ECLI:NL:RBOVE:2015:184

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
08/952020-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedrag en conservatoir beslag

Op 14 januari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door klager, vertegenwoordigd door mr. J. Michels, tegen het uitblijven van een last tot teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 4.975,--. Dit bedrag was op 20 december 2013 in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadkamer heeft het klaagschrift ter zake artikel 94 Sv gegrond verklaard, omdat de belangen van de strafvordering zich niet langer verzetten tegen de teruggave van het geld. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren gepresenteerd die de verdenking van witwassen konden onderbouwen. Klager had geen legale inkomsten en de herkomst van het geld was niet voldoende onderzocht. De verklaringen van de belanghebbende, die claimde dat het geld van hem was, waren onderling tegenstrijdig en niet overtuigend. De rechtbank heeft echter het klaagschrift ter zake artikel 94a Sv ongegrond verklaard, omdat er nog steeds een verdenking van een misdrijf bestond waarvoor een geldboete kon worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het klaagschrift ter zake artikel 94 Sv gegrond was en dat het klaagschrift ter zake artikel 94a Sv ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952020-14
Klaagschriftnummer: 14/1099
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] (Rusland),
wonende in [woonplaats] aan [adres],
verder te noemen: klager.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 10 oktober 2014, is op 10 oktober 2014 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klager, door mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Het klaagschrift richt zich op het uitblijven van een last tot teruggave van een op 20 december 2013 onder klager grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen geldbedrag van totaal € 4.975,--.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave.
Het klaagschrift is eerder behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 26 november 2014. Bij de behandeling zijn de officier van justitie, klager en de raadsman gehoord. Bij tussenbeschikking van de raadkamer van deze rechtbank van 10 december 2014 is bepaald dat [belanghebbende], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988, zaakdoende te [plaats 1] aan de [adres], als belanghebbende in kennis diende te worden gesteld van het onderhavige klaagschrift om hem de gelegenheid te bieden hetzij zelf vóór 7 januari 2015 een klaagschrift in te dienen dat dan gelijktijdig met het onderhavige klaagschrift op
14 januari 2015 kan worden behandeld, hetzij tijdens de voortgezette behandeling van het onderhavige klaagschrift op 14 januari 2015 als belanghebbende te worden gehoord.
De behandeling van het klaagschrift is hervat op de openbare zitting van de raadkamer van
14 januari 2015. Bij die behandeling zijn de officier van justitie, klager en de raadsman gehoord. Tevens is op die terechtzitting [belanghebbende], voornoemd, als belanghebbende gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen klager, naar aanleiding waarvan de inbeslagneming heeft plaatsgevonden.

2.De standpunten van klager, de raadsman en de officier van justitie

Klager maakt bezwaar tegen het uitblijven van een last tot teruggave. Ter toelichting op het klaagschrift heeft de raadsman gesteld dat op 20 december 2013 onder klager naast voornoemd geldbedrag, drie telefoons en verdovende middelen in beslag zijn genomen. Klager heeft afstand gedaan van de verdovende middelen en de telefoons zijn aan klager teruggegeven. Op 24 maart 2014 is namens klager een klaagschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomen geld ingediend. Bij beschikking van 4 juni 2014 heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard. De raadsman heeft nadien namens klager het Openbaar Ministerie verzocht om informatie over de voortgang van het witwasonderzoek tegen klager. Nu het Openbaar Ministerie niet op dat verzoek gereageerd heeft en nu niet is gebleken van enig nader onderzoek naar de herkomst van het inbeslaggenomen geld – de daartoe door de officier van justitie overgelegde machtiging van de rechter-commissaris voor het leggen van conservatoir beslag onder klager maakt dat niet anders – ligt het in de rede dat de rechtbank de teruggave gelast van het onder klager inbeslaggenomen geld, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 14 januari 2015 op het standpunt gesteld dat het klaagschrift zich nu ook richt tegen het conservatoire beslag dat met machtiging van de rechter-commissaris tot bewaring van het recht tot verhaal van een ter zake de in de vordering machtiging conservatoir beslag omschreven strafbare feiten op te leggen geldboete op voornoemd geldbedrag is gelegd.
Volgens de raadsman is er nog steeds geen einddossier. De raadsman heeft bepleit om het klaagschrift van [klager] ongegrond te verklaren en het inbeslaggenomen geld terug te geven aan [belanghebbende] die - net als klager [klager] - stelt dat het geld hem toebehoort. Volgens de raadsman ligt de wettelijke grondslag voor teruggave in art. 116 Sv.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag berust op twee titels, te weten art. 94 Sv en art. 94a Sv. [klager] zal gedagvaard worden. Op dit moment vindt er een analyse plaats van het financiële onderzoek en [klager] zal daarover nog gehoord worden. De verdenking ter zake witwassen ligt er nog steeds en is ook concreet. [klager] had geen legale inkomsten en is aangehouden met meer dan 10 gram verdovende middelen. [belanghebbende] heeft verschillende verklaringen afgelegd en deze verklaringen zijn onderling tegenstrijdig.
[belanghebbende] heeft ook geen moeite gedaan om het geld terug te krijgen. Zowel de verklaringen van [klager] als die van [belanghebbende] zijn ongeloofwaardig.
Het is niet onaannemelijk dat de politierechter te zijner tijd het inbeslaggenomen geld verbeurd zal verklaren. Verder moet niet worden uitgesloten dat er een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ingediend.
De officier van justitie is van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd zowel op grond van artikel 94 Sv als op grond van art. 94a Sv.
Toetsingskader
In geval van beslag op grond van art. 94 Sv dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Het beklag richt zich tevens tegen een gelegd beslag als bedoeld in artikel 94a Sv.
In geval van beslag op grond van art. 94a Sv dient de rechter te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen en of bij het indienen van een klaagschrift door een derde zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de indiener als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Feiten en omstandigheden
Op 20 december 2013 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op voornoemd bedrag van € 4.975,--.
De rechter-commissaris heeft op 24 november 2014 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag op datzelfde geldbedrag. Deze machtiging is op 28 november 2014 aan klager betekend.
Overwegingen
ter zake het beslag ex art. 94 Sv
De raadkamer zal het klaagschrift ter zake art. 94 Sv gegrond verklaren, omdat zij, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat de belangen van strafvordering zich hiertegen niet langer verzetten.
Op 20 december 2013 is er beslag gelegd op het geldbedrag van € 4.975,--. Op 4 juni 2014 is een klaagschrift tegen het voortduren van het beslag door de raadkamer ongegrond verklaard. Op 10 oktober 2014 heeft de raadsman opnieuw een klaagschrift tegen het voortduren van het beslag ex 94 Sv ingediend. De raadkamer stelt vast dat er sindsdien geen nieuwe feiten ter onderbouwing van het witwassen zijn gepresenteerd door het Openbaar Ministerie.
De behandeling is bij beschikking van 10 december 2014 aangehouden tot de terechtzitting van vandaag. Voor de verdenking van het witwassen zijn geen andere feiten of omstandigheden in het dossier aanwezig dan de vaststelling dat verdachte op 20 december 2013 bijna 5000 euro in zijn bezit had. Verdachte beschikte niet over bronnen van inkomsten die de herkomst van dat geld konden verklaren. Evenmin is gebleken dat verdachte het geld had ontvangen uit de opbrengsten van de verkoop van verdovende middelen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting aangegeven dat het geld niet van hem was, maar van [belanghebbende].
[belanghebbende] heeft op 12 november 2014 in een schriftelijke door de raadsman op 26 november 2014 overgelegde verklaring gesteld dat hij mede-eigenaar is van een grillroom in [plaats 1]. Hij zou op 20 december 2013 5000 euro van de zaak hebben meegegeven aan klager [klager] om naar de kas in [plaats 2] te brengen.
Er is geen onderzoek ingesteld naar de herkomst van het geld bij [belanghebbende]. Uit onderzoek van de politie op 23 december 2013 is gebleken dat volgens de eigenaar van de grillroom, genaamd [naam 1] de weekopbrengst van de grillroom wordt ingeleverd door een van zijn broers ([naam 2] of [belanghebbende]) bij zijn echtgenote. Na contact van [naam 1] met [naam 2] bleek dat [naam 2] nog in het bezit was van de weekopbrengst. [naam 2] zou klager [klager] kennen maar had hem geen geld gegeven of geleend.
Op maandag 1 december 2014 is [belanghebbende] gehoord door de politie en toen verklaarde [belanghebbende] dat hij op 20 december 2013 een geldbedrag van 5000 euro aan [klager] had meegegeven en daarbij tegen [klager] heeft gezegd dat het geld van de zaak was en dat hij er goed op moest passen. Het was volgens [belanghebbende] in zijn verklaring bij de politie echter zijn eigen geld en niet geld van de zaak. [belanghebbende] verklaarde dat hij [klager] gevraagd heeft om het geld weg te brengen naar een vriend, genaamd [naam 3] in [plaats 2].
De raadkamer constateert dat de verklaringen van [belanghebbende] op belangrijke onderdelen onderling tegenstrijdig zijn. Niet gebleken is evenwel dat door de politie onderzoek is gedaan naar de herkomst van het geld bij [belanghebbende]. Daardoor kan niet vastgesteld worden dat het volgens [belanghebbende] aan hem toebehorende geld van misdrijf afkomstig is. Om die reden is de verdenking van witwassen tegen klager ter zake het van [belanghebbende] ontvangen geld op dit moment onvoldoende onderbouwd. Om die reden is het beklag voor zover zich dat richt tegen het uit hoofde van art. 94 Sv (waarheidsvinding) gelegde beslag ter zake de verdenking van witwassen gegrond.
Voor zover het beslag op grond van art. 94 Sv is gelegd ter zake de verdenking dat klager zich op 20 december 2013 heeft schuldig gemaakt aan overtreding van art. 2 B Opiumwet, blijkt uit het door de politie ingestelde onderzoek daarnaar en met name uit de verhoren van een tweetal getuigen niet, in elk geval onvoldoende dat er op 20 december 2013 drugs zijn afgeleverd door klager waardoor de herkomst van het geld verklaard zou kunnen worden.
Bij die stand van zaken verzetten de belangen van strafvordering zich niet langer tegen opheffing van het ingevolge artikel 94 Sv gelegde beslag en moet volgens de hoofdregel van art. 116 Sv het inbeslaggenomen geld worden teruggegeven aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
[belanghebbende] heeft ter zitting als belanghebbende weliswaar aangevoerd dat het geld van hem is en dat hij het aan verdachte in bewaring heeft gegeven om het weg te brengen naar [naam 3] in [plaats 2] (na eerst op 12 november 2014 iets anders verklaard te hebben). Daarnaar uitdrukkelijk gevraagd door de voorzitter heeft [belanghebbende] ter terechtzitting verklaard zelf echter geen klaagschrift te hebben ingediend. Gelet op de onderling tegenstrijdige verklaringen van [belanghebbende] van respectievelijk 12 november 2014 en zijn verklaring bij de politie op 1 december 2014 staat voor de raadkamer niet zonder meer vast dat [belanghebbende] redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen geld moet worden aangemerkt zodat ook om die reden het beklag van verdachte tegen het uit hoofde van art. 94 Sv gelegde beslag niet ongegrond verklaard wordt.
De conclusie is dat het klaagschrift voor zover dat gericht is tegen het uitblijven van een last tot teruggave van het uit hoofde van art. 94 Sv gelegde beslag gegrond is.
ter zake het beslag ex art. 94a Sv
Wat betreft het met machtiging van de rechter-commissaris van 24 november 2014 gelegde conservatoire geldboetebeslag is het beklag ongegrond nu er sprake is van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd (art. 2 Opiumwet c.q. art. 420bis Sr) en zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen. Van het indienen van een klaagschrift door een derde is niet gebleken nu [belanghebbende] als belanghebbende ter terechtzitting heeft verklaard dat het geld weliswaar aan hem toebehoort, maar dat hij desondanks geen klaagschrift heeft ingediend. In dat geval behoeft de vraag of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de indiener van een klaagschrift als rechthebbende moet worden aangemerkt geen bespreking. Overigens staat zoals hiervoor is overwogen voor de raadkamer gelet op de onderling tegenstrijdige verklaringen van [belanghebbende] van respectievelijk 12 november 2014 en zijn verklaring bij de politie op 1 december 2014 niet zonder meer vast dat [belanghebbende] redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift ter zake art. 94 Sv (waarheidsvinding) gegrond moet worden verklaard en dat het klaagschrift ter zake het op grond van art. 94a Sv conservatoir gelegde beslag ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De raadkamer:
- verklaart het klaagschrift ter zake art. 94 Sv gegrond;
- verklaart het klaagschrift ter zake art. 94a Sv ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van
J. Last, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.