ECLI:NL:RBOVE:2015:1618

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
08/760228-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten tegen NS-personeel op station Almelo

Op 1 april 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die op 2 december 2014 op het station in Almelo geweld hebben gepleegd tegen een conducteur en een machinist van de Nederlandse Spoorwegen. De rechtbank heeft de 30-jarige man uit Rijssen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en de 20-jarige man uit Schiedam tot 4 maanden gevangenisstraf. De rechtbank rekent het de verdachten zwaar aan dat zij tijdens de treinreis van Rijssen naar Almelo bijzonder hinderlijk en provocerend waren, terwijl de conducteur en machinist enkel hun werk deden en probeerden de situatie te de-escaleren. De aanstichter, de 30-jarige man, heeft de conducteur meerdere keren met kracht geslagen terwijl deze op de grond lag, wat leidde tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gepleegd en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft ook de diefstal van een dienstportofoon en een railpocket door de verdachte bewezen verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de conducteur, tot schadevergoeding van € 1.360,-- toegewezen, terwijl de vordering van de machinist niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere strafbare feiten van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760228-14
Datum vonnis: 1 april 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in PI Arnhem – HvB Arnhem Zuid, in Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Waterman en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen) te doden door deze [slachtoffer 1] te schoppen en te slaan tegen het hoofd/gezicht terwijl deze [slachtoffer 1] op de grond ligt;
feit 1 subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen) zwaar te mishandelen door deze [slachtoffer 1] te schoppen en te slaan tegen het hoofd/gezicht terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt;
feit 1 meer subsidiair:[slachtoffer 1] (als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen) heeft mishandeld;
feit 1 nog meer subsidiair:openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (resp. als als conducteur en als machinist werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen);
feit 2:een I-phone 4S en een dienstportofoon en een railpocket heeft gestolen;
feit 3:[slachtoffer 1] (als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen) heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 02 december 2014 te Almelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] (zijnde als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen)
opzettelijk van het leven te beroven,
- een of meermalen met geschoeide voet heeft geschopt en/of getrapt tegen het
gezicht en/of hoofd van [slachtoffer 1] terwijl N.[slachtoffer 1] op de grond ligt en/of
- een of meermalen met kracht heeft gestompt en/of geslagen in/op/tegen het
gezicht en/of hoofd van [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is oltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIA1R, terzake dat
hij op of omstreeks 02 december 2014 te Almelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] (zijnde als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen)
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een of meermalen met geschoeide voet heeft geschopt en/of getrapt tegen het
gezicht en/of hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt
en/of
- een of meermalen met kracht heeft gestompt en/of geslagen in/op/tegen het
gezicht en/of hoofd van [slachtoffer 1] terwijl N.[slachtoffer 1] op de grond ligt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 02 december 2014 te Almelo
een persoon, zijnde een ambtenaar, genaamd [slachtoffer 1] (als conducteur werkzaam bij
de Nederlanse Spoorwegen), gedurende en/of terzake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, opzettelijk mishandelend
- een of meermalen tegen het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of
- een of meermalen aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft getrokken (ook terwijl [slachtoffer 1]
op de grond ligt) en/of
- een of meermalen heeft geschopt en/of getrapt tegen het gezicht en/of hoofd
en/of lichaam van [slachtoffer 1] (ook terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt ) en/of
- een of meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van N.[slachtoffer 1]
heeft geslagen en/of gestompt (ook terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt),
waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 02 december 2014 te Almelo
openlijk, op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke
plaats, te weten op het perron van het treinstation te Almelo.
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
(respectievelijk als conducteur en machinist werkzaam bij de Nederlandse
Spoorwegen),
welk geweld bestond uit het
- een of meermalen tegen het lichaam van [slachtoffer 1] duwen en/of
- een of meermalen aan het lichaam van [slachtoffer 1] trekken (ook terwijl [slachtoffer 1] op
de grond ligt) en/of
- een of meermalen schoppen en/of trappen tegen het gezicht en/of hoofd en/of
lichaam van [slachtoffer 1] ((ook) terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt) en/of
- een of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen in/op/tegen het hoofd
en/of gezicht van [slachtoffer 1] ((ook) terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt)
en/of
- aan/tegen het lichaam van [slachtoffer 2] trekken en/of duwen en/of
- ( met kracht) naar de grond werken van [slachtoffer 2] en/of op de grond gooien van
[slachtoffer 2]
en/of
- ( dreigend) naar [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toelopen en/of
- zich (dreigend en/of intimiderend) opdringen aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- maken van slaande bewegingen naar/in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
2.
hij op of omstreeks 02 december 2014 te Almelo,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een I-phone
4S en/of een dienstportofoon (merk Kenwood) en/of een railpocket, in elk geval
(enig) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of de
Nederlandse Spoorwegen (NS), in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
3.
hij op of omstreeks 02 december 2014 te Almelo opzettelijk beledigend een
persoon, zijnde een ambtenaar, genaamd [slachtoffer 1] ( als conducteur werkzaam bij de
Nederlandse Spoorwegen), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling een of
meermalen heeft toegevoegd de woorden "kankerracist " en/of "racist", althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en het houden aan de aanwijzingen van de reclassering ook als dat een ambulante behandeling inhoudt. De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1.860,-- en oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr en niet ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Feit 1
Verdachte heeft op 2 december 2014 in Almelo met kracht vijf vuistslagen gegeven tegen het gezicht en het hoofd van [slachtoffer 1], terwijl deze [slachtoffer 1] op de grond lag.
Feit 2
Verdachte heeft op 2 december 2014 in Almelo een dienstportofoon en een railpocket van de grond opgeraapt en meegenomen. De dienstportofoon en de railpocket zijn eigendom van de Nederlandse Spoorwegen en zijn ten behoeve van de dienstuitoefening verstrekt aan [slachtoffer 1].
5.2
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens het bij verdachte ontbreken van opzet op de dood van het slachtoffer, NS-conducteur [slachtoffer 1].
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat verdachte met zijn gedrag jegens een medereizigster en jegens conducteur [slachtoffer 1] tijdens de treinreis een reactie van [slachtoffer 1] heeft willen uitlokken. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachten na het uitstappen op station Almelo naar de conducteur zijn gelopen om deze aan te spreken op de wijze van bejegening, waarbij verdachte de conducteur heeft uitgescholden voor kankerracist en klootzak en zich op intimiderende wijze op korte afstand van de conducteur bevond. De officier van justitie acht gelet op de verklaringen van de getuigen en aangevers niet aannemelijk dat de conducteur en machinist zijn begonnen met het geweld. De officier van justitie heeft als uitgangspunt genomen dat verdachte is begonnen met slaan in het gezicht van de conducteur.
Daarna heeft de officier van justitie gesteld dat het gedrag van verdachte tijdens de treinreis en het geven van een klap of stomp in het gezicht van de conducteur en de machinist de duw door de conducteur rechtvaardigt, nu dit een reactie ter verdediging was en niet disproportioneel. De officier van justitie heeft dit standpunt gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], conducteur [slachtoffer 1] en machinist [slachtoffer 2].
Op basis van de camerabeelden en de getuigenverklaringen heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte vijf keer tegen het gezicht of hoofd van de conducteur heeft geslagen wanneer deze op de grond ligt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het trappen of schoppen tegen het hoofd/gezicht van de conducteur niet kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel en dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte vier of vijf keer met de vuist tegen het gezicht of hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen en dat dit, afhankelijk van de plaats waar wordt geraakt, gevaarlijk kan zijn, maar dat in casu het letsel niet dodelijk was en lijkt te zijn meegevallen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat over de bewezenverklaring van het subsidiaire van mening kan worden verschild en heeft aangevoerd dat het ter beoordeling aan de rechtbank is of er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling kan worden bewezen.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
- feit 1 primair
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag is vereist dat verdachte enige vorm van opzet had om de conducteur om het leven te brengen. De vraag die in dit verband beantwoord dient te worden, is of verdachte ten minste heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant), oftewel of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de conducteur door de handelingen van verdachte dodelijk gewond zou kunnen raken.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte dit (voorwaardelijke) opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. Niet is vast komen te staan dat de door verdachte begane vuistslagen zodanig van aard zijn geweest dat de aanmerkelijke kans bestond dat de conducteur hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
- feit 1 subsidiair
Vaststaat dat verdachte vijf maal met kracht met een tot vuist gebalde hand tegen het gezicht en hoofd van de conducteur heeft gestompt, terwijl de conducteur op de grond lag. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat uit de NFI-rapportage naar voren komt dat het bij het slachtoffer geconstateerd letsel past bij stomp botsend geweld op het hoofd en dat een dergelijke geweldsuitoefening zwaar lichamelijk letsel en zelfs de dood teweeg kan brengen, met dien verstande dat de deskundige een en ander in dit geval retrospectief niet als levensbedreigend betitelt. De rechtbank constateert naar aanleiding van de beelden dat verdachte, terwijl hij boven het slachtoffer staat/knielt en het slachtoffer languit op de grond ligt, repeterend met zeer veel kracht met zijn vuist in het gezicht van het slachtoffer slaat. De rechtbank overweegt dat naar algemene ervaringsregels wanneer met een tot vuist gebalde hand met kracht tegen een hoofd ter hoogte van de ogen, de oren en de slaap wordt gestompt, terwijl het slachtoffer met zijn hoofd op de stenen ligt, de aanmerkelijke kans bestaat dat deze vuistslagen de ogen, oren of de slaap daadwerkelijk raken waarna het hoofd op de harde ondergrond botst en zwaar lichamelijk letsel, zoals permanente hoor- of zichtschade of hersenletsel, veroorzaken. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat vuistslagen op een hoofd dat op de grond ligt veel harder aankomen omdat het hoofd niet of nauwelijks mee kan geven zodat de volle slagkracht door het slachtoffer wordt geïncasseerd.
Op de beelden is voorts te zien dat verdachte voorafgaand aan de slagen (nadat de conducteur op de grond is gevallen) de conducteur aan een been een korte afstand over het perron trekt en zijn slachtoffer daarmee in de positie brengt waarin hij weerloos is, zodat hij, verdachte, zijn vuistslagen zo hard mogelijk kan laten aankomen.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat de conducteur op een dusdanige plek en wijze geraakt zou worden, dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust aanvaard. Gelet op hetgeen hier is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om de conducteur zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
5.3
feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte en de deels bekennende verklaring van verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit kan worden bewezen, met dien verstande dat alle tenlastegelegde voorwerpen, zijnde een I-phone 4S, een dienstportofoon (merk Kenwood) en een railpocket, door verdachte zijn weggenomen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte de beschikking over de voorwerpen heeft verkregen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte de dienstportofoon en de railpocket van de grond heeft opgepakt en heeft meegenomen, maar dat op aanwijzing van verdachte deze goederen zijn teruggevonden en teruggegeven.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij de voorwerpen, die hij van het perron heeft opgeraapt, heeft meegenomen omdat hij bang was dat de conducteur deze voorwerpen anders opnieuw naar zijn hoofd zou gooien.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte op 2 december 2014 in Almelo een dienstportofoon en een railpocket van de grond heeft opgeraapt en heeft meegenomen. De dienstportofoon en de railpocket zijn eigendom van de Nederlandse Spoorwegen en zijn verstrekt aan conducteur, [slachtoffer 1].
De rechtbank overweegt dat onderhavig dossier, buiten de aangifte van de conducteur, geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit volgt dat verdachte de I-phone 4S van [slachtoffer 1] heeft gestolen. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde te komen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel dan ook vrijspreken.
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte ten aanzien van zijn verklaring voor het wegnemen van de voorwerpen, nu dit aan de strafbaarheid van zijn handelen niet afdoet.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 tenlastegelegde diefstal van een dienstportofoon en de railpocket heeft begaan.
5.4
Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat op basis van de aangifte en de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] en [getuige 1] het onder 3 tenlastegelegde feit is bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het onder 3 tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat voor de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen, behoudens de aangifte, geen ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig is. Door getuige [slachtoffer 2] wordt het woord ‘klootzak’ benoemd, welke term naar de mening van de raadsman geheel anders van karakter is dan de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen, waardoor het woord ‘klootzak’ niet kan worden aangemerkt als een woord van gelijke beledigende aard of strekking.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Conducteur [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. In de aangifte is opgenomen dat verdachte tegen [slachtoffer 1] het woord ‘kankerracist’ heeft gezegd. [slachtoffer 1] is conducteur bij de Nederlandse Spoorwegen en is in die hoedanigheid tevens Bijzonder Opsporingsambtenaar. Getuige [getuige 1] heeft gehoord dat verdachte op het perron van het treinstation in Almelo het woord ‘kankerracist’ tegen conducteur [slachtoffer 1] heeft gezegd.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank tot de overtuiging bekomen dat het onder 3 tenlastegelegde feit is bewezen.
5.5
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij op 02 december 2014 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zijnde als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen met kracht heeft gestompt tegen het gezicht en hoofd van [slachtoffer 1], terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 02 december 2014 te Almelo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een dienstportofoon (merk Kenwood) en een railpocket toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of de Nederlandse Spoorwegen (NS);
3.
hij op 02 december 2014 te Almelo opzettelijk beledigend een persoon, zijnde een ambtenaar, genaamd [slachtoffer 1], als conducteur werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "kankerracist ".
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 302, 310, 266, 267 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit1 subsidiairhet misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2het misdrijf: diefstal;
feit 3het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat er, gelet op de ernst van de feiten en feit 1 subsidiair in het bijzonder en rekening houdend met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, moet worden opgelegd, met oplegging daarbij van een aantal bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling bij De Tender of JusTact of een soortgelijke instelling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest met oplegging daarbij van een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de raadsman heeft opgemerkt dat verdachte bereid is zijn medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht en ook indien dit een ambulante behandeling bij De Tender zou inhouden.
De strafmaatoverwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling. Hij heeft een conducteur van de Nederlandse Spoorwegen met zijn vuist vijf maal tegen het hoofd en gezicht geslagen, terwijl de conducteur op dat moment op de stenen van het perron lag. De rechtbank betitelt dergelijk excessief gewelddadig gedrag als bijzonder ernstig, te meer nu het slachtoffer in deze slechts bezig was met het uitoefenen van zijn werkzaamheden als conducteur. Daar komt nog bij dat verdachte voorafgaand aan zijn geweldsuitbarsting gedurende de treinreis vanuit Rijssen naar Almelo bijzonder hinderlijk en provocerend gedrag heeft vertoond. Verdachte en zijn medeverdachte vielen al op station Rijssen en tijdens deze treinreis een voor hen onbekend reizend meisje lastig door tegen haar wil steeds contact met haar te zoeken, bij haar te gaan zitten in een verder lege coupé en haar te volgen toen zij een andere zitplaats opzocht. Op enig moment wist het meisje de conducteur duidelijk te maken dat zij hiervan niet was gediend en heeft de conducteur, vanuit zijn hoedanigheid, het meisje in bescherming proberen te nemen door haar in een eerste klasse coupé te laten plaatsnemen, hetgeen tot nog meer provocerend gedrag van verdachte heeft geleid. De conducteur had de machinist en de algemene veiligheidscentrale inmiddels van de situatie met de lastige reizigers op de hoogte gebracht.
De machinist en de conducteur hebben op het station in Rijssen nog overwogen om de politie Rijssen te bellen, maar besloten de verdachten het voordeel van de twijfel te geven.
Echter was de situatie voor de conducteur en de machinist hiermee niet ten einde. Aangekomen op het station in Almelo, het eindstation, liet de conducteur het meisje en twee andere personen bij hem in de deuropening van de trein wachten tot de verdachten de trein en het perron hadden verlaten. Verdachte kon het echter niet laten opnieuw de confrontatie aan te gaan en kwam druk agressief gebarend, samen met medeverdachte [medeverdachte], op de conducteur aflopen. De inmiddels door de conducteur uit veiligheidsoverwegingen opnieuw ingeseinde machinist liep naar zijn collega en probeerde de aankomende escalatie af te wenden door verdachten te bewegen gewoon door te lopen. Verdachte was kennelijk niet voor rede vatbaar en bracht zijn gezicht op bijna neuslengte van de conducteur om, vergezeld van een bijzonder vervelende belediging, verhaal te halen. De machinist en de conducteur hebben de verdachten nog gezegd dat zij weg moesten gaan, waarna de conducteur, kennelijk om enige afstand tot verdachte te creëren, verdachte van zich heeft afgeduwd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens een vuistslag in de richting van de machinist gegeven, waarbij hij de machinist vol op de kaak trof. Daarna liep de situatie uit op twee vechtpartijen, de ene tussen verdachte en de conducteur en de andere tussen medeverdachte [medeverdachte] en de machinist, waarbij de NS-medewerkers hun uiterste best hebben gedaan om de verdachten van zich af te weren. De conducteur kwam hierbij ten val, waarna verdachte de harde vuistslagen op het gezicht en hoofd van de conducteur uitdeelde.
De rechtbank tilt, naast het ergerlijke gedrag van verdachte en het telkens opnieuw zinloos opzoeken van de confrontatie, met name zwaar aan de omstandigheid dat de conducteur en machinist, beiden niet opgeleid als beveiliger, tegen wil en dank met deze niet af te wenden gewelddadige situatie zijn geconfronteerd, terwijl zij slechts hun werkzaamheden wilden verrichten en zich daarbij genoodzaakt zagen een passagier in bescherming te nemen. Het gebeuren heeft diepe impact gehad op de conducteur en belemmert hem tot op heden nog in de uitoefening van zijn werkzaamheden, zoals ook door de conducteur in de door hem opgestelde en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is verwoord. Een dergelijk feit heeft niet alleen grote gevolgen voor de slachtoffers, maar heeft ook de getuigen en omstanders geschokt, zoals is gebleken uit de camerabeelden waarop is te zien dat meerdere mensen in paniek van het perron af rennen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat de aanleiding tot dit gewelddadig gebeuren bij verdachte zelf ligt. Toen verdachte op het station in Almelo de mogelijkheid had om de situatie te beëindigen door weg te gaan, koos hij voor de op geweld uitgelopen confrontatie. Dat verdachte zich bij het uiteindelijk verlaten van het perron ook nog schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de eigendommen van de conducteur weegt de rechtbank tevens mee bij haar strafmaatoverwegingen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting betrokken, voor zover deze voor de onderhavige feiten zijn vastgesteld. Voor een eenvoudige diefstal is hieruit een oriëntatiepunt ter hoogte van een geldboete tussen de € 200,-- en € 300,-- af te leiden. De oriëntatiepunten geven aan als uitgangspunt voor een belediging een geldboete van € 150,--. Nu het feit is begaan tegen een functionaris in het openbaar vervoer kan het oriëntatiepunt met een percentage van 33% tot 100% worden verhoogd. Ook van invloed op de hoogte van de straf is hierbij de aanwezigheid van omstanders.
De oriëntatiepunten geven voorts aan als uitgangspunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Nu het feit is begaan tegen een functionaris in het openbaar vervoer kan het oriëntatiepunt met een percentage van 33% tot 100% worden verhoogd. Bij het in deze zaak bewezen verklaarde delict is, anders dan in het oriëntatiepunt, geen sprake van een voltooid delict, maar van een poging, hetwelk reden is voor matiging. De rechtbank realiseert zich dat het Openbaar Ministerie van andere richtlijnen is uitgegaan dan de uitgangspunten van rechtbank zoals hiervoor reeds uiteengezet. De rechtbank gaat uit van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, welke echter slechts dienen te worden beschouwd als een indicatie voor een gelijkwaardige straftoemeting. De rechtbank zal daarnaast ook rekening moeten houden met de ernst, impact en gevolgen van de voorliggende zaak.
In deze zaak acht de rechtbank het bijzonder kwalijk dat het excessief geweld heeft plaatsgevonden in een openbare gelegenheid. Dit geweld heeft, naast de gevolgen voor de direct betrokkenen, ook een enorme impact gehad op de maatschappij en heeft de reeds aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid bij NS-medewerkers, zoals recent veelvuldig in de diverse media is belicht, versterkt.
Op basis van het vorenstaande neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden als uitgangspunt.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van verdachte van 12 februari 2015 blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest wegens overtreding van de Wet wapens en munitie en de Wegenverkeerswet 1994. Dat verdachte zich ondanks de in die veroordelingen gelegen waarschuwingen wederom aan strafbare feiten schuldig maakt, weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte deskundigenrapport en de reclasseringsadviezen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op het rapport dat de gedragsdeskundige, drs. M. Kemink klinisch psycholoog, op 6 februari 2015 heeft uitgebracht. Daarin constateert de deskundige dat verdachte een zwakbegaafde persoon betreft en dat hij samenhangend met zijn beperkte cognitieve vermogens en het op jonge leeftijd wees geworden zijn, slechts een beperkt vermogen heeft ontwikkeld om situaties te overzien, zijn eigen gevoelens en drijfveren te ontdekken en een realistisch besef te krijgen van zichzelf, de anderen en sociale interacties. Er zijn narcistische trekken: er is een zeer krenkbaar zelfgevoel en een rigide denkkader waarin hij zichzelf danig overschat.
De deskundige adviseert de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en acht van belang dat verdachte middels een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden een ambulante forensische behandeling kan volgen bij een forensische polikliniek zoals De Tender of bij JusTact. Bij de behandeling dient rekening te worden gehouden met zijn cognitieve vermogens en kan worden gewerkt aan besef van zijn krenkbare zelfgevoel en aan de over gecontroleerde vijandigheid die hij vanuit zijn krenkbaarheid voortdurend met zich mee draagt en welke kan leiden tot ene agressieve uitbarsting. Sociale vaardigheden en agressieregulatie zouden daarin een rol moeten spelen.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en stelt op basis daarvan vast dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Deze verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten en zijn achterliggende problematiek, hebben ook meegewogen bij de overwegingen van de rechtbank tot het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf of maatregel.
Naar aanleiding van hetgeen in het hierboven genoemde rapport over verdachte naar voren is gekomen, alsmede om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, is de rechtbank van oordeel dat een deel van voornoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een periode van drie maanden, voorwaardelijk moet worden opgelegd, alsmede dat hieraan een aantal bijzondere voorwaarden moet worden gekoppeld. Om verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden bepalen dat verdachte zich moet houden aan de door de reclassering gestelde voorschriften en aanwijzingen, alsmede dat verdachte zijn medewerking verleend aan een ambulante behandeling bij De Tender of JusTact of een soortgelijke instelling om zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] voor vergoeding in aanmerking komt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van een ernstig feit, dat de immateriële schade goed is onderbouwd, redelijk is en toewijsbaar. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gesteld dat deze niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over de vordering van [slachtoffer 1] betoogd dat deze niet ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft gesteld dat sprake is van eigen schuld van het slachtoffer en dat de door de rechtbank in deze te beantwoorden vraag of de conducteur de situatie op de juiste wijze heeft opgelost binnen het strafproces lastig te beantwoorden is en mogelijk een onevenredige vertraging van het strafproces zou kunnen opleveren.
De overwegingen van de rechtbank
- [slachtoffer 1]
Gemachtigde [naam] heeft zich namens benadeelde [slachtoffer 1], wonende te [adres], voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.860,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • Materiële schade bestaande uit eigen risico € 360,00;
  • Immateriële schade € 1.500,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond.
-
materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische kosten waarvoor benadeelde [slachtoffer 1] eigen risico heeft moeten voldoen alle samenhangen met schade die is ontstaan uit het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair. De opgevoerde schadepost ‘eigen risico’ is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan materiële schade daarom toewijzen tot het volledige bedrag van
€ 360,--.
- immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden en acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,--. De rechtbank heeft daarbij voor zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergoedingen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De overige gestelde schade ad € 500,-- is door de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure en daarmee tot een onevenredige belasting daarvan, zodat de rechtbank de benadeelde partij in dit gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij [slachtoffer 1] kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- [slachtoffer 2]
Gemachtigde [naam] heeft zich namens benadeelde [slachtoffer 2], wonende te [adres], voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de post immateriële schade: € 1.500,00.
Op grond van art. 51a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Daarnaast geldt dat degene die de schade heeft geleden, in de bewezenverklaring moet worden geduid of aan de hand van de bewezenverklaring moet kunnen worden aangewezen als direct slachtoffer van het delict. Hiermee is de kring van gerechtigden tot schadevergoeding in de strafprocedure beperkter dan in een civiele procedure. Anders dan de strafrechter, die gebonden is aan de tenlastelegging, kan de burgerlijke rechter de relativiteitseis corrigeren doordat tegelijkertijd ongeschreven zorgvuldigheidsnormen gelden die strekken ter bescherming tegen de geleden schade, ook al strekt de geschreven en tenlastegelegde norm daar niet toe. De strafrechter mag deze ongeschreven normen echter niet toepassen omdat hij dan buiten de grondslag van de tenlastelegging treedt.
Nu in de onderhavige zaak, gelet op de eisen van art. 51a, eerste lid, Sv, de heer [slachtoffer 2] niet aan de hand van de bewezenverklaring kan worden aangewezen als direct slachtoffer van het delict, dient de vordering, naar het oordeel van de rechtbank, wegens het ontbreken van rechtstreekse schade niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal bij voornoemde vordering van [slachtoffer 1] de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 subsidiair is toegebracht en nu de rechtbank het in de onderhavige situatie niet wenselijk acht dat de benadeelde partij zelf wordt belast met inning van de vordering.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt de reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres] van een bedrag van € 1.360,00;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1], wonende te [adres] voor een deel van € 500,00 niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2], wonende te [adres] in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. B.C. Maresch‑Evers, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.
Buiten staat
Mr. M.A.H. Heijink en mr. B.C. Maresch‑Evers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel ook in zijn onderdelen slechts is gebruikt, voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015009280. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2015, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik ben met medeverdachte [medeverdachte] op 2 december 2014 op het station in Rijssen in de trein gestapt in de richting van Almelo. Ik heb op het perron van het station in Almelo de conducteur meerdere keren met de vuist geslagen toen de conducteur op de grond lag. De conducteur heeft zijn portofoon en railpocket naar mijn hoofd gegooid. Ik heb die spullen van het perron gepakt en meegenomen. Deze spullen zijn op mijn aanwijzing teruggevonden in de buurt van mijn woning.
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] van 3 december 2014, pagina 71, 74, 75, 78, 80 en 81 zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op dinsdag 2 december 2014 ben ik begonnen met mijn "treindienst". Ik was gekleed in een uniform van de NS en als zodanig herkenbaar als treinconducteur.
Terwijl ik nog steeds in de deuropening op de treeplank stond op het station in Almelo zag ik dat die lange "Antilliaanse" knaap (de rechtbank: lees verdachte) vlak voor mij ging staan. Ik hoorde dat hij mij uitschold voor "vieze kankerracist". Hij stond nog geen 5 cm van mij verwijderd.
Ook heb ik de "railpocket" die ik bij mij had naar hem gegooid.
Vervolgens kwam ik met mijn been achter tegen een pilaar aan waardoor ik achterover, op mijn rug, op de grond viel.
Ik weet dat ik gestruikeld was. Ik probeerde toen nog met mijn benen van mij af te schoppen, maar dat lukte maar even. Hierna kwam hij, 'persoon 2' , (de rechtbank: lees verdachte), boven mij te staan terwij1 ik op mijn rug lag op het perron. Ik voelde toen een harde knal in mijn gezicht.
Zoals ik al eerder verklaarde wil ik tegen dezelfde verdachte, persoon 2, (de rechtbank: lees verdachte), ook aangifte doen ter zake diefstal. Ik vermis mijn kleine dienstportofoon van het merk Kenwood voorzien van een riemclip. Ook weet ik niet waar mijn railpocket is gebleven.
Mijn BOA-nummer is overigens [nummer].
Opmerking verbalisant: Aan aangever worden twee aangetroffen goederen getoond.
Ik herken deze goederen als het eigendom van de Nederlandse Spoorwegen welke mij van dienstwege verstrekt zijn. Ik herken de Kenwood portofoon, ik herken deze aan het kapje dat mist. De 'railpocket', welke gebruikt voor kaartcontrole en informatieverstrekking aan reizigers, herken ik aan het feit dat het bijhorende pennetje ontbreekt. Deze ben ik ooit eens kwijt geraakt.
Wat betreft mijn snee boven mijn wenkbrauw, deze is geplakt. Ik heb bloeduitstorting in mijn rechter oogbal, op mijn ooglid en onder mijn oog. Ik heb geen gevoel in rechterkant van mijn neus en de rechterzijde van mijn bovengebit. Ik heb geen gevoel in mijn wang onder mijn rechter oog. Ik heb ook geen gevoel in de voortanden van mijn bovengebit. Ik heb ook 's avonds, of als ik druk ben geweest, hoofdpijn. Ik slaap ook slecht. Het duurt soms wel 2,5 of 3 uur voordat ik slaap. Ik ben ook snel wakker. Ik heb er ook een paar keer gedroomd over de situatie. Ik ben sinds die tijd ook sneller opgefokt en geïrriteerd. Ik heb afspraken gemaakt met slachtofferhulp en met een bedrijfspsycholoog. Dit gaat nog lang duren.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van , pagina 127, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik zag dat de jongen met de langere haren begon met vechten. Ik zag dat hij de conducteur opzettelijk en met kracht met de vuist sloeg tegen het hoofd.
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] van 10 december 2014, pagina 68, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Een van de twee jongens, de kleinste met het vlassnorretje en haarband was aan het schelden en maakte de conducteur uit voor 'kankerracist'.
- de eigen waarneming van de rechter aan de hand van bekeken beelden van camera’s gericht op het perron van het station in Almelo, genaamd “neushoorn” met nummer 2014198363 “highlights” (camera 104 en 108) zoals gedaan tijdens de terechtzitting van 18 maart 2015 , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Zichtbaar is dat twee mannen, van wie is vastgesteld dat dit verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn, over het perron lopen in de richting van een openstaande treindeur, alwaar zich twee personen bevinden, van wie is vastgesteld dat dit conducteur [slachtoffer 1] en machinist [slachtoffer 2] zijn. Verdachte loopt hevig gebarend richting de conducteur en staat pas op zeer korte afstand van de conducteur stil. Op een gegeven moment heft medeverdachte [medeverdachte] zijn rechterarm en vlak daarna geeft de conducteur aan verdachte een duw waardoor verdachte een tweetal stappen achterwaarts zet.
De conducteur maakt schoppende bewegingen richting verdachte, lijkt daarbij te struikelen en valt op de grond. Nadat de conducteur op de grond is gevallen trekt verdachte de conducteur aan een been een korte afstand over het perron. Vervolgens buigt verdachte zich over de op de grond liggende conducteur. Verdachte heft tot vijfmaal toe zijn arm tot boven zijn hoofd waarna hij zijn arm met zijn tot vuist gebalde hand telkens zeer snel en met zeer veel kracht in de richting van en tegen het gezicht en hoofd van de conducteur brengt.