[X] had een schuld aan vader en moeder.
3. Het geschil
De eis in conventie van [X]
te verklaren voor recht dat het totaal van de beide nalatenschappen € 84.605,37 bedraagt en
a. de nalatenschappen van de ouders aldus te verdelen dat het aandeel daarin van [X] wordt gesteld op € 21.151,34 en het bedrag dat [X] nog te ontvangen heeft op € 12.622,09;
b. [A], [B] en [C] hoofdelijk te veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag
van € 12.622,09 te vermeerderen met wettelijke rente,
waarbij deze vordering tevens wordt ingesteld voor het geval wordt geoordeeld dat [X] een aanspraak wegens onrechtmatige daad jegens [A], [B] en [C] heeft,
subsidiair:
voor recht te verklaren dat de legitimaire massa van de beide nalatenschappen € 84.605,37 bedraagt en de legitieme van [X] € 10.575,67, waarvan nog onvervuld € 2.046,42 en voor recht te verklaren dat [X] bij [B], [C] en [A] inkort voor de bedragen
€ 1.382,29, € 351,24 en € 312,89 en hen tot betaling daarvan te veroordelen,
zowel primair als subsidiair vordert [X] [B], [C] en [A] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
[X] stelt daartoe, samengevat, het navolgende.
3.2
De saldi van de betaalrekening en de spaarrekening dienen te worden vermeerderd met de bedragen die aan de bankrekeningen van vader zijn onttrokken in de periode na het overlijden van moeder en te worden verminderd met de op de rekeningen ontvangen bedragen. Dat bedrag is door [X] becijferd op € 50.121,31. Deze opnames hebben zonder recht en derhalve onrechtmatig plaatsgevonden. Voor de opnames treedt een vordering tot terugbetaling althans schadevergoeding in de plaats. Vermeerderd met het troostgeld beloopt het totaal van deze bedragen € 84.605,37. Daarvan komt een kwart, derhalve € 21.151,34 toe aan [X].
Indien de schuld van [X] aan vader en moeder aan [X] wordt toegedeeld kan dit bedrag in mindering strekken op zijn aanspraak. Gelet daarop en op de reeds verrichte betalingen ad
€ 2.000,-- en € 4.000,-- komt [X] € 12.622,09 tekort.
3.3
Subsidiair geldt dat de legitieme portie € 10.575,67 beloopt en dat na aftrek van de schuld van [X] en de door hem ontvangen bedragen € 2.046,42 te vorderen resteert. De inkortingen zijn voor [B] € 1.382,29, voor [A] € 351,24 en voor [C] € 312,89.
Het verweer in conventie van [A]
3.4
betwist de vordering van [X] en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [X], althans tot afwijzing van zijn vorderingen met veroordeling van [X] in de kosten van het geding. De door [A] genoemde verklaringen voor recht zijn door hem niet in reconventie gevorderd.
[A] stelt daartoe, samengevat, het navolgende.
3.5
Na het overlijden van vader hebben [B], [C] en [A] de overeenkomst van
28 november 2010 gesloten. [X] is meer dan eens uitgenodigd om aan het overleg deel te nemen en stukken in te zien, maar [X] is niet op die uitnodigingen ingegaan.
Op vader was geen beschermingsmaatregel zoals ondercuratelestelling van toepassing. Vader was tot aan zijn overlijden volledig wilsbekwaam.
Overschrijvingen vanaf de bankrekening van vader naar de kinderen en de kleinkinderen waren giften waaraan geen inbrengverplichting ex artikel 4:229 BW is verbonden.
[B] beschikte over de pinpas van vader. Daar vloeit geen rechtstreekse verplichting uit voort om zich te verantwoorden voor de gedane uitgaven. Vader heeft nooit blijk gegeven van vragen of bezwaren over de overschrijvingen die [B] deed.
Er is geen sprake geweest van een onrechtmatige daad.
[X] had bij de verdelingsovereenkomst partij moeten zijn. Aan een verdeling waaraan niet alle deelgenoten hebben deelgenomen, verbindt artikel 3:195 BW de sanctie van nietigheid. Deze vordering dient binnen een jaar te worden ingesteld, maar in elk geval binnen drie jaar na de verdeling. Beide termijnen zijn verstreken.
Het saldo van de nalatenschap is € 33.422,06. Het deel van [X] daarin is € 8.355,52. Na aftrek van zijn schuld en de beide door hem ontvangen bedragen resteert door [X] te voldoen
€ 173,73.
De legitimaire massa wordt samengesteld door de waarde van de nagelaten goederen te vermeerderen met de in aanmerking te nemen giften, verminderd met de schulden. De legitieme van [X], bij een totaal aan verdisconteerde giften ad € 42.028,--, bedraagt
€ 9.431,25. [X] heeft reeds € 8.529,25 ontvangen, zodat [X] in dat geval nog recht heeft op
€ 902,--.
Het verweer in conventie van [B]
3.6
betwist de vordering van [X] en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [X], althans tot afwijzing van zijn vorderingen met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
[B] stelt daartoe, samengevat, het navolgende.
3.7
Bij de verhuizing van vader naar het verzorgingstehuis nam [X] verschillende spullen uit het ouderlijk huis mee.
Tijdens de bijeenkomst op 28 november 2010 toonden [A] en [C] zich tevreden over de door [B] gevoerde financiële administratie en kwamen zij een verdeling overeen. Hoewel [X] niet aanwezig was bij dit overleg, is ook zijn deel besproken.
In maart 2011 werden aan [X] een factuur van de uitvaartverzorging, een brief over de uitkering van de uitvaartverzekering en transactieoverzichten over de periode
12 november 2009 tot en met 23 februari 2011 gestuurd. In juni 2011 werd aan [X] een kopie toegestuurd van de overeenkomst van de Rabobank waaruit blijkt dat de spaarrekeningen van vader zijn samengevoegd tot een enkele rekening.
In het door [X] becijferde bedrag van € 50.121,31 zijn bedragen ad € 25.881,87 en € 742,35 opgenomen. Beide laatstgenoemde bedragen zijn overgemaakt naar bankrekeningen van de echtgenoot van [B], maar vrijwel direkt overgemaakt op de spaarrekening van vader.
[X] suggereert dat € 31.559,22 is geschonken aan [B] en/of haar echtgenoot, maar daar dient in ieder geval € 14.471,12 vanaf te worden getrokken. Van het restant ad € 17.088,10 betreft € 2.500,-- een schenking van vader aan zijn kleinzoon. Er is € 150,-- betaald aan [D], [A] en [C] wegens ‘verjaardagsgeld’. Schenkingen behoeven niet te worden ingebracht in de nalatenschap.
Het is niet zo dat de andere deelgenoten zoveel meer zouden hebben ontvangen dat aanleiding bestaat om verkrijgingen in te korten wegens schending van het wettelijk erfdeel van [X].
[B] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Vader had haar immers gemachtigd en [B] was alleen aan vader rekening en verantwoording verschuldigd.
[B] betwist dat € 49.518,23 is ‘verdwenen’. De opgenomen bedragen zijn ten goede gekomen aan vader, gedane schenkingen en de afwikkeling van de nalatenschap van vader.
Op het moment dat [B] de financiële administratie van vader ging doen (februari 2009) stond er in totaal € 44.206,47 op de bankrekeningen. Van het troostgeld resteerde na voldoening van een aantal kosten € 9.555,--.
In maart 2010 heeft [B] uitvoering gegeven aan schenkingen van vader aan directe familieleden in Nederland en in Ambon, tot een totaalbedrag van € 25.500,--.
De legitimaire massa bestaat uit € 25.500,-- + € 23.867,06 = € 49.367,06. De legitieme bedraagt € 6.170,88. [X] heeft reeds € 8.229,25 ontvangen.
In de overeenkomst van 28 november 2010 staat beschreven hoe de nalatenschap is samengesteld en hoe deze kan worden verdeeld. De waarde van de door [X] aan de nalatenschap onttrokken roerende zaken beloopt € 659,--.
Rekening houdend met één en ander beloopt de nalatenschap € 36.610,30 ofwel € 9.152,58 per kind. Gelet op wat [X] reeds heeft ontvangen dient hij € 694,67 bij te betalen.
Het verweer in conventie van [C]
3.8
betwist de vordering van [X] en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [X], althans tot afwijzing van zijn vorderingen met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
[C] stelt daartoe, samengevat, het navolgende.
3.9
[B] heeft de financiën van vader beheerd. Op verzoek van vader heeft [B] -zo heeft [B] [C] verteld- gedurende het leven van vader gelden besteed conform de wensen van vader. [C] meent dat [B] geen rekening en verantwoording behoeft af te leggen en dat vader voldoende in staat was om zijn wil te bepalen.
[X] heeft bij het betrekken van een eigen woning diverse roerende zaken uit het ouderlijk huis meegenomen, onder andere recentelijk aangekocht witgoed.
[C] heeft inzage verkregen in de financiële administratie van vader en heeft geconstateerd dat [B] er voor heeft gekozen om de liquide middelen van vader over te boeken op haar privé-rekening, waarvan zij aansluitend de betaling heeft gedaan.
Tot de nalatenschap behoorde het banksaldo ad € 8.229,25. Van het troostgeld resteerde
€ 9.555,--. Vader had een vordering op [X] van € 2.960,--. Het totaal van deze bedragen beloopt € 36.382,06. Ieder der partijen heeft recht op een kwart daarvan ofwel € 9.095,52. [X] heeft € 8.529,25 ontvangen, maar [X] heeft zich ook de inboedel van vader toegeëigend.
Uit artikel 3:195 lid 1 BW volgt dat de nietigheid van de verdeling binnen een jaar moet worden gevorderd, doch in ieder geval drie jaar na de verdeling. De vordering van [X] is te laat ingediend.
Bij de berekening van de legitieme dient rekening te worden gehouden met de giften. In totaal is € 17.962,-- aan giften uitgekeerd. De legitimaire massa bedraagt € 54.344,06 en de legitieme portie van [X] € 6.793,08. Aldus heeft [X] € 1.736,24 teveel ontvangen.
De eis in reconventie van [B]
vordert in reconventie, samengevat, dat de rechtbank bepaalt dat [X] zijn rechten inzake de door hem meegenomen inboedelzaken verbeurt en dat hij gehouden is om de waarde van die zaken ad € 659,-- te vergoeden aan de overige deelgenoten en voorts het saldo van de nalatenschap vast te stellen op € 36.610,30 en de verdeling aldus vast te stellen dat [A], [B] en [C] ieder € 9.372,24 krijgen en [X] € 8.493,58, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
De onderbouwing van deze vordering is in conventie weergegeven.
De eis in reconventie van [C]
vordert in reconventie, samengevat, te bepalen dat de nalatenschap van moeder en vader is verdeeld en dat partijen over en weer niets meer van elkaar hebben te vorderen.
Het verweer van [X] in reconventie
[X] erkent dat hij de diepvries en de mini-oven heeft meegenomen. Hij betwist dat hij zich andere zaken heeft toegeëigend.