In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres vorderde de schorsing van de executie van derdenbeslagen die door de gedaagden waren gelegd. De achtergrond van de zaak ligt in een vaststellingsovereenkomst die in 2004 was gesloten, waarin onder andere boetes waren opgenomen voor het niet naleven van bepaalde verplichtingen. De eiseres stelde dat er geen boetes waren verbeurd, terwijl de gedaagden stelden dat er wel degelijk overtredingen waren gepleegd die aanleiding gaven tot het opleggen van boetes. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat er geen boetes waren verbeurd en dat de gedaagden bevoegd waren om tot executie over te gaan. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat het aan de eiseres was om aannemelijk te maken dat de gedaagden geen recht hadden op de boetes, wat niet was gebeurd. De uitspraak bevestigde de rechtsgeldigheid van de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen.