8.2De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat er, gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, moet worden opgelegd, met oplegging daarbij van een aantal bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringstoezicht en het volgen van een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest met oplegging daarbij van een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de raadsman heeft opgemerkt dat verdachte bereid is zijn medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht en ook indien dit een ambulante behandeling bij De Tender zou inhouden.
De strafmaatoverwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling onder zeer kwalijke omstandigheden. Hij heeft een machinist van de Nederlandse Spoorwegen met zijn tot vuist gebalde hand plotseling tegen het gezicht/hoofd geslagen, naar de grond gewerkt en op de grond gegooid, en vervolgens, terwijl die machinist op de stenen van het perron viel, nog een keer met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht/hoofd geslagen. De rechtbank betitelt dergelijk gewelddadig gedrag als bijzonder ernstig, te meer nu het slachtoffer in deze slechts bezig was met het uitoefenen van zijn werkzaamheden als machinist. Daar komt nog bij dat verdachte voorafgaand aan zijn geweldsuitbarsting gedurende de treinreis vanuit Rijssen naar Almelo betrokken is geweest bij bijzonder hinderlijk en provocerend gedrag. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vielen al op station Rijssen en tijdens deze treinreis een voor hen onbekend reizend meisje lastig door tegen haar wil contact met haar te zoeken. Medeverdachte [medeverdachte] ging bovendien herhaaldelijk bij het meisje zitten in een verder lege coupé en bleef haar volgen toen zij een andere zitplaats opzocht. Op enig moment wist het meisje de conducteur duidelijk te maken dat zij hiervan niet was gediend en heeft de conducteur, vanuit zijn hoedanigheid, het meisje in bescherming proberen te nemen door haar in een eerste klasse coupé te laten plaatsnemen. De conducteur had de machinist en de algemene veiligheidscentrale inmiddels van de situatie met de lastige reizigers op de hoogte gebracht. De machinist en de conducteur hebben op het station in Rijssen nog overwogen om de politie Rijssen te bellen, maar besloten de verdachten het voordeel van de twijfel te geven. Echter was de situatie voor de conducteur en machinist hiermee niet ten einde. Aangekomen op het station in Almelo, het eindstation, liet de conducteur het meisje en twee andere personen bij hem in de deuropening van de trein wachten tot de verdachten de trein en het perron hadden verlaten. Verdachte kwam echter samen met medeverdachte [medeverdachte], die laatste onderwijl druk agressief gebarend, op de conducteur aflopen. De inmiddels door de conducteur uit veiligheidsoverwegingen opnieuw ingeseinde machinist liep naar zijn collega en probeerde de aankomende escalatie af te wenden door verdachten te bewegen gewoon door te lopen. Medeverdachte [medeverdachte] was kennelijk niet voor rede vatbaar en bracht zijn gezicht op bijna neuslengte van de conducteur om, vergezeld van een bijzonder vervelende belediging, verhaal te halen. De machinist en de conducteur hebben de verdachten nog gezegd dat zij weg moesten gaan, waarna de conducteur, kennelijk om enige afstand tot de medeverdachte te creëren, deze van zich heeft afgeduwd. Verdachte heeft een vuistslag in de richting van de machinist gegeven, waarbij hij de machinist vol op de taak trof. Daarna liep de situatie uit op twee vechtpartijen, de ene tussen [medeverdachte] en de conducteur en de andere tussen verdachte en de machinist, waarbij de NS-medewerkers hun uiterste best hebben gedaan om de verdachten van zich af te weren. De machinist is hierbij door verdachte naar de grond gewerkt, waarbij verdachte een vuistslag op het gezicht van de conducteur uitdeelde. De rechtbank tilt, naast het telkens opnieuw zinloos opzoeken van de confrontatie, met name zwaar de omstandigheid dat de conducteur en machinist, beiden niet opgeleid als beveiliger, tegen wil en dank met deze niet af te wenden gewelddadige situatie zijn geconfronteerd, terwijl zij slechts hun werkzaamheden wilden verrichten en zich daarbij genoodzaakt zagen een passagier in bescherming te nemen. Het gebeuren heeft diepe impact gehad op de machinist en belemmert hem tot op heden nog in de uitoefening van zijn werkzaamheden, zoals ook door de machinist in de door hem opgestelde en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is verwoord. Een dergelijk feit heeft niet alleen grote gevolgen voor de slachtoffers, maar heeft ook de getuigen en omstanders geschokt, zoals is gebleken uit de camerabeelden waarop is te zien dat meerdere mensen in paniek van het perron af rennen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat de aanleiding tot dit gewelddadig gebeuren voor een groot deel bij verdachte zelf ligt. Toen verdachte op het station in Almelo de mogelijkheid had om de situatie te beëindigen door weg te gaan, koos hij echter voor de op geweld uitgelopen confrontatie. Het gegeven dat verdachte, hoewel hij hiertoe meermalen de mogelijkheid heeft gehad, zich niet van de situatie heeft gedistantieerd weegt de rechtbank tevens mee bij haar strafmaatoverwegingen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken, voor zover deze voor onderhavig feit is vastgesteld. De oriëntatiepunten geven aan als uitgangspunt voor een mishandeling, enig letsel ten gevolge hebbend een geldboete van € 750,--. Nu het feit is begaan tegen een functionaris in het openbaar vervoer kan het oriëntatiepunt met een percentage van 33% tot 100% worden verhoogd. Bij het in deze zaak bewezen verklaarde delict is, anders dan in het oriëntatiepunt, sprake van aanzienlijk letsel bij de machinist. De rechtbank realiseert zich dat het Openbaar Ministerie van andere richtlijnen is uitgegaan dan de uitgangspunten van rechtbank zoals hiervoor reeds uiteengezet. De rechtbank hanteert de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, welke dienen te worden beschouwd als een indicatie voor een gelijkwaardige straftoemeting. In deze zaak acht de rechtbank het bijzonder kwalijk dat het excessief geweld heeft plaatsgevonden in een openbare gelegenheid. Dit geweld heeft, naast de gevolgen voor de direct betrokkenen, ook een enorme impact gehad op de maatschappij en heeft reeds aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid bij alle medewerkers binnen de beroepsgroep, zoals recent veelvuldig in de diverse media is belicht, versterkt. Daar komt nog bij dat in dit geval de conducteur en de machinist vanuit hun hoedanigheid de zorg voor en veiligheid van de overige reizigers probeerden te waarborgen en daardoor letterlijk en figuurlijk voor deze reizigers moesten gaan staan. Op basis hiervan acht de rechtbank voornoemd oriëntatiepunt in dit geval in het geheel niet toereikend.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van verdachte van 12 februari 2015 blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Op basis van het vorenstaande doet naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden recht aan de ernst van dit feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte deskundigenrapport en reclasseringsadviezen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op het rapport dat de gedragsdeskundige, mw. drs. C.M. Hopman-van Emmerik, psycholoog, op 6 maart 2015 heeft uitgebracht. Daarin constateert de deskundige dat verdachte een thans twintig jarige adolescent is, met een gemiddeld performaal intelligentieniveau, bij wie de verbale capaciteiten zijn achtergebleven. Er zijn, naast de ernstige traumatisering op 8-jarige leeftijd door de dood van zijn broer, geen bijzonderheden in de (vroege)ontwikkeling te melden.
Verdachte groeide op in een relatief stabiele gezinssituatie van een éénouder gezin waarbij moeder, na de dood van haar zoon, zich overbeschermend opstelde naar de overige kinderen. Naast de nadruk op de veiligheid van de familiecontacten, werd de buitenwereld als vijandig en bedreigend ervaren.
De deskundige heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Door de chronische PTSS, in combinatie met zijn hoge mate van afhankelijkheid van zijn omgeving, i.c. de mededader en de hoge mate van kwetsbaarheid, is verdachte minder dan de gemiddelde mens in staat zijn gedrag bij te sturen bij het zien van heftige agressie en de consequenties van zijn handelen te kunnen overzien. Het geheel maakt dat te adviseren valt om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gezien het positieve ontwikkelingsverloop van verdachte, het ontbreken van eerdere justitiecontacten, het ontbreken van psychische problematiek en het feit dat hij een pro-actief en steunend sociaal netwerk heeft, maakt de prognose ten aanzien van de recidive-inschatting gunstig volgens de deskundige. De deskundige acht behandeling voor de PTSS geïndiceerd en verdachte geeft aan dat hij hiervoor open staat. Daarnaast acht de deskundige van belang dat in het behandeltraject ook aandacht wordt besteed aan het versterken van een eigen identiteit en het vergroten van de weerbaarheid en de zelfstandigheid, waarbij een verplicht reclasseringscontact vooral van belang is om verdachte ondersteuning te bieden alsook om controle op de voortgang uit te oefenen.
Door de reclassering wordt in het op 17 maart 2015 door V. Evelijn Veere opgemaakte rapport, geconcludeerd dat het recidiverisico als laag moet worden beschouwd. De reclassering stelt dat een reclasseringstoezicht een ondersteunend effect kan hebben bij een vervolgtraject, maar acht een toezicht in beginsel niet geïndiceerd. De reclassering heeft benoemd dat verdachte gemotiveerd is om mee te werken met een eventueel vervolgtraject, wellicht ook in een vrijwillig kader, hetwelk de reclassering tot de conclusie brengt dat de door de psycholoog geïndiceerde behandeling ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en stelt op basis daarvan vast dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Deze enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit en zijn achterliggende problematiek, hebben ook meegewogen bij de overwegingen van de rechtbank tot het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf of maatregel.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat het moeten meewerken aan behandelingen voor hem als teveel wordt ervaren. Hoewel de rechtbank de door de deskundige beschreven noodzaak aan behandeling in verband met de PTSS onderschrijft, ziet de rechtbank gelet op de bandbreedte van de strafmaat echter geen mogelijkheden deze behandeling binnen de kaders van dit strafproces op te leggen. De rechtbank wil verdachte derhalve meegeven een dergelijke behandeling in een vrijwillig kader te doen realiseren.