In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 april 2015 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde afgewezen. De veroordeelde, die in 2012 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, was op 4 december 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De vordering tot herroeping was ingediend door de officier van justitie, mr. G.C. Pol, op basis van de stelling dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling, namelijk het niet plegen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens openbare zittingen op 23 januari en 27 maart 2015, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R. Kaya, aanwezig waren. De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de vordering af te wijzen, met de argumentatie dat de behandeling van de veroordeelde in een klinische setting voorrang moet krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich inderdaad niet aan de voorwaarden heeft gehouden, maar heeft ook erkend dat zijn strafbare feiten voortkomen uit ernstige verslavings- en psychische problematiek.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het van groot belang is dat de veroordeelde behandeld wordt om het recidiverisico te verminderen. Er was een behandelplek beschikbaar in FPA Roosenburg, en de rechtbank heeft besloten dat deze behandeling voorrang moet krijgen boven de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot herroeping afgewezen, met de overweging dat de rehabilitatie van de veroordeelde prioriteit heeft.