ECLI:NL:RBOVE:2015:2078

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
05.840048-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf met werkstraf en bijzondere voorwaarden

Op 28 april 2015 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte, die in 2013 een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden opgelegd kreeg, voldeed niet aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn straf waren verbonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een deel van zijn voorwaardelijke straf als werkstraf van 240 uur moet uitvoeren, omdat hij niet meewerkte aan de voorwaarden en niet onder toezicht van de reclassering wilde blijven. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het naleven van de bijzondere voorwaarden om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. Tijdens de zittingen op 17 februari en 14 april 2015 werd duidelijk dat de verdachte niet bereid was om samen te werken met de reclassering, wat leidde tot de beslissing om de vordering van de officier van justitie deels toe te wijzen. De rechtbank besloot de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf, maar legde ook een gevangenisstraf van vier maanden op, die voorwaardelijk blijft, om de verdachte een laatste kans te geven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 05.840048-13
Datum : 28 april 2015

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling

op de op 30 januari 2015 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 2 mei 2013 aan

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarbij de proeftijd is bepaald op twee jaren en als bijzondere voorwaarden zijn gesteld dat:
  • de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op de detentie moet melden bij Reclassering Nederland aan de Dobbe 72 te Zwolle. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde moet deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa of CoVa+);
  • de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn psychische problematiek bij De Tender of Trajectum (afhankelijk van uitkomsten verdiepingsdiagnostiek) of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaars zullen worden gegeven;
  • de veroordeelde wordt verplicht om de volgende bijkomende bijzondere voorwaarde(n) na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn:
  • meewerken aan middelencontrole, indien de reclassering dit nodig acht;
  • meewerken aan dagbesteding;
  • meewerken aan de praktische hulpverlening vanuit Stichting MEE;
  • meewerken aan verdiepingsdiagnostiek (bepaling IQ en persoonlijkheidsproblematiek).
De mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is per post aan de veroordeelde toegezonden.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015 en
14 april 2015.
De officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw mr. J.H. Schaap, advocaat te Amsterdam, en mevrouw [naam], reclasseringswerker Reclassering Nederland, zijn op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de behandeling van de vordering aan te houden opdat betrokkene aan een andere reclasseringswerker zal worden gekoppeld en het toezicht, met uitvoering van de bijzondere voorwaarden, zal worden voortgezet.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de vordering aan te houden teneinde de tweede toezichthouder te horen die bij het gesprek met betrokkene en mevrouw [naam], welk gesprek door de reclasseringswerkers vroegtijdig is beëindigd, aanwezig is geweest.

OVERWEEGT

Op grond van de stukken waaronder een rapport van Reclassering Nederland, d.d. 21 januari 2015, opgemaakt door [naam], en hetgeen bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzittingen van 17 februari 2015 en 14 april 2015 naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens het rapport van de reclassering heeft betrokkene vanaf het begin aangegeven het toezicht overbodig te vinden en zijn zaken zelfstandig te willen regelen. Betrokkene heeft niet aan een verwijzing naar Trajectum voor verdiepingsdiagnostiek en eventuele behandeling willen meewerken. Tevens heeft betrokkene er niet mee ingestemd dat de reclassering met belangrijke partijen, waaronder betrokkenes moeder, contacten zou onderhouden. Verder is betrokkene niet altijd op afspraken verschenen. Daarbij is de houding van betrokkene tijdens gesprekken met de toezichthouder [naam] volgens het rapport onacceptabel, nu hij zich regelmatig denigrerend en respectloos in haar richting heeft uitgelaten. Ondanks dat hij hierop meermalen is aangesproken, is zijn gedrag volgens [naam] niet veranderd.
Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat de reden waarom hij niet tot samenwerking met de reclassering is gekomen, is gelegen in het feit dat het tussen hem en [naam] niet klikt.
[naam] heeft ter zitting verklaard dat het niet aan haar persoon ligt dat betrokkene niet zijn medewerking wil verlenen. Ook in een gesprek waarbij een tweede toezichthouder aanwezig is geweest, zou betrokkene zich zowel tegen haar als die tweede toezichthouder respectloos en denigrerend hebben gedragen en is het gesprek daarom vroegtijdig door de toezichthouders beëindigd. Volgens [naam] heeft betrokkene een meewerkende houding totdat het gesprek over de invulling en uitvoering van de bijzondere voorwaarden gaat. Betrokkene wordt dan onaangenaam, wil geen openheid van zaken geven en er ontstaat een dusdanige grimmige sfeer dat niet tot enige afspraak gekomen kan worden. Betrokkene heeft kennelijk wel contact met de instantie Limor, maar ter zitting is gebleken dat Limor betrokkene vooral bij praktische zaken behulpzaam is. Ondanks dat de reclassering op verschillende manieren heeft geprobeerd aansluiting bij betrokkene te krijgen, heeft dit niet tot het opbouwen van een samenwerkingsrelatie geleid.
Omdat betrokkene zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, is betrokkene op 23 oktober 2014 via een aangetekende brief een uitnodiging gestuurd om hierover met de reclassering op 28 oktober 2014 in gesprek te gaan. Betrokkene is op deze afspraak niet verschenen en heeft na die tijd ook geen contact meer met de reclassering opgenomen. Zelfs nadat betrokkene op de vorige zitting van 17 februari 2015 door de voorzitter van de rechtbank is meegegeven alsnog contact met de reclassering op te nemen, heeft betrokkene dit nagelaten, aldus [naam].
De rechtbank ziet geen aanleiding aan de inhoud van het rapport en de gegeven toelichting van [naam] ter zitting te twijfelen. Dat het niet tot een uitvoering van de bijzondere voorwaarden is gekomen, acht de rechtbank niet gelegen in de door betrokkene gestelde omstandigheid dat er geen klik tussen hem en mevrouw [naam] is. Het is de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat betrokkenes bereidheid zich voor het toezicht en de naleving van de voorwaarden in te zetten, zeer gering is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf in beginsel ten uitvoer dient te worden gelegd, nu betrokkene zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank ziet echter aanleiding om de vordering deels toe te wijzen en wel voor de duur van vier maanden gevangenisstraf,en deze vervolgens om te zetten in 240 uren werkstraf. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat betrokkene op dit moment zijn leven verder op orde lijkt te hebben. Het uitzitten van een gevangenisstraf zal dit naar het oordeel van de rechtbank in negatieve zin doorkruisen.
De vordering zal voor het resterende deel van vier maanden gevangenisstraf worden afgewezen, waardoor de proeftijd ten aanzien van dit deel van de voorwaardelijke straf door zal lopen. De rechtbank acht het nog steeds, zoals is overwogen in het vonnis van 2 mei 2013, belangrijk dat betrokkene onder toezicht van de reclassering zal blijven en de bijzondere voorwaarden zal naleven. De rechtbank acht met name van belang dat betrokkene zich - mede in het kader van het terugdringen van het herhalingsgevaar - voor zijn persoonlijkheidsproblematiek laat behandelen bij De Tender en dat hij de CoVa+ training zal volgen. Betrokkene wordt een laatste kans geboden zich aan de bijzondere voorwaarden te houden en uit de gevangenis te blijven. De rechtbank hoopt dat betrokkene zich er van bewust zal zijn dat hij zelf aan zijn toekomst dient te werken en daarbij de hulp van anderen -waaronder de reclassering - moet aanvaarden.
De rechtbank heeft bij de beslissing gelet op de artikelen 14f, 14g, 14h, 14i en 14j van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering ten dele toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van 2 mei 2013 voor een gedeelte van vier maanden.
De rechtbank gelast in de plaats van tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf het verrichten van de taakstraf van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren, te voltooien binnen één jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, berekend naar de maatstaf van twee uren taakstraf per dag.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De rechtbank wijst de vordering wat betreft het overige af.
Aldus gedaan door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mrs. F. van der Maden en
J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015.
De officier van justitie in het arrondissement Zwolle brengt vorenstaande beslissing ter kennis van de aan ommezijde vermelde persoon, alsmede ter kennis van ***
belast met het verlenen van bijstand.
Zwolle,
De officier van justitie,