie. Ook kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte de betreffende informatie ontving van een door hemzelf ingeschakeld recherchebureau dat in opdracht van verdachte een GPS-tracker onder de auto van [slachtoffer 1] heeft geplaatst, waarna verdachte de door [slachtoffer 1] gereden routes gerapporteerd kreeg.
De officier van justitie heeft de verklaring van verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de aan [slachtoffer 1] gezonden berichten tussen 1 april 2014 en 10 april 2014 als niet aannemelijk betitelt, nu in de berichten duidelijk de verblijfplaats van [slachtoffer 1] wordt aangegeven, en nu verdachte als enige op de hoogte was van de geplaatste GPS-tracker en hiervan informatie ontving. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte in de overige periode berichten aan [slachtoffer 1] heeft gezonden, zodat hij moet worden vrijgesproken van de overige periode. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] of haar dochter heeft beledigd en bedreigd, aangezien de berichten niet aan verdachte zijn te linken. De officier van justitie heeft derhalve geconcludeerd tot vrijspraak voor de feiten 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat alle gebruikte mobiele telefoonnummers niet aan verdachte te linken zijn en dat verdachte heeft verklaard dat hij de GPS-tracker wel heeft laten plaatsen, maar dat hij niets heeft gedaan met de van het recherchebureau ingewonnen informatie. Het plaatsen van de GPS-tracker en observeren van [slachtoffer 1] is volgens de raadsvrouw niet stelselmatig en aldus geen belaging.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet weet wie de betreffende sms-berichten aan [slachtoffer 1] heeft gestuurd.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Voor bewezenverklaring van belaging moet sprake zijn van het stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen.
Verdachte heeft verklaard dat hij, in de periode van 2 april 2014 tot en met 10 april 2014 onder de naam [schuilnaam verdachte 2], met gebruik van het e-mailadres [emailadres] contact heeft gehad met Recherchebureau [recherchebureau]. Verdachte heeft aan recherchebureau [recherchebureau] de opdracht gegeven om [slachtoffer 1] te observeren, middels een door het recherchebureau onder de auto van die [slachtoffer 1] te plaatsen GPS-tracker. Verdachte heeft op verzoek van het recherchebureau de door [slachtoffer 1] gereden routes gerapporteerd gekregen.
Door [recherchebureau] BV zijn de volgende GPS-locaties verstrekt aan [schuilnaam verdachte 2] op [emailadres]:
Datum: Vrijdag 4 april 2014
Tijd: 20.42 uur
Locatie: [straat 1] Hengelo (parkeerplaats nabij woning van aangeefster)
Status: rijdend
Datum: Vrijdag 4 april 2014
Tijd: 20.53 uur
Locatie: (onbekende straat) Hengelo
Status: stop
Datum: Vrijdag 4 april 2014
Tijd: 01.42 uur
Locatie: [straat 1] Hengelo (parkeerplaats nabij woning van aangeefster)
Status: stop
Over laatstgenoemd tijdstip heeft [naam 1] van [recherchebureau] in een livechat tegen [schuilnaam verdachte 2] gezegd: ‘ze staat nu thuis’.
Op maandag 7 april 2014 is om 08.23 uur vanaf een mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 1] een bericht gestuurd aan aangeefster met de tekst:
‘Zo zo [slachtoffer 1] vrijdag weer lekker uitgewoond van 20.50 tot 1.45 … volg je 247 hehe heb je gezien bij tango station vandaag en nog veel mee!!! maak je helemaal kaput!!! Minder minder!!!
Voorts zijn door [recherchebureau] BV de volgende GPS-locaties verstrekt aan [schuilnaam verdachte 2] op [emailadres]:
Datum: dinsdag 8 april 2014
Tijd: 04.44 uur
Locatie: [straat 2] Hengelo (parkeerplaats nabij woning van aangeefster)
Status: stop
Datum: dinsdag 8 april 2014
Tijd: 07.21 uur
Locatie: [straat 3]
Status: rijdend
[naam 1] van [recherchebureau] heeft in een livechat op de vraag van [schuilnaam verdachte 2] ‘hoe laat is ze vertrokken?’ aan deze [schuilnaam verdachte 2] geantwoord: ’07.20’.
Op dinsdag 8 april 2014 is om 18.52 uur vanaf een mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 1] een bericht gestuurd aan aangeefster met ónder meer de tekst:
‘Zo jij was vroeg op vandaag 7.20 u hehe hou je 247 in de gate’.
Door [recherchebureau] BV zijn vervolgens de volgende GPS-locaties verstrekt aan [schuilnaam verdachte 2] op [emailadres]:
Datum: woensdag 9 april 2014
Tijd: 18.12 uur
Locatie: Willem van Otterloostraat Hengelo (Winkelcentrum Hasselo)
Status: stop
Daarna is in een liveChat tussen [naam 1] van [recherchebureau] en [schuilnaam verdachte 2] gezegd:
Van: [recherchebureau] BV
Aan: [schuilnaam verdachte 2]
Tekst: ‘kan ook wc hasselo zijn’
Van: [schuilnaam verdachte 2]
Aan: [recherchebureau] BV
Tekst: ‘Wc hasselo?’
Van: [recherchebureau] BV
Aan: [schuilnaam verdachte 2]
Tekst: ‘winkelcentrum’
Van: [schuilnaam verdachte 2]
Aan: [recherchebureau] BV
Tekst: ‘ah oke’
Op 9 april 2014 is om 08.23 uur vanaf een mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 1] een bericht gestuurd aan aangeefster met de volgende tekst: ‘je was gistere op het wc hasselo 18.12 u hehe slet hou je 247 in de gate’
Voorts is in een LiveChat tussen [naam 1] van [recherchebureau] en [schuilnaam verdachte 2] gezegd:
Van: [schuilnaam verdachte 2]
Aan: [recherchebureau] BV
Tekst: ‘Hoe laat is ze vertokken?’
Van: [recherchebureau] BV
Aan: [schuilnaam verdachte 2]
Tekst: ‘0720’
Door [recherchebureau] BV zijn vervolgens de volgende GPS-locaties verstrekt aan [schuilnaam verdachte 2] op [emailadres]:
Datum: woensdag 9 april 2014
Tijd: 10.34, 10.36, 10.38 uur
Locatie: [straat 1] Hengelo (parkeerplaats nabij woning van aangeefster)
Status: stop
Op 9 april is om 19.23 uur vanaf een mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 1] een bericht gestuurd aan aangeefster met de volgende tekst: ‘zo lui slet 7.20 vertokke en 10.37 weer terug lekker zo werke doe je ook niet zoals alle marokane!! Minder minder!!
Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte degene was die opdracht heeft gegeven tot observatie van [slachtoffer 1] middels een onder de auto te plaatsen GPS-tracker, dat verdachte degene was die contact heeft onderhouden met het recherchebureau [recherchebureau] en op verzoek voornoemde informatie over het verblijf van de auto van [slachtoffer 1] heeft ontvangen, als ook dat verdachte daarbij de naam [schuilnaam verdachte 2] en het emailadres [emailadres] heeft gebruikt. Voor de rechtbank is op basis van het vorenstaande ook komen vast te staan dat de aan verdachte door het recherchebureau verstrekte gegevens inhoudende de exacte tijd- en locatieaanduidingen van de auto van [slachtoffer 1] op de gegeven momenten, kort na het moment van verstrekking aan verdachte heel expliciet en vrijwel gelijkluidend worden benoemd in de aan [slachtoffer 1] gerichte sms-berichten van het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
Voor zover verdachte met zijn standpunt doelt op de aanwezigheid van een alternatief scenario dat sprake zou kunnen zijn van een onbekende derde persoon die de betreffende sms-berichten aan [slachtoffer 1] heeft verzonden, overweegt de rechtbank als volgt.
Dit standpunt is niet nader onderbouwd. Verdachte heeft verklaard dat hij de enige was die op de hoogte was van het contact met het recherchebureau en dat hij de enige was die wist van de gps tracker, als ook dat hij de informatie over de auto van [slachtoffer 1] op zijn eigen computer ontving. Voor aanname van de veronderstelling dat sprake is van een onbekende derde persoon die telkens op enigerlei wijze de door verdachte persoonlijk van het recherchebureau ontvangen informatie over de auto van [slachtoffer 1] heeft verkregen en deze gegevens vervolgens in diverse sms-berichten aan [slachtoffer 1] heeft verzonden, is in het dossier geen enkele aanwijzing aanwezig. Ook overigens is niet gebleken van aanwijzingen op basis waarvan het door verdachte geschetste alternatieve scenario als aannemelijk kan worden aangemerkt. Derhalve verwerpt de rechtbank dit standpunt van de verdediging.
Het standpunt van de verdediging dat het plaatsen van de GPS-tracker en het observeren van [slachtoffer 1] niet voldoet aan het vereiste van stelselmatigheid in de zin van artikel 285b Sr, verwerpt de rechtbank eveneens. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de vraag of sprake is van stelselmatigheid gaat het om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, LJN AO5710, NJ 2004/426 en HR 22 maart 2011, LJN BP00960).
Het plaatsen van een GPS-tracker heeft tot doel om te allen tijde te beschikken over de wetenschap waar een bepaald voorwerp of een bepaalde persoon zich bevindt. Daar komt bij dat de observatie in onderhavig geval voor een periode van ruim een week heeft plaatsgevonden. Het gedurende 8 dagen, met een frequentie van 24 uur per dag observeren betitelt de rechtbank als een observatie met een zeer hoge intensiteit. Onder de gegeven omstandigheden, te weten nu de informatie is verkregen door middel van een heimelijk geplaatste GPS-tracker, is de invloed hiervan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] enorm geweest. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste van stelselmatigheid.
Gelet op hetgeen hierboven is uiteengezet is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte, door in de periode van 2 april 2014 tot en met 10 april 2014 middels een recherchebureau een GPS-tracker onder de auto van [slachtoffer 1] te hebben doen plaatsen en vervolgens de op verzoek ontvangen informatie van deze tracker in verschillende sms-berichten en aangevuld met denigrerende, insinuerende, beledigende en intimiderende/dreigende woorden, naar aangeefster te sturen, wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar vrees aan te jagen. De rechtbank acht aldus belaging van [slachtoffer 1] in de periode van 2 april 2014 tot en met 10 april 2014, te weten hetgeen onder het derde en vierde gedachtestreepje is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Voor de overige tenlastegelegde periode, als ook hetgeen onder het eerste en tweede gedachtestreepje is uiteengezet, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 3
Voor bewezenverklaring van een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht moet sprake zijn van een bedreiging die van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. Ook moet de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging.
De rechtbank concludeert, anders dan de officier van justitie en de verdediging, dat op grond van de verklaring van [slachtoffer 1] hieromtrent, als ook de teksten uit de door verdachte aan aangeefster gezonden sms-berichten van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] onder de gegeven omstandigheden zoals hierboven reeds is uiteengezet, is komen vast te staan dat sprake is van een bedreiging die van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werden dat [slachtoffer 1] zich door de berichten van verdachte ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1].