ECLI:NL:RBOVE:2015:1544

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
ak_14_2558
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor gebruik sportvelden door onderwijsinstelling; vereiste vergunning voor niet-sportactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Deltion College en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Eiseres, Stichting Deltion College, heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van sportvelden op het terrein van HTC in Zwolle voor de opleiding Veiligheid & Vakmanschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activiteiten die op de sportvelden plaatsvinden niet uitsluitend als sportactiviteiten kunnen worden gekarakteriseerd, maar ook educatieve elementen bevatten die gericht zijn op militaire training. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de sportvelden voor deze opleiding niet in overeenstemming is met de bestemming 'Sportdoeleinden' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat voor het gebruik van de sportvelden een omgevingsvergunning vereist is, en dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiseres ook andere activiteiten dan sportactiviteiten omvat. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de bestemming van gronden in relatie tot de aangevraagde activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2558

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

Stichting Deltion College,

gevestigd te Zwolle, eiseres,
gemachtigde: mr. drs. R.S. Wertheim,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder,
en

[derde belanghebbenden]

wonende te Zwolle, belanghebbenden,
gemachtigde: mr. A.T. Onbelet.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2014 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het gebouw van voetbalvereniging HTC (hierna: HTC)
aan de Brinkhoekweg 200 in Zwolle als leslocatie.
Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft verweerder het hiertegen door belanghebbenden ingediende bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2014 herroepen en meegedeeld dat opnieuw op de aanvraag van eiseres zal worden beslist.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Namens eiseres zijn verschenen G.H. Daling-Ketelaar en M. voor de Poort, bijgestaan door
mr. drs. R.S. Wertheim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.C.S. van Dop. Namens belanghebbenden is [naam] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres huurt sinds maart 2013 het terrein van HTC aan de Brinkhoekweg 200 in Zwolle voor de opleiding Veiligheid & Vakmanschap (hierna: de opleiding). Binnen deze opleiding worden studenten opgeleid voor een baan als militair. Op 28 november 2013 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het gebruik van de bestaande faciliteiten op dit terrein, inclusief de sportvelden, als leslocatie.
2. Bij het besluit van 5 maart 2014 heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12,
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder zich in heroverweging op het standpunt gesteld dat de buitenactiviteiten die op de sportvelden plaatsvinden niet sec als sportactiviteiten kunnen worden betiteld. Verweerder concludeert in dit besluit dat de activiteiten en lessen op de buitenlocatie meeromvattend zijn en bovendien allemaal in het teken staan van de voorbereiding op een militaire startfunctie en het verwerven van de hiervoor benodigde (militaire) competenties. Deze activiteiten dienen volgens verweerder daarom meer onder de noemer educatie dan onder de noemer sport te worden geschaard, zodat het gebruik van de sportvelden voor de opleiding volgens de bestemming van die gronden toch niet is toegestaan. In het besluit van 26 augustus 2014 deelt verweerder mee dat met toepassing van de procedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo opnieuw op de aanvraag van eiseres zal worden beslist.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij de sportvelden op het HTC-terrein alleen voor sportactiviteiten gebruikt en dat daar geen militaire activiteiten, zoals schietoefeningen of het rijden met militaire voertuigen, plaatsvinden. Om die reden is het gebruik van de sportvelden voor de opleiding volgens eiseres niet in strijd met de geldende bestemming.
5. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Berkum’ hebben de sportvelden die eiseres voor de opleiding wil gebruiken de bestemming ‘Sportdoeleinden’. Artikel 10.1 van de voorschriften van dit bestemmingsplan bepaalt dat gronden met deze bestemming zijn bestemd voor sportterreinen en gebouwen ten behoeve van sportvoorzieningen, zoals een kantine.
6. De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat op 18 juni 2014 naar aanleiding van het bezwaarschrift van belanghebbenden een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres. Verweerder heeft van dit gesprek een verslag gemaakt en eiseres per e-mail van 19 juni 2014 in de gelegenheid gesteld om op dit verslag te reageren. Per e-mail van 30 juni 2014 heeft eiseres vervolgens het gecorrigeerde gespreksverslag naar verweerder teruggemaild.
7. Uit het gecorrigeerde verslag blijkt dat eiseres in het gesprek van 18 juni 2014 heeft uitgelegd dat op het HTC-terrein al het praktijkonderwijs plaatsvindt in combinatie met buitensportactiviteiten. Eén week per maand (de bivakweek) zitten de studenten op de kazerne, waar zij wat ze hebben geleerd in de praktijk toepassen. In de drie weken daaraan voorafgaand worden de studenten op het HTC-terrein voorbereid op deze bivakweek. In het gesprek van 18 juni 2014 heeft eiseres aangegeven dat zij de sportvelden onder andere gebruikt voor militaire oefeningen, zoals het uitzetten van een observatiepost, marcheren, commando’s, duurloop, met bepakking lopen en in de houding staan. Daarbij kan het voorkomen dat de studenten hun militaire tenue dragen. Verder heeft eiseres aangegeven dat alle activiteiten die op het HTC-terrein plaatsvinden er op zijn gericht om aan de normen van het Ministerie van Defensie te kunnen voldoen. Ook is door eiseres uitgelegd dat het sporten voor de studenten niet vrijblijvend is en dat de activiteiten op het HTC-terrein zijn te duiden als praktijkonderwijs.
8. Mede op basis van de door eiseres in het gesprek van 18 juni 2014 verstrekte informatie,
is de rechtbank van oordeel dat niet alle activiteiten die ten behoeve van de opleiding op de sportvelden van HTC plaatsvinden zijn aan te merken als sportactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat niet alle buitenactiviteiten die ten behoeve van de opleiding op de sportvelden van HTC plaatsvinden op grond van de bestemming ‘Sportdoeleinden’ zijn toegestaan. Dit betekent dat voor het gebruik van de sportvelden voor de opleiding eveneens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist. Deze vergunning kan alleen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo worden verleend. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat hij met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure opnieuw op de aanvraag van eiseres dient te beslissen.
9. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder bij zijn besluitvorming dient uit te gaan van wat zij heeft aangevraagd en dat in de aanvraag van 28 november 2013 is vermeld dat de sportvelden zullen worden gebruikt om sport te beoefenen. Volgens eiseres is het gebruik van de sportvelden voor andere activiteiten niet aangevraagd, zodat verweerder daar ook niet over kan en mag beslissen. Mochten de sportvelden toch worden gebruikt voor activiteiten die op grond van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan, dan ligt het volgens eiseres op de weg van verweerder om daartegen handhavend op te treden.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder op een aanvraag dient te beslissen zoals deze is ingediend. Analoog aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:626, moet bij toetsing van een activiteit aan een bestemmingsplan echter niet slechts worden bezien of die activiteit overeenkomstig de bestemming is toegestaan, doch moet mede worden beoordeeld of de activiteit ook met het oog op zodanig gebruik is aangevraagd. Er is strijd met de bestemming indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het aangevraagde project andere activiteiten omvat dan volgens de bestemming is toegestaan.
11. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar aanvraag van 28 november 2013 inderdaad heeft aangegeven dat het beoogde gebruik van de sportvelden is om sport te beoefenen. Anderzijds heeft eiseres in haar aanvraag en het begeleidend schrijven daarbij aangegeven dat zij de locatie van HTC en de bestaande faciliteiten wil gebruiken voor het bieden van onderwijs ten behoeve van de opleiding defensie. Naar het oordeel van de rechtbank valt redelijkerwijs aan te nemen dat een opleiding tot militair ook andere buitenactiviteiten omvat dan alleen sportactiviteiten, zoals ook blijkt uit het verslag van het gesprek dat verweerder en eiseres op 18 juni 2014 hebben gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat de aanvraag van eiseres moet worden geacht mede te zien op het gebruik van de sportvelden voor andere activiteiten dan sportactiviteiten.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, voorzitter, en
mr. J.H. Keuzenkamp en mr. D. Hardonk-Prins, leden, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.