ECLI:NL:RBOVE:2015:2167

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
08/710127-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling in Emmen

Op 30 april 2015 heeft de Rechtbank Overijssel een 33-jarige man uit Emmen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De man werd beschuldigd van het gooien van een gietijzeren vuurkorf naar het hoofd van de vader van zijn vriendin, alsook van het slaan van deze vader en het mishandelen van zijn vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich moest laten behandelen voor zijn agressie- en verslavingsproblemen. De feiten vonden plaats op 18 oktober 2014, toen de verdachte in de woning van zijn vriendin aanwezig was en geweld gebruikte tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verdediging van de verdachte niet overtuigend was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en mishandeling bewezen. De rechtbank hield rekening met de verslavingsproblematiek van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, en legde een combinatie van onvoorwaardelijke en voorwaardelijke straf op, met de nadruk op behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/710127-14
Datum vonnis: 30 april 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1982 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. Veenhuizen, locatie Norgerhaven.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2015 en 16 april 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Hermelink en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 oktober 2014 te Emmen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet, met kracht, een gietijzeren vuurkorf, op/in de
richting van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2014 te Emmen aan [slachtoffer 1],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe snijwond in de
linkerarm, heeft toegebracht door met kracht, een gietijzeren vuurkorf naar
die [slachtoffer 1] te gooien;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2014 te Emmen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
met kracht, een gietijzeren vuurkorf, op/in de richting van het hoofd van die
[slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2014 te Emmen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld, immers heeft hij, met kracht, een
gietijzeren vuurkorf tegen (de arm van) die [slachtoffer 1] gegooid;
2.
hij op of omstreeks 18 oktober 2014 te Emmen opzettelijk [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] heeft mishandeld, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1], met kracht, een vuistslag tegen het hoofd gegeven en/of
die [slachtoffer 1], meermalen, tegen het hoofd en/of elders tegen het
lichaam geslagen en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer 2] aan haar haren door de tuin gesleept en/of die [slachtoffer 2]
, meermalen, geslagen en/of geschopt.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en daarnaast de maatregel terbeschikkingstelling te bevelen met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de reclassering d.d. 13 april 2015.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft namens de verdachte onder meer aangevoerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard omdat niet is vast te stellen dat de handelwijze van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven heeft geroepen en die kans bewust heeft aanvaard. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde moet ook vrijspraak volgen omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De overwegingen van de rechtbank
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat aangever [slachtoffer 1] op 18 oktober 2014 in Emmen in de woning van zijn dochter [slachtoffer 2] was. Verdachte was ook in de woning aanwezig. Aangever werd die dag door zijn dochter gebeld en zij vertelde hem dat ze werd bedreigd en mishandeld door verdachte. Aangever is vervolgens naar de woning gekomen. Op enig moment is het tot een confrontatie gekomen tussen verdachte en aangever, waarbij door verdachte geweld is gebruikt. .
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting onder meer verklaard dat hij door aangever werd aangevallen en dat hij zich daar tegen heeft verdedigd door de korf voor zijn lichaam te houden. Verdachte ontkent dat hij de vuurkorf richting het hoofd van aangever heeft gegooid. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ten aanzien van het voor zijn lichaam houden van de korf niet geloofwaardig. Anders dan verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door aangever en de dochter bij de politie afgelegde verklaringen consistent zijn en op meerdere punten overeenkomen. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat de verklaring van de dochter is afgestemd op die van aangever. Uit de verklaring van dochter volgt dat verdachte een vuurkorf richting het hoofd van aangever heeft gegooid. Aangever heeft zijn hoofd beschermd door zijn beide handen en armen voor zijn gezicht te houden. Door een arts is letsel aan de arm van aangever geconstateerd, dat naar het oordeel van de rechtbank past bij de door aangever en zijn dochter omschreven toedracht. Op grond hiervan is de verklaring van verdachte, dat hij zich moest verdedigen, niet aannemelijk geworden.
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, moet beantwoorden is of verdachte met het gooien van de vuurkorf de (aanmerkelijke) kans op het overlijden van aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens aangever om het leven heeft willen brengen.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever had kunnen doden door met een vuurkorf richting het hoofd van aangever te gooien. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat deze gedraging kan worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust die kans heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Voor wat betreft de kwalificatie zware mishandeling heeft de rechtbank zich gebaseerd op de definitie van zwaar lichamelijk letsel zoals neergelegd in artikel 82 Wetboek van Strafrecht en de uitleg die hieraan wordt gegeven in de geldende rechtspraak. Gelet op deze definitie is de rechtbank van oordeel dat het bij aangever geconstateerde letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kan worden. De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is. Het raken van het hoofd met een dergelijk zwaar voorwerp als een vuurkorf kan leiden tot ernstig letsel. Van dit risico moet verdachte zich bewust zijn geweest. Door te gooien met de vuurkorf naar het hoofd van aangever heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 18 oktober 2014 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met kracht, een gietijzeren vuurkorf in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
2.
hij op 18 oktober 2014 te Emmen opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1], met kracht, een vuistslag tegen het hoofd gegeven en
die [slachtoffer 1], meermalen tegen het hoofd en elders tegen het
lichaam geslagen en
- die [slachtoffer 2] aan haar haren door de tuin gesleept en die [slachtoffer 2] meermalen geslagen.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 302 jo 45 en 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 meer subsidiair
het misdrijf: poging zware mishandeling.
feit 2
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Het moet verdachte ernstig worden aangerekend dat hij de slachtoffers aan fysiek geweld heeft blootgesteld. Hierdoor hebben de slachtoffers pijn ondervonden en letsel opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat de mishandelingen in en om de woning van de dochter van aangever plaatsvonden. Dit is bij uitstek een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen Geweld in de huiselijke en relationele sfeer maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten ondervinden. Bovendien neemt de rechtbank het de verdachte ook kwalijk dat hij geweld heeft gebruikt terwijl er kinderen in de woning aanwezig waren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de pro justitia rapportages van 21 januari 2015 en 9 april 2015, opgemaakt door de psychiater dr. T.W.D.P. van Os en de psycholoog D. Breuker, met betrekking tot verdachte. Hieruit komt een zorgwekkend beeld van verdachte naar voren. Zo hebben beide deskundigen geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis der geestesvermogens te weten cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik, beiden in remissie tijdens detentie. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens te weten een verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken tot uiting komend in een zwakke identiteit en beperkte ego functies zoals frustratietolerantie, agressieregulatie en reflectief en empatisch vermogen en een onrijpe afweer waarbij met name externaliseren een belangrijke rol speelt. Verdachte heeft weinig inzicht in de factoren die zijn gedrag bepalen. Verdachte gaat behandelcontacten aan omdat hem dit wordt opgelegd, maar niet omdat hij zelf vindt dat hij een probleem heeft. Er is sprake van zelfoverschatting en sociaal wenselijk gedrag. Het risico op herhaling wordt hoog ingeschat.
Beide deskundigen concluderen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van het ten laste gelegde. De rechtbank neemt deze conclusie over.
In zijn advies heeft de psychiater dr. T.W.D.P. van Os een TBS-maatregel overwogen. De psychiater ziet echter mogelijkheden om een ambulante behandeling in een minder gedwongen kader vorm te geven. Daarbij speelt voor de psychiater een rol dat verdachte in het verleden heeft meegewerkt aan een toezicht van de reclassering. Verder zijn er tot nu toe nauwelijks behandelpogingen geweest.
De psycholoog D. Breuker komt in haar advies tot de conclusie dat de kans op recidive wordt verkleind indien een langdurend, hoog dwingend en intensief behandel- en begeleidingskader – de maatregel TBS met voorwaarden – een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek wordt opgelegd en daarnaast een toezicht met praktische begeleiding. De deskundige acht een voorwaardelijk strafkader te weinig intensief en dwingend om de hoge kans op een ernstige geweldsrecidive goed te kunnen inperken.
In het adviesrapport van de reclassering van 13 april 2015 komt de reclassering tot de conclusie dat er vanuit beide kaders mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de uitvoering van, dan wel een voorwaardelijke veroordeling, als een TBS met voorwaarden. Verdachte heeft in een eerder opgelegd toezicht meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden. Gezien de geringe mate van eerdere behandeling ziet de reclassering nog voldoende mogelijkheden voor verdachte om te komen tot een gedragsverandering. Mocht gedurende het traject blijken dat verdacht niet (voldoende) meewerkt aan een ambulante behandeling en er geen sprake is van recidivevermindering, dan kan er eventueel een klinische behandeling volgen.
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten samenhangen met de bij hem geconstateerde verslavingsproblematiek en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een (gewelds)misdrijf zal plegen als hij niet behandeld wordt. De rechtbank ziet zich daarmee geplaatst voor de vraag of zij al dan niet zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld in een voorwaardelijk kader, of dat kan worden volstaan met een (deels voorwaardelijk) op te leggen gevangenisstraf, waarbij de behandeling als bijzondere voorwaarde(n) in het kader van een voorwaardelijk strafdeel kan plaatsvinden.
Op basis van de conclusie van de deskundigen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat behandeling van verdachte enige tijd zal duren en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. De rechtbank acht, gelet op de conclusie van de psychiater en het advies van de reclassering, een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden daarvoor geschikt.
Gezien de ernst van de feiten zoals hiervoor omschreven en rekening houdende met de omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie, recidivist is met betrekking tot geweldsdelicten, acht de rechtbank daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur aan verdachte een forse voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om hem te stimuleren om te werken aan de bij hem bestaande problematiek. Aan verdachte zal daarom worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De proeftijd wordt vastgesteld op 3 jaar. Gelet op de persoon van de verdachte zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht koppelen en de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich onder ambulante behandeling zal stellen van de reclassering en zich aan aanwijzingen het gedrag betreffende dient te houden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven.
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: poging zware mishandeling.
feit 2
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde.
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.M. Elbers, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en
mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.
Mrs. Elbers en Bordenga zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Noord-Nederland met nummer PL0100-2014125948. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
1.
Het proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 1] van 19 oktober 2014, met bijlage(n), pagina 12 t/m 16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van aangever:
“(…) [slachtoffer 2] woont samen met haar twee dochters aan de [adres]. (…) Gisteravond, zaterdag 18 oktober 2014 om ongeveer 17.30 uur, werd ik op mijn mobiel gebeld door [slachtoffer 2]. (…) [verdachte] was niet voor rede vatbaar en bleef maar schelden en tieren. (…) In de tuin zag dat [slachtoffer 2] geslagen en geschopt werd door [verdachte]. (…) In een flits zag ik dat [verdachte] bukte en iets van de grond pakte. (…) Ik zag dat [verdachte] iets in zijn beide handen hield en dit omhoog tilde boven zijn hoofd. Omdat ik nog steeds bang was dat het een grindtegel was en dus een klap hiermee waarschijnlijk niet zou overleven, heb ik in een reflex mijn beide handen en armen voor mijn gezicht gedaan om mijn gezicht te beschermen tegen de aanval van [verdachte]. Meteen hierna voelde ik een enorme klap tegen mijn linkerarm. Het was een enorme dreun en ik voelde meteen een enorme pijn. Ik kon mijn vingers niet meer bewegen. (..) Ik keek naar mijn linkerarm en zag dat mijn onderarm helemaal open lag en dat ik hevig bloedde. (…) Ik voelde dat helemaal mis was en ik kon verder niets meer. (…) Toen zag ik ook pas waarmee [verdachte] mij geslagen had, een gietijzeren vuurkorf die in de tuin stond. (…)”
2.
Een medische verklaring van 18 oktober 2014, betreffende [slachtoffer 1], geboortedatum [geboortedatum 2], pagina 20, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de SEH-arts:
“(…) Lichamelijk onderzoek: Linker arm: diepe verwonding ventrale zijde linker onderarm, 8 cm lang. Geen pezen of pot a vue. Hand neurovasculair intact. Geen asdrukpijn onderarm, wel forse zwelling en drukpijn midschacht radius. (…) Behandeling/verloop: Wond uitgebreid gespoeld. Wondranden verdoofd met lidocaine. Gehecht met 6x Monosof. (…) Conclusie: Snijwond rechteronderarm. (…)”
3.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 19 oktober 2014, pagina 21 t/m 23, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
“(…) Ik herinner me dat ik zag dat [verdachte] met een vuurkorf naar mijn vader gooide. De vuurkorf zat vol met dikke blokken hout. Ik zag dat [verdachte] mikte op het hoofd van mijn vader. Ik zag dat mijn vader zijn hoofd beschermde met zijn armen. Mijn vader is door de vuurkorf gewond geraakt aan zijn arm. Zijn hele onderarm lag helemaal open. (…)”
Ten aanzien van feit 2
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte;
2.
Het proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 1] van 19 oktober 2014, met bijlage(n), pagina 12 t/m 16, voor zover inhoudende de verklaring van aangever;
3.
Een medische verklaring van 18 oktober 2014, betreffende [slachtoffer 1], geboortedatum [geboortedatum 2], pagina 20, voor zover inhoudende de bevindingen van de SEH-arts;
4.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 19 oktober 2014, pagina 21 t/m 23, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster;
5.
Een geneeskundige verklaring van 22 oktober 2014, betreffende [slachtoffer 2], pagina 26, voor zover inhoudende de bevindingen van de arts.