ECLI:NL:RBOVE:2015:1616

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
C/08/169513 / KG ZA 15-101
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over beslag en beslagvrije voet in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen [eiser] en de Ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een geschil over de executie van beslag dat is gelegd op roerende zaken van [eiser] wegens openstaande belastingschulden. De Ontvanger had eerder beslag gelegd op de roerende zaken van [eiser] en had een executoriale verkoop aangekondigd. [eiser] vorderde in kort geding dat de executie zou worden gestaakt en dat rekening gehouden zou worden met de beslagvrije voet. Hij stelde dat de verkoop van de in beslag genomen zaken een disproportionele maatregel was, omdat deze zaken van weinig waarde zijn en de kosten van de verkoop hoger zouden zijn dan de opbrengst. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat de Ontvanger een substantiële belastingvordering op [eiser] had en de belangen van de Ontvanger bij invordering zwaarder wogen dan de belangen van [eiser] bij het behoud van zijn goederen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Ontvanger niet in strijd had gehandeld met de beleidsregels en dat de beslagvrije voet niet van toepassing was op de onderhavige vorderingen. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/169513 / KG ZA 15-101
Vonnis in kort geding van 26 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. H.G.M. van Zutphen te Almelo,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST / KANTOOR ENSCHEDE,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
verschenen: mr. J.G.L. Rerink en [S] te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft in verband met de spoedeisendheid bij vonnis van 24 maart 2015 zonder motivering op het door [eiser] sub I gevorderde beslist.
De motivering van die beslissing en de beslissing op het overigens gevorderde volgt hieronder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 en 11 juli 2014 heeft de Ontvanger wegens openstaande belastingschulden een viertal dwangbevelen aan [eiser] gestuurd.
2.2.
Op 3 oktober 2014 is executoriaal beslag gelegd op roerende zaken onder [eiser]. Op 4 november 2014 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder Techodak Oldenzaal B.V. op de huidige of toekomstige vorderingen van [eiser] op Technodak.
2.3.
Het door [eiser] ingediende verzoek om uitstel van betaling is door de Ontvanger bij beschikking van 24 oktober 2014 afgewezen.
2.4.
Op 21 januari 2015 is het door [eiser] tegen deze beschikking ingediende beroep, door de directeur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard, om welk reden ervan is afgezien om [eiser] te horen. Ondanks de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft de directeur het beroep van [eiser] wel ambtshalve beoordeeld en het beroep afgewezen.
2.5.
De executoriale verkoop van de roerende zaken waarop beslag is gelegd is aangezegd voor 26 maart 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de executie door de Ontvanger aangevangen in het kader van het beslag gelegd onder [eiser] te staken en gestaakt te houden en te bepalen dat het executoriale beslag onder derden voldoende zekerheid biedt voor de Ontvanger, tot het moment dat partijen tot een regeling zijn gekomen met betrekking tot de totale belastingschuld,
II. rekening te houden met de beslagvrije som bij het bepalen van het bedrag in het kader van de executie van het derdenbeslag onder Technodak Oldenzaal B.V.,
III. de Ontvanger te veroordelen in de kosten van dit geding,
IV. met voorwaardelijke veroordeling van de Ontvanger in de wettelijke rente over de uit te spreken kostenveroordeling, indien en voor zover de betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd, dat de executoriale verkoop van de in beslag genomen zaken een disproportionele maatregel is. Het gaat om zaken van nul en generlei waarde en het verkopen op een veiling kost meer dan het zal opbrengen. Uit ervaring met andere landelijke belastingdiensten weet de advocaat van [eiser] dat de Ontvanger zich in de zaak van [eiser] wel erg star opstelt. Deze opstelling heeft volgens [eiser] niets meer te maken met reële executie en het uitwinnen van zaken, maar het gaat om het straffen van een belastingplichtige. [eiser] stelt net als iedereen recht te hebben op een tweede kans, temeer daar hij opnieuw werk heeft gevonden en hij probeert dit werk uit te breiden. [eiser] stelt meerdere keren te hebben verzocht om tot een regeling te komen. De Ontvanger is daar echter niet op in gegaan en stelt (onredelijke) voorwaarden waaraan [eiser] niet kan voldoen. De voorwaarden zijn onredelijk in de context dat er derdenbeslag is gelegd dat wordt uitgewonnen, zonder dat de regels met betrekking tot de beslagvrije som in acht worden genomen. [eiser] betwist dat hij na de beslaglegging niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Hij is van mening dat hij er op mag vertrouwen dat de Ontvanger zorgvuldig te werk gaat en rekening houdt met de omstandigheden waarin [eiser] zich bevindt. Zijns inzien bestaat er op dit moment op basis van het derdenbeslag een redelijke basis voor de Ontvanger om de bedragen van de aanslagen te innen en zijn verdere maatregelen niet nodig en onder de omstandigheden ook niet aan de orde.
3.3.
De Ontvanger voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Het onderhavige geschil is een executiegeschil dat naar haar aard een spoedeisend karakter heeft. De Ontvanger heeft daar ook geen verweer tegen gevoerd, zodat de voorzieningenrechter zal overgaan tot de materiële beoordeling.
4.2.
Ter zitting heeft de Ontvanger aan de hand van de aan de pleitnota gehechte productie 1 gespecificeerd dat de totale belastingschuld van [eiser] aan de Ontvanger op per 30 maart 2015 € 112.932,-- bedraagt, nog te vermeerderen met een bedrag van € 5.846,-- aan kosten en invorderingsrente. [eiser] heeft bij gebrek aan wetenschap de hoogte van het door de Ontvanger genoemde bedrag betwist. Nu [eiser] echter ter zitting heeft erkend dat zijn belastingschuld inclusief kosten hoger is dan het in de dagvaarding genoemde bedrag en op dit moment inclusief kosten ongeveer € 87.000,-- bedraagt, staat vast dat de Ontvanger een substantiële belastingvordering op [eiser] heeft. Gesteld noch gebleken is dat thans voor een hoger bedrag aan gelden is geïnd.
4.3.
De ontvanger heeft beslag gelegd op een aantal roerende zaken van eiser. Hoewel de lijst van zaken die door het beslag zijn getroffen, waarnaar in de dagvaarding is verwezen zich niet bij de gedingstukken bevindt, is het partijen duidelijk om welke zaken het gaat, nu zij wel beschikken over de door de deurwaarder opgestelde lijst. Door [eiser] is onbetwist gesteld dat het gaat om een Volvo 850 uit 1995 en kantoorinventaris, te weten in ieder geval drie bureaustoelen, een globe, twee koffieapparaten en een oventje.
4.4.
De Ontvanger heeft de stelling van [eiser] dat er door de Ontvanger onredelijke voorwaarden worden gesteld om tot een betalingsregeling bestreden door erop te wijzen dat is gehandeld conform het door de Ontvanger gehanteerde uitstelbeleid voor ondernemers, zoals beschreven in artikel 25 van de Leidraad Invordering 2008. Deze beleidsregels zijn niet slechts een interne regeling, maar dienen als pseudowetgeving tot het recht gerekend te worden.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands niet gebleken dat de Ontvanger heeft gehandeld in strijd met de beleidsregels. Daarin is onder meer bepaald dat er door de belastingschuldige een aanvaardbare vorm van zekerheid gesteld dient te worden en dat lopende verplichtingen nagekomen dienen te worden. De Ontvanger is van mening dat de door [eiser] geboden zekerheid, bestaande uit revenuen uit een met Starneth B.V. gesloten overeenkomst, onvoldoende is, omdat het op zijn minst nog zeer ongewis is óf er revenuen zullen zijn en als deze er zijn, wat de hoogte daarvan van zal zijn. Door [eiser] is deze stelling niet gemotiveerd weerlegd. Bovendien heeft [eiser] ook aanslagen motorrijtuigenbelasting onbetaald gelaten, waarvoor hem naheffingsaanslagen zijn opgelegd, zodat hij evenmin voldoet aan de voorwaarde dat de lopende verplichtingen nagekomen dienen te worden.
4.6.
Dat, zoals [eiser] ter zitting heeft gesteld, hij de motorrijtuigenbelasting wel zou betalen als hij inkomsten had, maar dat hij als gevolg van het gelegde derdenbeslag geen inkomsten heeft, maakt dat niet anders. Zoals verweerder terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (vgl. het arrest van het Hof Den Haag van 15 juli 1993, VN 1993, 2579; ECLI:NL:GHSGR:1993:AW3810) heeft opgemerkt is de bij wet aan de Ontvanger gegeven bevoegdheid om tot uitwinning over te gaan een onmisbaar instrument tot invordering, ten behoeve van de schatkist en daarmee van het algemeen belang, van op andere wijze niet te innen belastinggelden. Het algemeen belang de invordering van belastingschulden desnoods via uitwinning zeker te stellen moet zodanig zwaarwegend worden geacht dat dit slechts in uitzonderingsgevallen moet wijken voor de belangen van een belastingschuldige. De enkele mogelijkheid dat de executie als neveneffect kan hebben dat de belastingschuldige failliet zal gaan en zijn bedrijf zal moeten beëindigen maak een executie niet rechtmatig. Ook de omstandigheid dat de executieopbrengst naar verwachting aanzienlijk lager zal zijn dat het bedrag van de openstaande vordering, leidt volgens diezelfde vaste jurisprudentie niet tot een ander oordeel.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van de Ontvanger om naast de uitwinning van het derdenbeslag over te gaan tot executoriale verkoop van de beslagen zaken ter inning van een schuld van in ieder geval € 87.000,--, zelfs als de verkoop slechts, zoals [eiser] onbetwist stelt, een vele malen lager bedrag zal opleveren, aanmerkelijk zwaarder weegt dan de belangen van [eiser] bij het behoud van zijn kantoorinventaris en auto en de mogelijkheid om - ten koste van de Ontvanger zonder afdracht van (motorrijtuigen)belasting en met oploop van onverhaalbare belastingschulden als gevolg - een tweede kans te krijgen en zijn nieuw verworven werkzaamheden voort te zetten en uit te breiden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het derdenbeslag onvoldoende zekerheid biedt voor de Ontvanger, ervan uitgaande dat daarmee maandelijks een bedrag van € 2.800,-- wordt dan wel zal worden geïnd, zodat het - ervan uitgaande dat [eiser] de werkzaamheden blijft verrichten - jaren duurt voordat de vordering zal zijn betaald.
4.8.
[eiser] heeft nog gesteld dat de Ontvanger ten onrechte de beslagvrije som (bedoeld zal zijn: de beslagvrije voet) niet heeft gehanteerd bij het gelegde derdenbeslag.
De Ontvanger heeft dit standpunt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende weerlegd met de door [eiser] niet betwiste stellingname dat het derdenbeslag is gelegd onder een opdrachtgever die bedragen verschuldigd is aan [eiser] en dat dit een vordering betreft die niet valt onder de limitatief in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgesomde vorderingen tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden.
4.9.
Gelet op het vorenoverwogene dienen, naast de reeds afgewezen vordering sub I ook de overige vorderingen van [eiser] te worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 613,-- aan verschotten (griffierecht).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de (overige) vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 613,00, aan verschotten,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: