5.4De conclusie van de rechtbank
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zij op 8 april 2013 te Goor, gemeente Hof van Twente, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen, aangezien zij toen aldaar in haar, verdachtes onderneming, aan de [adres] te Goor, op een arbeidsplaats, te weten een ruimte waar golfplaten worden vervaardigd, door een werknemer ([slachtoffer 1]) arbeid heeft laten verrichten aan een arbeidsmiddel, bestaande uit het inspecteren van de juiste maatvoering voor het vervaardigen van de golfplaten bij de platenzuiger op de tweede inblik van de machinelijn, genaamd G4, en/of het opheffen van een storing van de sensor op/bij/aan de platenzuiger op de tweede inblik van de machinelijn, genaamd G4, terwijl niet was voldaan aan de voorschriften gesteld in artikel 7.5 lid 2 en 3 Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 7.7 lid 1 en 4 Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers werden voormelde inspectiewerkzaamheden en/of reparatiewerkzaamheden bij de platenzuiger op de tweede inblik van voornoemde machinelijn door die werknemer uitgevoerd, terwijl dat arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en drukloos of spanningloos was gemaakt en dat arbeidsmiddel (platenzuiger) niet afdoende was voorzien van zodanige schermen en beveiligingsinrichtingen, dat dit gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen en konden die schermen en beveiligingsinrichtingen eenvoudig worden genegeerd en/of buiten werking worden gesteld, terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer te verwachten was;
2. zij op 22 januari 2014 te Goor, gemeente Hof van Twente, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen, aangezien zij toen aldaar, in haar, verdachtes onderneming, aan de [adres] te Goor, op een arbeidsplaats, te weten een ruimte waar golfplaten worden vervaardigd, door een werknemer [slachtoffer 2]) arbeid heeft laten verrichten aan een arbeidsmiddel, te weten preventief onderhoud bestaande uit het vervangen van het luchtdoorlatende doek aan de omgekeerde vacuümzuiger op het eerste inblik van de machinelijn, genaamd G4, terwijl niet was voldaan aan de voorschriften gesteld in artikel 7.5 lid 2 en 3 Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 7.7 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers werden voormelde preventieve onderhoudswerkzaamheden bij de omgekeerde vacuümzuiger op de eerste inblik van voornoemde machinelijn door die werknemer uitgevoerd, terwijl dat arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en drukloos of spanningloos was gemaakt en dat arbeidsmiddel (omgekeerde vacuümzuiger) niet afdoende was voorzien van zodanige schermen en beveiligingsinrichtingen, dat dit gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen, terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer te verwachten was.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat haar oordeel dat [bedrijf] zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijke nalatigheid, moet worden opgevat in de betekenis van het “willens en wetens aanvaarden van een niet te verwaarlozen kans” dat zich aan de bewuste machinelijn G4 een ongeval, met mogelijk ernstige gevolgen, zou kunnen voordoen. Al in 2009 immers zijn, in de door [bedrijf] opgestelde Risico-Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) de risico’s onderkend, waarbij met de hoogste risicofactor (1) werd aangegeven dat uiterlijk in 2010 maatregelen dienden te worden genomen. Die maatregelen zijn in beide gevallen achterwege gebleven, terwijl na de beide dramatische ongevallen, bleek dat afdoende maatregelen in betrekkelijk korte tijd konden worden gerealiseerd. Dat zich in de dertig jaar voorafgaande aan het eerste dodelijke ongeval geen ernstig ongeval heeft voorgedaan, verklaart wellicht dat [bedrijf] prioriteit gaf aan andere risicovolle arbeidssituaties in de onderneming, maar doet uit de aard van de zaak niets af aan de door haar zelf in 2009 geconstateerde risico’s die met de hoogste prioriteit dienden te worden aangepakt. Aldus heeft [bedrijf] willens en wetens, dat wil zeggen, terwijl zij zich bewust was van de aanwezige risico’s en gevaren, onvoldoende maatregelen getroffen om die risico’s tot aanvaardbare proporties terug te dringen. Het enkel voorlichten, instrueren en trainen van medewerkers is dan niet afdoende, hetgeen blijkt uit de beide uiterst betreurenswaardige ongevallen.
De rechtbank heeft de in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.