[gedaagden] verweren zich als volgt.
De samenwerking tussen [bedrijf] en Bribus dateert uit 1977. Sinds 1992 gold tussen partijen exclusiviteit. De opdrachten van Bribus werden uitsluitend aan [bedrijf] verstrekt. Alle afhandeling, alle [bedrijf], alle klachten, etc. kwamen in beginsel voor rekening en risico van [bedrijf] vanaf het ogenblik dat een vrachtwagen met gefabriceerde keukenonderdelen de fabriek van Bribus verliet. Bribus was - en is - een behoorlijke speler op de keukenmarkt. Dit had zo zijn gevolgen voor [bedrijf]. Wat oorspronkelijk was begonnen als een montagebedrijf met twee medewerkers groeide uit tot een organisatie met 50 monteurs. [bedrijf] monteerde zo’n 10.000 keukens per jaar door het hele land. Daarnaast verrichtte [bedrijf] service-werkzaamheden. De samenwerking was zodanig dat voor een buitenstander Bribus en [bedrijf] een ‘twee-eenheid’ waren. De bedrijfsbussen van [bedrijf] waren uitgerust met het logo van Bribus en droegen de titel ‘Bribus Keukens [bedrijf]’. De exclusiviteitsafspraken waren in 1992 mondeling gemaakt. Er stond echter niets op papier. Dit ging in goed vertrouwen.
In 2007 heeft Bribus op enig moment het idee geopperd dat Bribus 5% van de aandelen in [bedrijf] zou kopen. [gedaagde 1] voelde daar echter niets voor. Er is nooit een serieus bod gevolgd. Er zijn ook geen onderhandelingen gevoerd. Bribus heeft in (de zomer van) 2007 nimmer de indruk gewekt serieus geïnteresseerd te zijn geweest in de overname van [bedrijf]. In ieder geval bestond er voor [gedaagden] geen enkele aanleiding te veronderstellen dat Bribus bezig was met het ontwerpen van eigen plannen ten aanzien van het zelf ter hand nemen van montagewerkzaamheden.
Tijdens een bespreking op 15 maart 2011 werd op initiatief van Bribus voor het eerst gesproken tussen partijen over een overname van [bedrijf] door Bribus. Dit heeft er in geresulteerd dat [bedrijf] aan Bribus inzage verschafte in de administratie en jaarcijfers van [bedrijf]. Alvorens deze inzage werd verstrekt ondertekende Bribus een geheimhoudingsovereenkomst. Op 21 maart 2011 verschafte [bedrijf] inzage aan de accountant van Bribus. Op 24 maart 2011 verstrekte de accountant van [bedrijf] namens [bedrijf] een verkoop-memorandum aan Bribus en op 16 april 2011 werd door de accountant van [bedrijf] nog nadere informatie verstrekt. Hoewel Bribus de zaak binnen drie weken wilde regelen bleef het vervolgens lang tijd stil waarna zijdens Bribus op 13 mei 2011 werd toegezegd dat uiterlijk vóór de bouwvakantie een bod zou worden uitgebracht. Eind mei 2011 kreeg [gedaagde 1] een telefoontje van Bribus waarbij hij werd uitgenodigd om aanwezig te zijn bij een bespreking bij Bribus op 8 juli 2011. Op 8 juli 2011 bleek dat er geen bod gedaan werd door Bribus. Dat geen bod werd uitgebracht was voor [gedaagde 1] en [bedrijf] onverwacht, nu de accountant van [bedrijf] ook was uitgenodigd voor de bespreking. Bovendien waren de door Bribus naar voren gebrachte gronden op basis waarvan géén bod werd uitgebracht ongeloofwaardig en niet valide. Er werd op 8 juli 2011 een PowerPoint-presentatie gehouden. Bribus presenteerde toen de nieuwe besloten vennootschap Bribus Extra. Deze zou blijkens de presentatie de service gaan oppakken, omdat Bribus jegens derden verantwoordelijk is voor het geleverde product. Verder zou Bribus Extra de planning gaan verzorgen, na de oplevering service gaan verlenen en de communicatie met derden gaan verzorgen.
Het leek er niet op dat Bribus Extra een concurrent zou worden voor [bedrijf]. Tijdens een bespreking die plaatsvond op 10 november 2011 verzekerde Bernard ten Brinke van Bribus aan [gedaagde 1] dat beide bedrijven (Bribus en [bedrijf]), net als in de voorafgaande jaren, met elkaar een toekomst zouden hebben en dat Bribus, net als de daaraan voorafgaande jaren werk zou gaan uitbesteden aan [bedrijf]. Bribus is nimmer overgegaan tot het opzeggen van de exclusiviteitsafspraken. Nimmer is ook door Bribus meegedeeld: “Vanaf januari 2011 gaan we [bedrijf] werkzaamheden uitbesteden aan ons eigen Bribus Extra”, of iets dergelijks. Bribus was gepresenteerd als service-verlenend bedrijf, en niet als [bedrijf] bedrijf.