5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op 31 december 2014 ’s avonds samen met zijn vriendin [naam 1] op visite was bij zijn buren [naam 2] en [naam 3]. In die woning waren verder aanwezig de zoon van de buren [verdachte], verdachte, en een kennis van de buren genaamd [naam 4]. Nadat er gedurende de hele avond al sprake was van onenigheid tussen aangever en verdachte, ontstaat er op zeker moment een ruzie tussen beiden in de keuken van de woning. Als aangever hierna naar buiten loopt, wordt hij in de tuin van de woning opnieuw geconfronteerd met verdachte, die hem vervolgens met een mes in zijn buik steekt. Aangever kijkt hierop naar zijn buik en ziet dat zijn darmen er uit hangen.
De getuige [naam 1] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij op 31 december 2014 omstreeks 18.30 uur met haar vriend [slachtoffer] naar de woning van de buren [naam 2] en [naam 3] is gegaan om Oud en Nieuw te vieren. Ook de zoon van de buren [verdachte] was in die woning aanwezig. Haar vriend en [verdachte] zijn een discussie aangegaan, die op een gegeven moment over is gegaan in een fysieke confrontatie in de keuken van de woning. De getuige besloot hierop de politie te bellen en zag vervolgens dat [verdachte] met een mes in zijn rechter hand de tuin achter de woning in liep en met dat mes haar, op dat moment zich daar bevindende vriend in de buik stak.
De getuige [naam 3] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat nadat de ruzie in de keuken was beëindigd, verdachte in de richting van aangever is gelopen die zich op dat moment achter de woning bevond. Hierna hoorde zij laatstgenoemde roepen “ik ben neergestoken”.
De getuige [naam 4] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat aangever en verdachte een woordenwisseling met elkaar kregen en later in de keuken begonnen te vechten. Nadat het was gelukt om beiden uit elkaar te halen, liep aangever de achtertuin in, waarna ook verdachte via de achterdeur naar buiten liep. De getuige hoorde daarna aangever roepen dat hij was gestoken.
Bij de aanhouding van de verdachte wordt in zijn kleding een mes aangetroffen, met een lemmet van ongeveer 9 centimeter lang, waarop bloedsporen zichtbaar waren. Het mes is veilig gesteld. Ook aan de binnenkant van de sweater die verdachte droeg worden sporen van bloed aangetroffen.
Het mes is onderzocht door het NFI. Van het celmateriaal uit de bemonsteringen van bloedsporen, respectievelijk nabij de snijrand aan de voorzijde en op het gekartelde deel van de snijrand van het lemmet van het mes, is een DNA-profiel verkregen dat afkomstig is van een man. Het DNA-profiel kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 31 december 2014 ’s avonds naar de woning van zijn ouders is gegaan om daar Oud en Nieuw te vieren. Hij had op dat moment een mes bij zich dat later bij de aanhouding op hem is aangetroffen en is afgebeeld op de zich in het dossier bevindende foto’s. Verdachte verklaart voorts dat hij in zijn herinnering van die bewuste avond op een gegeven moment een buik voor zich zag en toen met het mes een zwaaibeweging heeft gemaakt.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen weergegeven dat verdachte tijdens de voorgeleiding aan hem, verbalisant, met opgewonden toon te kennen gaf: “Ik had die vent al direct dood moeten maken”.
Uit de letselrapportages komt naar voren dat aangever een steekverwonding heeft in de onderbuik met eviceratie van de dunne darm, waarbij een exploratieve laparotomie werd verricht en een zevental dunne darm laesies werden overhecht.
Uit de door de forensisch arts M. Evers opgestelde letselinterpretatie blijkt dat het letsel door de huid, de buikspieren en het onderliggende vetweefsel is gegaan en vitale lichaamsdelen, zoals een door dit gebied lopende heupader of heupslagader had kunnen raken met ernstig bloedverlies als gevolg. Na het overhechten van de darmen kan er lekkage optreden waardoor abcessen en buikvliesontsteking in de buikholte kunnen ontstaan. Voorts had door de perforatie van de darmen ontlasting in de buikholte kunnen komen met kans op bacteriële buikvliesontsteking, die zeker de dood ten gevolge kan hebben.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuigen. De afgelegde
verklaringen worden op essentiële punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet op de onderlinge samenhang van de aangifte, de verklaringen van de getuigen, het aantreffen van het mes bij verdachte en diens verklaring dat hij daarmee een zwaaiende beweging heeft gemaakt toen hij een buik voor zich zag, alsmede de resultaten van het onderzoek van het NFI, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het steken met het mes moet worden gekwalificeerd.
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag is vereist dat verdachte de opzet had om aangever van het leven te beroven. In dat verband dient verdachte ten minste te hebben gehandeld met voorwaardelijk opzet, oftewel dient hij willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat aangever door het steken met het mes dat verdachte in zijn hand had, dodelijk gewond zou kunnen raken. Factoren die voor de beoordeling van de aanmerkelijke kans mede van belang zijn, zijn de aard en de grootte van het mes, de plaats waar het mes in het lichaam is gestoken en met welke kracht verdachte heeft gestoken. Daarbij komt voorts betekenis toe aan de aard van de verwondingen die duidelijkheid zou kunnen geven over de wijze waarop is gestoken en of sprake was van een levensbedreigende situatie. Het steken met een - naar uit het dossier blijkt - gekarteld mes met een lemmet van ongeveer 9 centimeter in de buikstreek van aangever, kennelijk met zodanige kracht dat deze door de huid, de buikspieren en het onderliggende vetweefsel is gegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden aangemerkt dan te zijn gericht op de dood van aangever. Als een feit van algemene bekendheid mag immers verondersteld worden dat zich in de buikholte kwetsbare en vitale organen en slagaders bevinden, waardoor dusdanig letsel en bloedverlies kan optreden dat een aanmerkelijke kans bestaat dat aangever als gevolg daarvan komt te overlijden. Ook verdachte moet zich daarom bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat dergelijk letsel zou kunnen ontstaan. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm dient de gedraging van verdachte naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het dodelijk gewond raken van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Weliswaar heeft de verdediging in dit verband als contra-indicatie aangevoerd dat verdachte - overeenkomstig de door de psychiater De Jong geconstateerde aanpassingsstoornis in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis en verstandelijke beperking - onder invloed van alcohol, onvoldoende zicht en grip heeft gehad op zijn emoties en gedrag, zodat verdachte volgens de raadsman geen opzet kan hebben gehad, maar de rechtbank volgt de raadsman daarin niet.
Krachtens bestendige jurisprudentie is er enkel geen opzet aanwezig indien verdachte verstoken is van elk inzicht in zijn handelen. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich niet voordoet. Uit de door verdachte na zijn aanhouding ter zake de hem ten laste gelegde feiten tegenover verbalisant [verbalisant] gedane uitlating “ik had die vent al direct dood moeten maken”, leidt de rechtbank af dat er bij verdachte wel degelijk sprake is geweest van inzicht in het handelen en opzet met betrekking tot de gewelddadige handelingen.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte in ieder geval sprake was van voorwaardelijk opzet om aangever te doden.