ECLI:NL:RBOVE:2015:1229

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
08/955267-14 en 08/730202-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en brandstichting door verdachte tegen ex-vriendin met gevangenisstraf en contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn ex-vriendin heeft mishandeld en brand heeft gesticht in haar woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een contactverbod van één jaar met het slachtoffer. De zaak betreft twee parketnummers: 08/955267-14 en 08/730202-14. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting in de woning van het slachtoffer en van poging tot doodslag, zware mishandeling en vernieling van persoonlijke eigendommen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 november 2013 brand heeft gesticht in de woning van het slachtoffer, wat leidde tot schade aan de woning en de dood van een kat. Daarnaast heeft de verdachte op 12 april 2014 het slachtoffer mishandeld in een café, waarbij hij haar meerdere keren heeft geslagen en geschopt, en een riem om haar nek heeft geslagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op het slachtoffer. De verdachte heeft een problematische achtergrond en is volledig toerekeningsvatbaar bevonden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/955267-14 en 08/730202-14
Datum vonnis: 10 maart 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2014 (politierechter), 19 juni 2014 (politierechter), 9 september 2014, 12 september 2014, 9 december 2014 en 24 februari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwartjes en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Inzake 08/955267-14
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] te Enschede, ten gevolge waarvan die woning en een zich in die woning bevindende kat zijn verbrand;
Inzake 08/730202-14
feit 1:(primair) heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door haar te slaan en te trappen tegen haar gezicht en hoofd en een riem om haar nek te slaan en aan te trekken, althans (subsidiair) heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans (meer subsidiair) die [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:een handtas met inhoud toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield door deze op de grond te gooien en/of kapot te trekken.
Voluit luidt – na wijziging- de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
Inzake 08/955267-14
29~29~hij op of omstreeks 07 november 2013 te Enschede in de gemeente Enschede
in een aldaar aan de [adres 2] gelegen woning, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een zich in de tussenhal van die woning bevindende hoeveelheid (berg) kleding, althans met (een) brandbare stof(fen) , ten gevolge waarvan die woning en/of een gedeelte van de huisraad van die woning en/of een zich in die woning bevindende kat in brand is/zijn geraakt en/of geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, die huisraad en/of die kat in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Inzake 08/730202-14
1.
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] voornoemd, (meermalen) - (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of - een riem om de keel/nek/hals van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of deze riem vervolgens (strak) aan heeft getrokken en/of aan bleef trekken (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (verdachte's ex- partner), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of - een riem om de keel/nek/hals van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of deze riem vervolgens (strak) aan heeft getrokken en/of aan bleef trekken (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Enschede opzettelijk zijn ex-levensgezel, althans een persoon, te weten [verdachte], heeft mishandeld door - (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam te stompen/slaan en/of schoppen/trappen (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) en/of - een riem om de keel/nek/hals van die [slachtoffer] te slaan en/of deze riem vervolgens (strak) aan te trekken en/of aan te blijven trekken (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een handtas, parfum, portemonnee en een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voornoemde goederen op de grond gegooid en/of kapot getrokken;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de in de zaak met parketnummer 08/955267-14 onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, alsmede het in de zaak met parketnummer 08/730202-14 tenlastegelegde feit, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De officier van justitie heeft tevens gevorderd bijzondere voorwaarden te stellen, te weten dat verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer] alsmede dat het hem wordt verboden om in de [straat 1] te Enschede te komen. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd een contactverbod op te leggen conform artikel 38v Sr en ook hierbij de dadelijke uitvoerbaarheid uit te spreken.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO5CF-2014037697. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.1
Inzake 08/955267-14
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. Daartoe heeft de officier van justitie gesteld dat uit forensisch onderzoek is gebleken dat de brand is aangestoken. Verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] hadden een turbulente relatie. Getuige [getuige 1] heeft kort voor de brandstichting een man uit een busje zien stappen die vervolgens naar de achterkant van de woning aan de [adres 2] is gegaan. De taxichauffeur [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 7 november 2013 met een man van Hengelo naar Enschede is gereden en op drie adressen is geweest, te weten in de wijk [wijk 1] en [wijk 2] en dat hij de man heeft afgezet in de buurt van de [straat 2] en dat de zus van de passagier voor de taxirit heeft betaald. De gegevens van deze rit komen overeen met de verklaring van getuige [getuige 1] dat het busje uit de richting van de [straat 3] kwam aanrijden. Voorts heeft de zus van verdachte verklaard dat zij aan een taxichauffeur de taxirit voor verdachte heeft betaald. Uit het geheel aan verklaringen en omstandigheden blijkt volgens de officier van justitie dat het verdachte is geweest die op 7 november 2013 brand heeft gesticht in de woning van [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde brandstichting. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet vaststaat dat sprake is geweest van brandstichting en dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat onduidelijkheid bestaat over welke bus nu bij de woning is gezien. Als al zou kunnen worden aangenomen dat sprake was van brandstichting en dat er inderdaad vlak voor het moment van ontdekking van de brand een taxibusje voor de woning is gestopt, dan is er geen bewijs dat de passagier in het taxibusje die naar de achterkant van de woning is gelopen, de verdachte was. Het door getuige [getuige 1] opgegeven signalement komt niet overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte, nu door [getuige 1] is opgemerkt dat de passagier zwart, kort haar had, terwijl verdachte bekend staat als ‘[bijnaam verdachte]’. Bovendien komt het door de taxichauffeur genoemde bedrag niet overeen met het bedrag dat door de zus is genoemd en heeft het op de aansteker aangetroffen dactyspoor geen match opgeleverd met de vingerafdrukken van verdachte.
Overwegingen van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek blijkt dat de brand in de woning aan de [adres 2] te Enschede vermoedelijk door brandstichting is ontstaan. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat, enkele minuten voordat de brand door omstanders is geconstateerd, een wit busje met reclame is gestopt ter hoogte van de woning aan de [adres 2], dat een persoon aan de bijrijderskant uit het busje stapte, door de poort van het huis liep en na ongeveer 5 à 6 minuten weer door de poort kwam lopen en in het busje stapte. Getuige [getuige 1] heeft een signalement van deze persoon opgegeven, te weten een licht getinte jongen van 25 à 30 jaar oud, 1.75 tot 1.80 meter lang, iets gezet postuur, kort zwart haar en zwarte kleding. De taxichauffeur genaamd [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 7 november 2013 een man heeft opgehaald vanaf de [straat 4] in Hengelo, dat hij eerst met hem naar een woning in de wijk [wijk 1] is gereden en daarna naar een woning in de wijk [wijk 2], alwaar de passagier een tuin inliep en enkele minuten later weer in de auto is gestapt, waarna hij met de passagier naar de woning van diens zus in de buurt van de [straat 2] is gereden. Volgens de taxichauffeur heeft de zus € 35,- betaald. De zus van verdachte, die in de buurt van de [straat 2] woont, heeft verklaard dat zij op een dag € 60,- aan een taxichauffeur heeft betaald voor een taxirit die verdachte had gemaakt, waarbij de taxichauffeur op verschillende adressen was gestopt.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het dossier uit diverse op zichzelf staande bewijsmiddelen, op basis waarvan, mede ten gevolge van het beperkte politie-onderzoek, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk verdachte is geweest die op 7 november 2013 de brand in de woning aan de [adres 2] te Enschede heeft aangestoken. Zo is er geen (foslo of olslo)confrontatie geweest waarbij verdachte is herkend als degene die op de bewuste dag, kort voor de brand, de tuin van aangeefster heeft betreden en kort nadien weer heeft verlaten. Ook op een andere wijze is er, behalve een signalement, dat slechts gedeeltelijk op verdachte lijkt te passen, geen positieve herkenning van verdachte als degene die op de bewuste dag, kort voor de brand, de tuin van aangeefster betrad. Forensische sporen die bewijs opleveren voor verdachte’s aanwezigheid ter plaatse op de bewuste dag, ontbreken eveneens. Evenmin kan uit het dossier als vaststaand worden afgeleid dat de dag, waarop verdachte met een taxi bij zijn zus arriveerde en zij de rit betaalde, tevens de dag van de brand was. De verklaring van aangeefster, inhoudende dat verdachte in een telefoongesprek met haar heeft erkend de brand te hebben gesticht, kan de geconstateerde bewijslacunes niet opvullen, nu verdachte de juistheid van deze verklaring betwist, zodat daaraan geen betekenis, en zeker geen doorslaggevende betekenis, kan worden toegekend. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting.
5.2
Feit 1 (inzake 08/730202-14)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie gesteld dat uit de verklaringen van [slachtoffer] en de getuige [getuige 3], welke verklaringen zij betrouwbaar acht, blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft getrapt terwijl zij op de grond lag en dat verdachte de riem van de tas van [slachtoffer] om de nek van [slachtoffer] heeft gespannen en deze heeft aangetrokken. Door verdachte is bovendien erkend dat hij [slachtoffer] heeft geduwd en bij haar haren heeft gepakt.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman integraal vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat door de GGD-arts nauwelijks letsel bij [slachtoffer] is geconstateerd, hetgeen niet correspondeert met de ten laste gelegde geweldshandelingen. Er is wel een schermutseling geweest tussen verdachte en [slachtoffer], ten gevolge waarvan verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen, maar niet in de mate zoals [slachtoffer] en [getuige 3] hebben verklaard. De raadsman heeft gesteld dat de verklaring van [getuige 3] onbetrouwbaar is, nu zij bevriend is met [slachtoffer] en er vanuit het café geen zicht naar buiten is, zodat zij niet kan hebben gezien wat er volgens haar op straat zou zijn gebeurd.
Overwegingen van de rechtbank
Vaststaat dat [slachtoffer] zich op 12 april 2014 omstreeks 03:00 uur in [café] in het centrum van Enschede bevond en dat verdachte kort daarna binnenkwam. Verdachte heeft gezien dat [slachtoffer] aan de bar stond, is naar haar toegelopen en heeft haar direct vastgepakt om ervoor te zorgen dat zij het café zou verlaten. Verdachte heeft [slachtoffer] meegetrokken naar het halletje, richting de uitgang.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in het halletje door verdachte met beide vuisten met kracht op en tegen haar hoofd, in haar gezicht en op haar mond is geslagen, waardoor zij pijn en een bloedende bovenlip heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft tevens verklaard dat verdachte haar hard aan haar haren heeft getrokken waarbij hij haar zogenoemde “extensions” heeft uitgetrokken. Buiten is [slachtoffer] meerdere malen met kracht door verdachte tegen haar lichaam geschopt, hetgeen pijn deed en waardoor zij op de grond is gevallen. Toen zij op de grond lag, bleef verdachte op haar intrappen. Verdachte deed de ongeveer 5 centimeter brede stoffen draagriem van haar tas om haar nek en trok deze van achteren strak aan. De verklaring van getuige [getuige 3] - welke herhaaldelijk afgelegde en consistente verklaring de rechtbank in tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft gesteld, betrouwbaar acht - stemt overeen met de verklaring van [slachtoffer]. Getuige [getuige 3] heeft daarbij verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer], toen zij op de grond lag, heeft getrapt tegen haar been, buik en rug. Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] aan haar haren heeft vastgepakt en haar mee naar buiten heeft getrokken. Ook heeft hij erkend dat er geduwd en getrokken is en dat hij [slachtoffer] met zijn voeten heeft weggeduwd. Uit de geneeskundige verklaring blijkt bovendien dat bij [slachtoffer] letsel is geconstateerd, te weten een kleine ontvelling aan de binnenkant van de bovenlip en schaafplekken en een huidverkleuring op haar benen, en dat er mogelijk sprake is van inwendige kneuzingen aan hoofd, buik en rechterenkel.
-
Poging tot doodslag
Voor bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet, eventueel in de vorm van voorwaardelijk opzet, had op het teweegbrengen van de dood van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Derhalve dient te worden beoordeeld of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] bij het door hem uitgeoefende geweld zou komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer]. Weliswaar heeft verdachte een stoffen riem om de nek van [slachtoffer] geslagen en deze aangetrokken, maar uit de bewijsmiddelen blijkt niet hoe krachtig en/of hoe lang deze riem om de nek van [slachtoffer] door verdachte is aangetrokken, zodat niet vastgesteld kan worden dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
-
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer], nu de bewezenverklaarde handelingen niet zonder meer de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel behelzen. Ook hier ontbreken daartoe nadere gegevens over de kracht van de schoppen/trappen en de plaats waar de schoppen/trappen het lichaam van [slachtoffer] precies hebben geraakt. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.
-
Mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Door [slachtoffer] opzettelijk meerdere malen te slaan en te schoppen, haar aan haar haren te trekken en een riem om haar nek te slaan en deze aan te trekken, heeft [slachtoffer] pijn en letsel bekomen. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het meer subsidiair tenlastegelegde.
5.3
Feit 2 (inzake 08/730202-14)
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van dit tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2015 in samenhang en in onderling verband bezien met het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 april 2014, pagina’s 35 en 36, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Wetboek van Strafvordering (Sv);
- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], van 12 april 2014, pagina’s 18 tot en met 20, in samenhang en in onderling verband bezien met de foto’s op pagina’s 25 en 26.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 08/955267-14 en in de zaak met parketnummer 08/730202-14 onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 april 2014 te Enschede opzettelijk zijn ex-levensgezel heeft mishandeld door - meermalen op/tegen het gezicht en het hoofd, en het lichaam te stompen/slaan en/of te schoppen/trappen (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) en
- een riem om de keel/nek/hals van die [slachtoffer] te slaan en deze riem vervolgens aan te trekken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 12 april 2014 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een handtas, parfum en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd, immers heeft hij, verdachte, voornoemde goederen op de grond gegooid en/of kapot getrokken.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 08/730202-14 onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 300 (feit 1) en 350 (feit 2) Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 08/955267-14, feit 1 meer subsidiair
het misdrijf: mishandeling;
parketnummer 08/955267-14, feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte wilde niet dat zijn ex-partner [slachtoffer] in [café] kwam en heeft [slachtoffer] daarom zonder directe aanleiding aan de arm gegrepen en haar hardhandig het café uitgewerkt. Zowel in de hal van [café] als buiten het etablissement heeft verdachte [slachtoffer] vervolgens mishandeld en haar spullen beschadigd. Mishandeling vormt een inbreuk op de lichamelijke integriteit en veroorzaakt daarnaast gevoelens van onveiligheid of angst bij het slachtoffer. Hoewel de fysieke gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor het slachtoffer beperkt zijn gebleven, acht de rechtbank het handelen van verdachte gelet op de context waarbinnen dat plaatsvond ernstig.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht staat voor het delict “mishandeling, enig letsel ten gevolge hebbend”, als oriëntatiepunt genoemd een geldboete van € 750,--. De oriëntatiepunten zien daarbij op geweld dat zich beperkt tot bijvoorbeeld een enkele “droge klap”. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gepleegde mishandeling aanzienlijk ernstiger is, zodat het oriëntatiepunt niet zonder meer toepasbaar is.
Uit de documentatie van verdachte volgt dat verdachte, hoewel langere tijd geleden, eerder in verband met geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest. Ook is verdachte op 22 februari 2013 veroordeeld wegens het overtreden van een wettelijk huisverbod. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het adviesrapport van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering van 23 mei 2014, opgesteld en ondertekend door R. Wubs, reclasseringswerker, en E.L.J. Sijtsma, leidinggevende. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de NIFP-rapportage die is opgesteld naar aanleiding van een observatie in het Pieter Baan Centrum, welke rapportage op 4 februari 2015 is uitgebracht. Uit deze rapportages blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft. Zijn vader heeft in 1995 zijn moeder om het leven gebracht en diverse mensen uit de vrienden- en relatiekring van verdachte zijn in de jaren daarna gedood. Bovendien heeft verdachte sinds zijn 22e levensjaar excessief cocaïne, alcohol en cannabis gebruikt. Verdachte is ambivalent geweest in zijn medewerking aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Door de houding van verdachte ten aanzien van het onderzoek zijn de deskundigen niet in staat om een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte aan te tonen, dan wel uit te sluiten. De deskundigen vermoeden dat bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met antisociale trekken en polydrugsafhankelijkheid, vooralsnog niet anders te omschrijven. Doordat een onvoldoende eenduidig beeld van de persoonlijkheid van verdachte is ontstaan, kunnen de deskundigen die diagnostische vermoedens niet valideren. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, acht de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de recidive is de rechtbank van oordeel dat enkel een gevangenisstraf passend is. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Uit de politiemutaties blijkt dat verdachte en [slachtoffer] een relatie met elkaar hebben gehad, waarin sprake was van ruzies en geweld. Als voorwaarde voor de schorsing van de voorlopige hechtenis is aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer] opgelegd. Verdachte heeft deze voorwaarde overtreden en contact gezocht met [slachtoffer], waarna de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. Gelet hierop dient er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte na detentie de confrontatie met [slachtoffer] zal aangaan en in dat kader opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal daarom ter voorkoming van strafbare feiten, de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende één jaar geen contact mag opnemen met het slachtoffer [slachtoffer]. Iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan zal een vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen met een maximum van zes maanden kunnen worden tenuitvoergelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, nu er – gelet op het hiervoor overwogene - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer].
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen aansteker dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij in de zaak met parketnummer 08/955267-14
[slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres 3], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 4.896,20 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • materiële schade € 2.896,20;
  • immateriële schade € 2.000,-.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
9.2
De vordering van de benadeelde partij in de zaak met parketnummer 08/730202-14
Voornoemde [slachtoffer] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.200,- ter zake immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering voor een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, dient te worden toegewezen. De raadsman heeft gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade in redelijkheid vast op € 500,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor een deel van € 700,- niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu dit gedeelte van de vordering door de benadeelde partij niet voldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stelling alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.3
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 meer subsidiair (parketnummer 08/730202-14) is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38w en 38x Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/955267-14 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/730202-14 onder 1 primair en subsidiair heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/730202-14 onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 08/730202-14 onder 1 meer subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
  • legt op de maatregel dat de veroordeelde gedurende één jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum];
  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
  • beveelt dat de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [woonplaats], [adres 3], van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 2014;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt op de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de zaak met parketnummer 08/955267 geheel en in de zaak met parketnummer 08/730202-14 voor een deel van € 700,- niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vorderingen voor die delen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
het inbeslaggenomen voorwerp
- gelast de bewaring van de inbeslaggenomen aansteker ten behoeve van de rechthebbende;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO5CF-2014037697. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Proces-verbaal van aangifte van 12 april 2014, pagina’s 18 tot en met 20, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Afgelopen nacht, zaterdag 12 april 2014, ging ik naar het centrum van Enschede. Ik was bij [café]”. Ik zag mijn ex [verdachte] het café binnen komen. Ik zag dat [verdachte] mij opmerkte. Ik zag dat [verdachte] direct naar mij toe kwam. Ik zag dat [verdachte] zichtbaar kwaad was. [verdachte] greep mij zonder iets te zeggen vast en sleurde mij mee naar het halletje bij de ingang van het café. In het halletje begon [verdachte] met allebei zijn vuisten op mij in te slaan. Ik zag en voelde dat [verdachte] met kracht met allebei zijn vuisten op en tegen mijn hoofd sloeg. Ik voelde hevige pijn. Ook sloeg [verdachte] mij met zijn vuisten in mijn gezicht en op mijn mond. Tengevolge daarvan liep ik een bloedende bovenlip op. Ook trok [verdachte] hard aan mijn haren
waarbij hij mijn ingezette extensions eruit trok. Ook dat deed veel pijn. Buiten werd ik een aantal keren door [verdachte] met kracht geschopt. Dat deed veel pijn en ten gevolge daarvan viel ik op de grond. Ook toen ik op de grond lag bleef [verdachte] op mij intrappen. Tevens werd ik opnieuw door [verdachte] geschopt en gestompt. Dat meerdere keren en ik voelde hevige pijn.
Plotseling zag ik dat [verdachte] de draagriem van mijn zwarte handtas in zijn handen had, Dit betreft een ongeveer 5 cm brede stoffen riem die vast aan de handtas had gezeten. Ik lag op de grond en ik zag [verdachte] naar mij toe springen met de riem in zijn handen. Ik zag en voelde dat [verdachte] riem om mijn keel sloeg. Ik voelde dat [verdachte] de riem van achteren strak aantrok. Ik voel ook nu nog steeds veel pijn. Dit aan mijn hoofd, schouders, nek, hoofd en rechteronderbeen. Mijn bovenlip is dik opgezet en binnenin kapot. Ook is mijn rechteronderbeen opgezet.
2.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 12 april 2014, pagina’s 30 en 31, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3]:
Ik zag een vrouw aan de bar met iemand praten. Op dat moment zag ik [verdachte] binnenkomen.
Zijn bijnaam is "[bijnaam verdachte]" omdat hij een glad geschoren kaal hoofd heeft. Ik zag dat [verdachte]
bij binnenkomst zonder iemand te groeten, direct recht op de door mij bedoelde vrouw afliep. Ik hoorde dat [verdachte] tegen die vrouw schreeuwde van: "Wat doe jij hier. Hoer" Vervolgens zag ik dat [verdachte] de bewuste vrouw bij haar haren pakte, haar meesleepte naar het halletje bij de toegangsdeur en meteen op haar begon in te slaan. Dit op grove wijze. Ik hoorde de vrouw schreeuwen van pijn en/of angst. Bij het halletje zag ik dat [verdachte] de vrouw tegen de klapdeuren aan gooide.
[verdachte] sloeg de vrouw buiten voor het poolcentrum helemaal in elkaar. Hij sloeg haar met beide vuisten tegen haar hoofd en lichaam. Ik zag de vrouw op de grond liggen. Ook zag ik dat [verdachte] de vrouw toen ze op de grond lag hard schopte waar hij haar maar kon raken. Ik zag dat [verdachte] haar met volle kracht tegen haar been schopte en ook in de buik en op haar rug. Ik zag dat [verdachte] de draagriem van de handtas afrukte. Ik zag dat hij die draagriem om de nek/keel van die vrouw deed en hard aantrok.
3.
Geneeskundige verklaring van 14 april 2014, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende de verklaring van drs. [naam], forensisch arts:
Mevrouw geeft drukpijn aan op de behaarde hoofd en in de rechter bovenbuik. Tevens voelt ze steken in de rechter enkel/wreef bij lopen. Mogelijk dat het hier om inwendige kneuzingen gaat.
Op de binnenzijde van de bovenlip aan de rechterkant zit een kleine ontvelling zonder bloeduitstorting of zwelling. Op de rechter knie zit een heel klein schaafplekje met een korstje. Op het linker onderbeen onder de knie zitten een aantal kleine schaafplekjes
met een korstje. Op de buitenzijde van het rechter onderbeen zit een vage blauwrode huidverkleuring met de doorsnede van ca. 3 cm.
4
Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 april 2014, pagina’s 36 en 37, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
Bij binnenkomst zag ik daar mijn ex vriendin [slachtoffer] bij de bar staan. Ik wilde niet dat [slachtoffer] daar aanwezig was. Ik wilde dat ze moest wegwezen, oprotten dus. Ik ben direct naar [slachtoffer] toegelopen. Ik was kwaad. Ik heb [slachtoffer] vervolgens direct vastgepakt. Ik trok [slachtoffer] vervolgens mee via het halletje naar buiten. In het halletje bij de klapdeuren viel [slachtoffer] op de grond of ze liet zich vallen. Ik pakte [slachtoffer] opnieuw vast. Ze lag nog op de grond. Ik wilde haar naar buiten slepen. Op dat moment beet [slachtoffer] mij in mijn been. Daarop heb ik haar bij haar haren gepakt. Daarna trok ik haar aan haar hand naar buiten. Ik heb [slachtoffer] weggedrukt en met mijn voeten van mij weggedrukt.
5.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2015, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik heb wel geduwd en getrokken aan [slachtoffer]. Ik heb ook aan haar haren getrokken.