ECLI:NL:RBOVE:2015:1649

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
AK_ZWO_14_3278
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en legalisering van tenthuisje op recreatieboerderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een exploitant van een speel- en recreatieboerderij in Raalte, en het college van burgemeester en wethouders van Raalte. Eiseres had een tenthuisje geplaatst op haar terrein, wat in strijd was met het bestemmingsplan. Het college had eerder een bouwstop opgelegd en een last onder bestuursdwang opgelegd om het tenthuisje te verwijderen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar dit werd deels ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 16 maart 2015 een zitting gehouden.

De rechtbank overwoog dat het bestemmingsplan 'De Flierefluiter' kleinschalig kamperen toestaat, maar alleen met mobiele kampeermiddelen en niet met permanente kampeermiddelen zoals tenthuisjes. De rechtbank concludeerde dat het tenthuisje niet binnen de bepalingen van het bestemmingsplan past en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Eiseres had verzocht om aanpassing van het bestemmingsplan om glamping mogelijk te maken, maar dit werd door het college geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het handhavend optreden niet onevenredig was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder kleinschalig kamperen is toegestaan. De rechtbank bevestigde dat de regels omtrent kampeermiddelen duidelijk zijn en dat het college in redelijkheid heeft gehandeld door handhavend op te treden tegen de overtreding van het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[naam 1]te Raalte, eiseres,
gemachtigde: [naam 2],
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder,
gemachtigde: P. Droste.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2014 heeft verweerder eiseres een dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit deels herroepen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert op het perceel [adres] te Raalte de speel- en recreatieboerderij [naam 3] Op 11 april 2014 heeft verweerder eiseres een bouwstop opgelegd in verband met het uitvoeren van werkzaamheden zonder de vereiste omgevingsvergunning. Verweerder heeft verder vastgesteld dat eiseres een tenthuisje heeft geplaatst in strijd met het bepaalde in het bestemmingsplan. Op 13 mei 2014 heeft verweerder eiseres laten weten voornemens te zijn daartegen handhavend op te treden. Bij besluit van 4 juni 2014 heeft verweerder eiseres onder het opleggen van een last onder bestuursdwang gelast om
- vóór 1 september 2014 het tenthuisje te verwijderen en verwijderd te houden;
- vóór 1 juli 2014 de glijbaan en de stalen paal uit het natuurbeleefterrein te verwijderen en verwijderd te houden.
Eiseres heeft daartegen op 24 juni 2014 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ter advisering voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. Op 9 oktober 2014 heeft de commissie een advies uitgebracht aan verweerder. Op 11 november 2014 heeft verweerder vervolgens het door eiser bestreden besluit genomen. Het bezwaar, voor zover gericht tegen dat deel van het besluit dat ziet op het tenthuisje, is ongegrond verklaard. Het bezwaar is voor het overige gegrond verklaard. Verweerder heeft het besluit van 3 juni 2014 ingetrokken voor zover het ziet op de last tot verwijdering van de glijbaan en de stalen paal.
Verder is de begunstigingstermijn gewijzigd: deze eindigt nu op 1 februari 2015.
2. Op 2 augustus 2012 is het “Bestemmingsplan De Flierefluiter, [adres]”, in werking getreden. Het betreffende perceel heeft daarin de bestemmingen “Cultuur en ontspanning” en “Groen”.
De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn op grond van het bepaalde in artikel 4.1, aanhef en onder i, van de planvoorschriften onder meer bestemd voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
1. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
2. het uitsluitend betreft mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans;
3. de afstand tot het bouwvlak van derden tenminste 50 m bedraagt;
4. de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
5. het gebruik geen wezenlijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu in de omgeving;
6. het gebruik van de horeca-activiteiten als bedoeld in lid c van dit artikel is uitgesloten.
In artikel 1.25 van de planvoorschriften is kleinschalig kamperen gedefinieerd als: kamperen op een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen, niet zijnde permanente kampeermiddelen waaronder tenthuisjes en stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
In artikel 1.17 wordt het begrip bouwwerk omschreven als elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Het begrip gebouw is in artikel 1.20 gedefinieerd als elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Artikel 1.21 van de planvoorschriften omschrijft een kampeermiddel als volgt: niet als een bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto’s, tenthuisjes, caravans (niet zijnde stacaravans) of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
Ingevolge artikel 1.23 wordt als kampeerterrein aangemerkt een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
Ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de aan de grond gegeven bestemming.
3. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tenthuisje niet past binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Eiseres bestrijdt dat.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 4.1, aanhef en onder i, van de planvoorschriften is bepaald dat gronden met de bestemming “Cultuur en Ontspanning” bestemd zijn voor kleinschalig kamperen met uitsluitend mobiele kampeermiddelen.
De definitie van kleinschalig kamperen is opgenomen in artikel 1.25 van de planvoorschriften. Hieruit blijkt dat een tenthuisje door de planwetgever als een permanent kampeermiddel wordt aangemerkt. Dergelijke permanente kampeermiddelen zijn ingevolge artikel 4.1. niet toegelaten. Hieruit volgt dat het door eiseres gerealiseerde tenthuis niet binnen de bepalingen van het bestemmingsplan past.
Het betoog van eiseres dat uit artikel 1.21 van de planvoorschriften blijkt dat een tenthuisje geen bouwwerk is, waardoor het wel toegestaan is, volgt de rechtbank niet. Het is immers niet deze definitiebepaling die de doorslag geeft bij het antwoord op de vraag wat er op deze plek planologisch mogelijk is; dat is immers artikel 4.1, gelezen in verbinding met artikel 1.25 van de planvoorschriften.
Aan eiseres moet worden toegegeven dat het bepaalde in artikel 1.21, in relatie met het bepaalde in de artikelen 1.17 en 1.20 niet helemaal met elkaar en met de vigerende jurisprudentie omtrent gebouwen spoort. Dat laat echter onverlet dat artikel 4.1 wel eenduidig is geformuleerd.
Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Vervolgens is de vraag of het tenthuisje kan worden gelegaliseerd. In dat kader is van belang dat eiseres verweerder op 7 januari 2014 heeft verzocht om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat andere vormen van kamperen, zoals glamping, mogelijk worden op zijn bedrijf. Op 6 februari 2014 heeft verweerder dat geweigerd omdat het bedrijf van eiseres in de visie van verweerder gericht is op kleinschalig kamperen. Hiervoor gelden bepaalde richtlijnen. Nieuwe vormen van kamperen, met onder andere glamping-produkten vindt verweerder op de weg van reguliere campings liggen.
Verder heeft verweerder geweigerd voor het tenthuis een omgevingsvergunning af te geven waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan in 2012 in werking is getreden en dus nog recent is. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat men een ongewenst precedent wil voorkomen.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Nu verder niet is gebleken van feiten en omstandigheden op basis waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het handhavend optreden jegens eiseres onevenredig zou zijn, komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Spreuwenberg, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.