ECLI:NL:RBOVE:2015:1511

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
C/08/156449 HAZA 14-269
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake borgtocht en leningsovereenkomst tussen Qredits en gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Qredits Microfinanciering Nederland (eiseres) en drie gedaagden, waaronder een besloten vennootschap en twee echtelieden. De zaak betreft een leningovereenkomst die op 17 december 2010 is gesloten, waarbij Qredits een bedrag van € 125.000,-- ter beschikking heeft gesteld aan de besloten vennootschap. De gedaagden, die als borg hebben getekend, zijn in gebreke gebleven met de terugbetaling van de lening, met uitzondering van een rentebetaling van € 4.137,00. Qredits heeft vervolgens de gedaagden aangesproken op hun verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomsten. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden, ondanks hun verweer dat zij niet voldoende waren geïnformeerd over de risico's van de borgtocht, in verzuim zijn geraakt en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de lening en de bijkomende kosten. De rechtbank wijst de vorderingen van Qredits toe, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton- en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/156449 HAZA 14-269
datum vonnis: 11 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de stichting
Stichting Qredits Microfinanciering Nederland,
gevestigd te Almelo,
eiseres in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen: Qredits,
advocaat: eerst mr. R.M.H. Poelman, thans mr. J. Kamphuis te Arnhem,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen,

2.[gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen: [gedaagde 2],
advocaat: mr. F.M. Hooijmans te 's-Gravenhage,
en

3.[gedaagde 3],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [gedaagde 3],
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: eerst mr. F.M. Hooijmans te 's-Gravenhage, daarna mr. C.W. van Weert, thans mr N.E. Koelemay te ‘s-Gravenhage.

1.Het procesverloop

1.1
De volgende processtukken zijn gewisseld:
(i) dagvaarding met 5 producties;
(ii) conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie,
waarna de rechtbank op 15 oktober 2014 een tussenvonnis heeft gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast, die heeft plaatsgevonden op 12 december 2014 waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarbij door eiseres één productie in het geding is gebracht.
1.2
Tegen [gedaagde 1] is verstek verleend.
1.3
De rechtbank heeft vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De volgende feiten kunnen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of
onvoldoende betwist, en voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangenomen.
2.1
Tussen Qredits en [gedaagde 1] is op 17 december 2010 een leningovereenkomst (verder: de overeenkomst) gesloten uit hoofde waarvan Qredits aan [gedaagde 1] een bedrag van
€ 125.000,-- ter beschikking heeft gesteld.
2.2
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn echtelieden. Zij zijn, aldus [gedaagde 2] ter comparitie, thans verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
2.3
[gedaagde 1] hield zich bezig met het ontwikkelen van interactieve spiegels ten behoeve van reclame- en marketingdoeleinden.
2.4
[gedaagde 3] is, en was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, middellijk bestuurder van [gedaagde 1].
2.5
[gedaagde 1] heeft geen bedragen ter aflossing van de lening betaald maar wel een bedrag ad € 4.137,00 aan rente.
2.6
Tot zekerheid van de terugbetaling van de lening zijn zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 3], ook op 17 december 2010, met Qredits gelijkluidende borgtochtovereenkomsten (verder: de borgtochtovereenkomsten) aangegaan.
2.7
Beide borgtochtovereenkomsten bevatten een door zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 3] handgeschreven "goedschrift" luidende als volgt
: "goed voor honderdvijfentwintig-duizend euro vermeerderd met rente en kosten".
2.8
Qredits heeft in maart 2014 TeRecht Gerechtsdeurwaarders Incasso B.V. (verder TeRecht) ingeschakeld om haar vordering op [gedaagde 1] te incasseren. TeRecht heeft in het kader van de incasso de borgen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aangeschreven.

3.De vorderingen

Qredits vraagt de rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Qredits te betalen:
I een bedrag van € 125.000,-- te vermeerderen met de contractuele rente, althans subsidiair de vergoeding van de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over de termijnbedragen vanaf de respectievelijke betalingstermijnen, althans subsidiair vanaf het moment dat het verzuim is ingetreden, althans meer subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening;
II de buitengerechtelijke kosten conform de staffel incassokosten € 2.025,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat het verzuim is ingetreden, althans subsidiair vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
III de kosten van deze procedure, de nakosten en (de rechtbank leest: te bepalen) dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zullen zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis zullen hebben voldaan.
Ter comparitie heeft Qredits doen verklaren (i) dat haar vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (de borgen) is beperkt tot € 125.000,--, derhalve zich niet uitstrekt tot de contractuele rente en (ii) dat het bedrag van de van [gedaagde 1] gevorderde rente dient verminderd te worden met het in rechtsoverweging 2.5 genoemde bedrag van € 4.137,00.

4.De standpunten van partijen

Qredits
4.1
De financiering die aan [gedaagde 1] is verstrekt is, aldus Qredits, afkomstig uit het Startersfonds Den Haag, een fonds bestemd voor het verstrekken van relatief kleine bedragen aan ondernemers.
4.2
Op grond van de overeenkomst diende [gedaagde 1] vanaf 25 oktober 2011 de lening in maandelijkse termijnen van € 4.629,63 af te lossen zodat de gehele lening uiterlijk op 25 december 2013 zou zijn terugbetaald. Daarnaast diende de overeengekomen rente (8% per jaar) vanaf 25 januari 2011, per maand, betaald te worden.
4.3
Niettegenstaande herhaalde verzoeken, later sommaties, en fysieke bezoeken aan [gedaagde 1] en aan de borgen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] door, eerst Qredits zelf en, later, door TeRecht is door [gedaagde 1] geen andere betaling gedaan dan de rentebetaling genoemd in rechtsoverweging 2.5.
4.4
Qredits heeft ook betalingsregelingen aangeboden. Daarop zijn gedaagden niet ingegaan.
4.5
Gelet op de door hen ontvangen aanmaningen moeten [gedaagde 2] en [gedaagde 3], welke laatste bovendien middellijk bestuurder van [gedaagde 1] was, zonder meer geacht worden van alles, in het bijzonder van het feit dat [gedaagde 1] jegens Qredits in gebreke was uit hoofde van de overeenkomst, op de hoogte te zijn. Dit blijkt, aldus Qredits ook uit het door haar bij comparitie in het geding gebrachte "logboek", een overzicht van de "contactmomenten" met gedaagden in de periode 15 juli 2010 tot 3 oktober 2014 en e-mailwisseling van TeRecht met [gedaagde 3] van april 2014.
4.6
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn, nu [gedaagde 1] in gebreke blijft, op grond van hun verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomsten, gehouden om in elk geval de opeisbare hoofdsom aan Qredits te voldoen, alsmede de in de borgtochtovereenkomsten bedoelde rente en kosten.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] (verder ook: [gedaagden]).
4.7
[gedaagden] stellen -kort gezegd- dat Qredits hen niet heeft meegedeeld waarom zij de borgtochtovereenkomsten moesten tekenen. Zij hebben dat echter toch gedaan "met het mes op de keel" omdat Qredits anders niet bereid was de overeenkomst aan te gaan.
4.8
Volgens [gedaagden] rustte op Qredits een zwaarwegende zorgplicht om hen juist af te raden de borgtochtovereenkomsten aan te gaan en heeft Qredits hen onvoldoende gewaarschuwd voor de "desastreuze financiële risico's, die de Borgtochtovereenkomst met zich mee kan brengen in geval de borg wordt aangesproken”.
4.9
Om die reden, aldus [gedaagden], brengt het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW met zich mee dat Qredits zich niet op het privévermogen van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] mag verhalen.
4.1
Volgens [gedaagden] is het maximum bedrag waarvoor zij kunnen worden aangesproken, gelet op artikel 1 van de borgtochtovereenkomsten, in elk geval beperkt tot € 125.000,--.
4.11
Voorts stellen [gedaagden] dat zij door TeRecht (namens Qredits) zijn aangemaand tot betaling van de door hen "verstrekte geldlening", zulks terwijl zij geen geldlenings-overeenkomst zijn aangegaan, maar zich borg hadden gesteld.
4.12
Volgens [gedaagden] heeft Qredits ten onrechte (aanvankelijk) niet [gedaagde 1] in gebreke gesteld. Als gevolg daarvan is mitsdien [gedaagde 1] niet in verzuim geraakt en dus, aldus [gedaagden], ook zij niet.
4.13
Ook later, op 10 april 2014, heeft Qredits weliswaar ook [gedaagde 1] in gebreke gesteld -naast, wederom, [gedaagden]-, maar ook toen alleen terzake van nakoming van de overeenkomst en niet tot nakoming van verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomsten.
4.14
Tenslotte betwisten [gedaagden] dat zij op grond van de borgtochtovereenkomsten ook kunnen worden aangesproken voor de door Qredits gevorderde rente en kosten anders dan de wettelijke rente en andere kosten over het tijdvak dat zij zelf als borgen in verzuim waren.

5.De beoordeling

5.1
Het staat vast dat [gedaagde 1] aan haar verplichtingen tot terugbetaling van de financiering en de overeengekomen rente over de hoofdsom, een en ander uit hoofde van de overeenkomst, niet heeft voldaan anders dan de betaling van een rentebedrag van
€ 4.137,00.
5.2
[gedaagde 1] heeft geen verweer gevoerd. De vorderingen tegen [gedaagde 1] zullen mitsdien worden toegewezen als gevorderd.
5.3
De rechtbank gaat voorbij aan het primaire verweer van [gedaagden] dat er -kort gezegd- op neerkomt dat Qredits hen onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de consequenties van het aangaan van de borgtochtovereenkomsten.
5.4
[gedaagden] hebben de borgtochtovereenkomsten getekend in het kader van de financiering door Qredits van [gedaagde 1], van welke onderneming [gedaagde 3] indirect bestuurder was. [gedaagde 2] is met [gedaagde 3] gehuwd. Zij hadden er dus belang bij dat de overeenkomst, die zij kennelijk met het oog op de financiering van hun onderneming aanvroegen, tot stand kwam.
5.5
Waar [gedaagden] zich toe verbonden staat duidelijk in de borgtochtovereenkomsten. Bovendien is bij de borgtochtovereenkomsten een "bijsluiter borgtocht" gevoegd. In de bijsluiter wordt duidelijk uitgelegd wat de consequenties (kunnen) zijn van het zijn van borg, daaronder ook de aanmaning om zich:
"eerst terdege [...] te informeren over de persoon en de financiële gegoedheid van de hoofdschuldenaar en […] over diens financiële vooruitzichten".
5.6
In casu was de hoofdschuldenaar, [gedaagde 1], namens welke vennootschap [gedaagde 3] ook de overeenkomst zelf tekende, uiteraard aan [gedaagde 3] en diens echtgenote [gedaagde 2] bekend.
5.7
De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer dat [gedaagden] niet in verzuim zijn gesteld omdat zij aanvankelijk niet formeel in gebreke zijn gesteld in hun hoedanigheid van borg.
5.8
Weliswaar zijn [gedaagden] aanvankelijk abusievelijk aangeschreven tot nakoming van verplichtingen uit hoofd van een geldleningsovereenkomst, maar, gelet op hun betrokkenheid bij hun onderneming [gedaagde 1] en hun wetenschap omtrent de samenhang tussen de overeenkomst en de borgtochtovereenkomsten, hadden zij kunnen en moeten begrijpen dat de sommaties op hun verplichtingen als borg zagen.
5.9
De rechtbank kan de verweren van [gedaagden] die betrekking hebben op de naar hun oordeel ten onrechte door Qredits ook gevorderde rente en kosten onbesproken laten nu Qredits ter comparitie heeft doen verklaren haar vordering te beperken tot de hoofdsom en niet ook tot de overeengekomen rente.
5.1
Naast de hoofdsom zijn [gedaagden], overeenkomstig het bepaalde in het “goedschrift” dat onderdeel is van de borgtochtovereenkomsten, "rente en kosten" verschuldigd, in het bijzonder ook blijkens artikel 1 van de borgtochtovereenkomsten "de wettelijke rente en kosten over het tijdvak dat [de borg] in verzuim is".
5.11
De rechtbank overweegt dat [gedaagden] geacht moeten worden als borgen in verzuim te zijn 14 dagen na de aanmaning van TeRecht d.d. 28 maart 2014, mitsdien vanaf
11 april 2014 en dat de andere kosten volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, als gevorderd, dienen te worden begroot op € 2.025,-.
5.12
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De rechtbank:
I Veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan Qredits van:
  • i) de hoofdsom uit hoofde van de overeenkomst ad € 125.000,--;
  • ii) de contractuele rente ex artikel 3 van de overeenkomst ad 8% per jaar vanaf 25 januari 2011, minus een bedrag van € 4.137,00.
II Veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling aan Qredits binnen 14 dagen na heden van:
  • i) de hoofdsom uit hoofde van de overeenkomst ad € 125.000,--;
  • ii) de wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van 11 april 2014 tot de dag der volledige betaling.
III Veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling van de buitengerechtelijke proceskosten begroot op € 2.025,--, te betalen binnen 14 dagen na heden en bepaalt dat daarover de wettelijke rente verschuldigd is bij niet tijdige betaling vanaf laatst bedoeld tijdstip.
IV Veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling van de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 3.922,80 wegens verschotten (€ 3.829,-- wegens griffierecht en € 93,80 wegens betekeningskosten) en € 2.842,-- voor salaris van de advocaat van Qredits (2 punten, tarief V) en bepaalt dat daarover de wettelijke rente verschuldigd is bij niet tijdige betaling vanaf laatst bedoeld tijdstip.
V Wijst af het meer of anders gevorderde.
VI Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.M. van den Wall Bake en is op 11 maart 2015 in het openbaar uitgesproken door mr. Van der Veer in aanwezigheid van de griffier.